maandag 21 april 2025

Afgestoft: Teheran, een zwanezang (F. Springer)

Van het werk van F. Springer heb ik altijd genoten. Niet van elk boek: Quadriga, Een eindspel (2010), viel me tegen, maar ik denk met liefde terug aan boeken als Bougainville (1981) en Quissama (1985). In 1992 besprak ik Teheran, een zwanezang (1991) in Dietsche Warande & Belfort, 137ste jaargang, nummer vier (augustus 1992). 

In dat nummer stond nog een andere recensie door mij: van Vogelzaken van Tonnus Oosterhoff. Dat is een boek waar ik later nog maar weinig aan teruggedacht heb. 

Teheran, een zwanezang stond me nog vrij goed bij, maar het was toch prettig om het boek nog frisser te krijgen door de recensie over te tikken. 

Voor op het nummer van Dietsche Warande & Belfort staat: 'De handschriften van de Reinaert, Over Jeroen Brouwers, Frans Kellendonk, Ivo Michiels en Simon Vestdijk'. Dat klinkt goed, al kan ik bij het doorbladeren Vestdijk eigenlijk niet terugvinden. Wel is er een stuk met de titel 'De student en het lichte meisje', maar dat is een recensie van Vals licht van Joost Zwagerman.  

Stukken die me verder nog interessant lijken: Arie Storm over De nietsnut van Frans Kellendonk, Jan Goossens over de handschriften van de Reinaert, Koen Vermeiren over het mensbeeld in de romans van Hermans. 

Mocht je nog niets van Springer gelezen hebben, dan is Teheran, een zwanezang wel een tip: toegankelijk, humoristisch en ook zeker tragisch. En je krijgt ook nog een beeld van wat er in 1979 in Iran gebeurde. Springer was daar toen, als diplomaat. 

Hadji Baba verliefd

In het werk van F. Springer komen nogal eens ongelukkige liefdes voor. De verliefde man aanbidt zijn Dollie of Madeleen of Pauline, maar krijgt haar uiteindelijk niet. Tegenover de mislukkende liefde staat vaak de vriendschap of kameraadschap, zoals tussen Bo en Tommie (Bougainville) en tussen Charles Enders en King Velderman (Quissama). 

In zijn nieuwste boek, Teheran, een zwanezang, is het al niet anders. De hoofdpersoon, die zich Toby Harrison noemt, heeft bij het begin van het verhaal al een relatie achter de rug met Kora, die hem verliet 'zonder nauwkeurige opgave van redenen, waarschijnlijk uit minachting.' Dat moet al zo'n jaar of zeven geleden gebeurd zijn , maar het houdt hem nog steeds bezig. 

Zijn vriend Alfred lijkt het beter getroffen te hebben: hij is gelukkig getrouwd met zijn Zwitserse vrouw. In zijn hart houdt hij echter nog steeds van Yvonne, een nooit veroverde jeugdliefde. Als Alfred enToby elkaar ontmoeten, wisselen ze altijd gefantaseerde nieuwtjes uit over Yvonne; waar ze nu weer gesignaleerd is en wat ze gezegd heeft. 

Zijn nieuwe liefde vindt Toby in Teheran. Hij is daar op uitnodiging van de sjah, voor wij hij de geschiedenis van het Iraanse vorstenhuis moet schrijven. De sjah, Mohammed Reza, weet wie hij in huis haalt: Toby heeft in de serie Illustrated Mirror of History & Culture een hele stapel historische pulp geschreven. 'Ik besprenkel bekende historische feiten met een fantasierijk lawaaisausje', zegt hij zelf. 

In de tijd dat Toby in Iran is (van augustus 1978 tot februari 1979), voltrekt zich een omwenteling, waarna de sjah naar het buitenland vlucht en ayatolah Khomeini terugkeert uit zijn ballingschap. Hiermee wordt en pro-westerse politiek ingeruild voor islamitisch fundamentalisme. 

Tijdens Toby's verblijf wordt de chaos om hem heen steeds groter. Hij verlaat het hotel waar hij een kamer heeft en trekt in bij de Nederlandse consul, Bill Turfjager. Maar ook in hem is verwarring. Hij is verliefd geworden op zijn secretaresse Patricia Jahanbari, dochter van een Canadese moeder en een Perzische vader. Hij wil haar zelfs meenemen naar Europa, maar zij verkiest verpleegster te worden en in Iran te blijven. 

Steeds duidelijker wordt het, dat het niets kan worden tussen Toby en Patricia, vooral ook doordat de parallellen met Alfred en Yvonne steeds nadrukkelijker getrokken worden. Als Alfred Pat voor het eerst ziet, zegt hij: 'Zij doet mij denken aan Yvonne.' Later zegt hij dat Toby zijn Yvonne zal krijgen, als het aan hem ligt (Alfred zorgt voor een vliegbiljet voor Patricia). Tegen het eind van het boek vallen niet alleen Patricia en Yvonne, maar ook Toby en Alfred samen: 'Alfred, dacht ik, nu ben ik Alfred op zijn zinloze zoektocht naar Yvonne.'


Op de achtergrond echoot een andere ongelukkige liefde: die tussen Teun en Mary. Ze worden door de Nederlanders in Teheran Tristan en Isolde genoemd. Nadat Mary naar Nederland gegaan is, pleegt Teun zelfmoord. 

De liefde voor Patricia beïnvloedt Toby's werk voor de sjah. Het laatste hoofdstuk dat hij schrijft wordt zelfs een hooglied voor zijn secretaresse. Tegen Alfred zegt Toby een dat er niets boven onbeantwoorde hunkering als inspiratiebron gaat, maar Toby's uitgever denkt daar anders over:

In hoofdstuk vijf ben je compleet in verliefd gewauwel verzopen, zei hij. De rest hoef ik niet meer te zien. 

Toby is ook zelf al in gaan zien dat zijn geschrijf eigenlijk niets voorstelt. Een handelaar in wind is hij, meer niet. Hij vergelijkt zich met de hoofdpersoon uit een boek van James Morrier, The adventures of Hadji Baba of Ispahan. De kapperszoon Hadji Baba klimt gewiekst, al hielenlikkend, omhoog in de maatschappij.  Hij past zijn mening aan als de omstandigheden dat vragen. Hoe de echte Hadji Baba is, is dan ook niet meer te achterhalen. Ook Toby is door slimmigheidjes (eigenlijk zijn manier van schrijven) opgeklommen tot bestsellerauteur. Hij werkt voor de sjah, maar na de omwenteling moet hij natuurlijk doen of hij aan de kant van Khomeini staat. Als hij teruggaat naar Nederland, is de afscheidsgroet van Bill Turfjager dan ook: 'Bedankt, Hadji!'

Verschillende keren vraagt Patricia aan Toby om iets over zichzelf te vertellen. Wie is hij nu werkelijk? Toby weet zo gauw geen antwoord te verzinnen. Het liefst had hij gezegd dat hij de schim van Piet Hamming was. Piet Hamming is de man die aan Toby het vak geleerd heeft. Als Pat ongerust is over Toby, zegt hij dat hem niets kan gebeuren. Hij denkt dat dat komt doordat hij geen gezicht heeft. Hij is verwisselbaar. Als aan het eind van het boek iemand vraagt hoe hij heet, noemt hij zich Batikmans, de naam van een vage kennis, wiens jas hij op dat moment draagt. Ook de lezer weet niet wie Toby Harrison is. Zijn  naam is een pseudoniem, zijn werkelijke naam wordt niet genoemd. Bijna op de laatste bladzijde zegt Toby dat het misschien tijd wordt voor een andere naam. 

Toby is Hadji Baba, geen persoonlijkheid, alleen een naam en die kan ook nog veranderd worden. Ook van dat aspect zijn spiegelingen, echo's, in het boek te vinden. Toby komt erachter dat hij eigenlijk niets weet van Patricia. Als ze zich in traditioneel zwart gewaad hult en verdwijnt, heeft ze ook geen gezicht meer voor hem. Ze is anoniem geworden. Op de enige foto die hij van haar heeft, is ze slechts een silhouet. 

Bij zijn vertrek weet Toby nog een moeder met haar kind het land uit te smokkelen. Zij en haar kind hebben valse papieren. Ook moeten zij andere namen aannemen. Het lukt op het nippertje, vooral door de hulp van ene Parviz, die Toby wel eens aan het hof gezien heeft en die nu radicaal een andere kant gekozen heeft. Misschien is hij de echte Hadji Babi, denkt Toby. 

Toby is de zoveelste schrijvende hoofdpersoon in een boek van F. Springer. In Quissama werd het schrijven zelfs gethematiseerd. Charles Enders tekent de verhalen op van King Velderman. Die blijken echter verzonnen te zijn. In de laatste zin van het boek haalt Springer nog een laatste scherm weg: ook King Velderman en Charles Enders zijn verzonnen. Het verhaal geeft ons gebeurtenissen die niet hebben plaatsgevonden, opgetekend door een schrijver die verzonnen is. 

De schrijver schept een werkelijkheid die niet noodzakelijk overeenkomt met de werkelijkheid, zo die al bestaat. Het feit dat Toby geschiedschrijver is, verandert daar niets aan. Het meeste verzint hij immers. Als hij iets schrijft wat waar is (het hooglied voor Patricia), wordt het zelfs niet geaccepteerd. 

Bill Turfjager geeft Toby de opdracht te noteren wat er gebeurt in die roerige dagen. 'En jij schrijf het allemaal op, Toby, voor je allerlaatste bladzijden die men tussen onze gevilde kadavers zal vinden.' Aan de andere kant staat Turfjager hem toe allerlei sappige bijkomstigheden uit zijn duim te zuigen, 'want volgens mij bestaat geschiedschrijving voor vijfenzeventig procent uit bij knappend haardvuur opgetekende indianenverhalen.'

De vrij zakelijke aantekeningen achter in het boek moeten suggereren dat we hier toch te maken hebben met een min of meer objectieve weergave van de gebeurtenissen in Iran, maar al eerder wordt de onmogelijkheid van objectieve volledigheid verkondigd. Een Fransman zegt zelfs dat degenen die over de beste inlichtingenbronnen beschikken altijd nog maar een paar stukjes van de puzzel in handen hebben. Maar het was toch al duidelijk dat wat Toby ons vertelt zijn eigen werkelijkheid is, die in het teken staat van zijn liefde voor Patricia. 

Ook de consul, Bill Turfjager, leeft in een zelfgeschapen werkelijkheid. Hij is de patser, die in bijna alle boeken van Springer voorkomt, als is het er deze keer wel eentje van de goedmoedige soort. Turfjager is een poehafiguur, die de telefoon kan aannemen met: 'Hola hee, met Harer Majesteits Turfjager!' Hij is zeer geliefd onder de Nederlanders en zal ook alles voor hen doen. Voor hem is de omwenteling een spannend jongensboek. Hij heeft een netwerk van zenders opgezet (Radio Oranje) waardoor hij contact onderhoudt met zijn landgenoten. Hij strooit kwistig met onbezoldigde functies. Zo wordt Toby door hem benoemd tot 'Honorair Blokhoofd Eerste klas voor het rayon Vanak', 'assistent-evacuatieleider', 'waarnemend programmachef' en 'honorair dierenparkoppasser'. De eerste dagen van de omwenteling draagt hij constant een Koreaanse commandomuts. Natuurlijk is Turfjager zeer ontstemd als hij hoort dat hij overgeplaatst wordt naar België. 

Ook de sjah leeft in een zelfgeschapen wereld. Terwijl de politieke situatie explosief is, trekt hij vijf kwartier uit om met Toby te praten. Gespreksonderwerp is het plan van de sjah het volk per satelliet te onderwijzen!

Ondanks alle vertekeningen krijgen we toch een redelijk beeld van de toestand in Teheran op het moment dat Toby er was. In ieder geval kunnen we met hem meeleven en wat hij ons voorschotelt, kunnen we accepteren in de illusie dat het de werkelijkheid is. En, om Alfreds vrouw in een van de laatste zinnen van het boek te citeren: 'Illusie - wat is leven zonder illusie, zei ze en glimlachte.'

Verder schreef ik over:

Geen opmerkingen:

Een reactie posten