Het kwaad heeft een slechte pers. Met het kwaad hebben we liever niet te maken en het moet ontmoedigd en zelfs bestreden worden, vinden we. Tenminste het kwaad bij de ander, het kwaad buiten onszelf. Tegelijkertijd is het kwaad aantrekkelijk. Niet ondanks de destructieve kant ervan, maar het kwaad is destructief en het is aantrekkelijk.
Je kunt je afvragen of het kwaad bestaat of dat het maar een opvatting is over hoe de dingen gaan. In vroeger tijden lag het antwoord voor de hand. We geloofden in de Boze, in de duivel, de verpersoonlijking van het kwaad. Het kwaad was een metafysische realiteit, waar we terdege rekening mee dienden te houden. Maar hoe zit het nu? En hoe zien we dat kwaad terug in onze literatuur?
Soorten kwaad
Jaap Goedegebuure onderzocht acht jaar lang hoe het staat met het kwaad (of het Kwaad) in de Nederlandse literatuur. Dat resulteerde in Sympathie voor de duivel, De verbeelding van het kwaad in het werk van Nederlandse en Vlaamse schrijvers. In de verschillende hoofdstukken diept hij steeds een bepaald soort kwaad uit. In de inleiding vertelt hij wat hij bestudeerd heeft:
de figuur van de verderver in het werk van Couperus, sadomaochisme bij Jacob Israël de Haan en Gerard Reve, piraten en parasieten als personages van Slauerhoff en Vestdijk, de Tweede Wereldoorlog zoals Mulisch en Ferron die zagen, de door Nabokov opgeroepen figuur van Lolita die in de verbeelding van Louis-Paul Boon, P.F. Thomése, Lucas Rijneveld en Manon Uphoff is blijven voortleven, de zondebok en het theater van de wreedheid bij Hugo Claus en Tom Lanoye, het geweld bij A.F.Th. van der Heijden, Oek de Jong en Arnon Grunberg, de gothic fascination bij Hella Haasse, Renate Dorrestein, Connie Palmen en Thomas Rosenboom, en zo nog het een en ander aan onheil en onlust uit Pandora's doos.
Het zijn tien fikse essays geworden, voorafgegaan door een inleiding en afgesloten met een nabetrachting. Goedegebuure geeft aan dat hij er acht jaar aan gewerkt heeft en dat is niet zo gek. In de essays komen schrijvers aan de orde van wie de meesten een vrij uitgebreid oeuvre hebben en Goedegebuure heeft daar een groot deel van herlezen. Uit het boek spreekt dan ook een jaloers makende belezenheid. Niet alleen noemt hij allerlei boeken die ik nu wil gaan lezen (Pathologieën van Jacob Israël de Haan bijvoorbeeld en De keisnijder van Fichtenwald van Louis Ferron), maar ik vraag me ook af wat ik eigenlijk nog weet van boeken die ik wel degelijk gelezen heb, zoals Iskander van Louis Couperus en Meneer Visser's hellevaart van Simon Vestdijk. Een boek dat mij nog meer wil laten lezen, is voor mij eigenlijk altijd al geslaagd.
Verderver
In de verschillende essays neemt Goedegebuure je mee in zijn zoektocht. Hij opent met een stuk over 'de verderver' bij Louis Couperus en gaat daarbij op verschillende romans in. Een bekend personage is Bertie in Noodlot (1890). Bertie is de belichaming van het kwaad, maar Couperus houdt hem wel op afstand. Vijftien jaar later, in 1905, schrijft hij De berg van licht en daarin nadert hij het kwaad meer, maar ook daaruit blijkt toch dat hij homoseksualiteit uit den boze acht.
Goedegebuure gaat op nog veel meer aspecten van het kwaad in het werk van Couperus in en vraagt zich daarna af of hij toch Couperus niet te veel geplaatst heeft in de hoek van het burgerlijk conformisme. Is er bij hem toch ook niet de fascinatie voor het kwaad? Pas in het romanfragment 'De hoogere onbewustheid' daalt Couperus dieper in af, maar dat heeft hij nooit tot een roman gebracht.
Het mooie van zo'n stuk vind ik dat daarin het hele oeuvre van Couperus wordt beschouwd, bekeken op een bepaald aspect. Maar, net als in de andere essays, blijkt het niet zomaar te gaan om een aspect van het werk van Couperus, maar er wordt iets wezenlijks in dat werk aangeraakt. Dat vernieuwde mijn aandacht voor het werk van de besproken auteurs.
Afschuw en aantrekking
Doordat Goedegebuure zoveel verschijningsvormen van het kwaad beschouwt, zie je ook de dwarsverbanden en de constanten. Bijna altijd gaan afschuw en aantrekking samen. Er wordt een grens overschreden en dat is ook de bedoeling. Goedegebuure legt uit dat het schenden van een taboe ook zorgt voor de bevestiging ervan.
In het verbeelden van het kwaad gaat het vaak over het opheffen van grenzen (bijvoorbeeld tussen het sacrale en banale) en er zit vaak ook iets paradoxaals in. Zo gaat bij Jacob Israël de Haan de lust om te kwellen samen met de behoefte om te lijden.
De dubbelheid van het kwaad en dat het afschuw en aantrekking oproept, maakt het interessant. In al die gevallen moet het kwaad ook in zichzelf gezocht worden. Couperus weet het nog een beetje buiten de deur te houden, maar de andere schrijvers moeten in eigen vlees snijden. En de lezer zal ook niet aan het kwaad in zichzelf kunnen ontkomen als hij een dergelijk boek bij lezing recht wil doen.
Het kwaad is overal
De veelzijdigheid van het kwaad komt duidelijk naar voren in Sympathie voor de duivel. En hoe meer je in het dit boek leest, hoe meer je het kwaad in allerlei boeken terugziet. Dat Goedegebuure niet alles aan de orde kan laten komen, is duidelijk. Soms geeft hij dat ook aan. Hij heeft bijvoorbeeld al zo uitgebreid over Frans Kellendonk geschreven, dat hij nu geen apart hoofdstuk meer aan hem wijdt.
Dat Aan het einde van de oorlog van Bert Natter niet besproken kon worden, is duidelijk. Toen dat verscheen, was Goedebuures boek al af. Maar het werk van Hellema zou ook in dit licht besproken kunnen worden. Verder moest ik denken aan Vriend dood van Jean-Paul Franssens, aan Wij van Elvis Peeters, aan Harpie van Hannah van Binsbergen, de poëzie van Jotie T'Hooft of de vroege poëzie van Peter Verhelst. Misschien ook wel zijn latere werk, maar daar ben ik minder van op de hoogte. In OTTO zijn geweld en liefde eigenlijk niet te scheiden en Witte bloemen gaat terug op Baudelaire (die overigens wel aan de orde komt).
Met dit thema zou Goedegebuure nog een heel tijdje vooruit kunnen, lijkt me. Hij geeft ook aan dat er meer is dan hij heeft kunnen behandelen. Wat te denken van het geweld dat de mens de natuur aandoet? Het is een actueel thema en mogelijk gaan er nog romans verschijnen waarin dit een nadrukkelijke rol speelt.
Ik ben natuurlijk vooral heel blij met wat er allemaal wel besproken is, en dat is heel veel. Het kwaad is eigenlijk nooit eenduidig en onze houding daartegenover ook niet. Dat maakt het onderwerp intrigerend en dat zorgt er ook voor dat je niet kunt volstaan met een gemakkelijke samenvatting, omdat die een onacceptabele reductie zou betekenen. De stof is complex, maar de stijl van Goedegebuure is helder. Je wordt als lezer goed meegenomen door de essays heen.
Aan het eind is er natuurlijk een literatuurlijst opgenomen. Bovendien is er een handig personenregister.
Jaap Goedegebuure, Sympathie voor de duivel, De verbeelding van het kwaad in het werk van Nederlandse en Vlaamse schrijvers. Uitg. In de Knipscheer. Haarlem 2025; 332 blz. € 29,50
Geen opmerkingen:
Een reactie posten