Vandaag stof ik weer een recensie af uit Kreatief en wel uit jaargang 26 nummer 2, juni 1992. Ik besprak daarin De toekomstige dief van Eddy van Vliet (1942 - 2002). Ik hield zeer van de poëzie van Van Vliet. Ik denk dat Jaren na maart (1983) de eerste bundel was die ik van hem las en daarna ben ik al zijn vorige bundels gaan kopen, waaronder Het grote verdriet (1981) en Na de wetten van afscheid & herfst (1978). Tot mijn schrik zie ik dat die laatste bundel niet meer in mijn boekenkast staat en De binnenplaats (1987) ook niet. Waar heb ik die toch gelaten?
Blijkbaar was ik indertijd tevreden over de recensie, want ik heb het nummer van Kreatief laten lezen aan een dierbare collega, die ons veel te vroeg ontvallen is. Ze schreef achter op een absentenbriefje iets aardigs over mijn bespreking. Het is goed om haar handschrift weer te zien en ook om weer eens zo'n oud absentenbriefje in de hand te hebben. We moesten daarop noteren welke leerlingen bij de les ontbraken en dan het briefje buiten het lokaal op de deurpost hangen. De conciërge kwam elk uur de briefjes ophalen en werkte dan zijn administratie bij.
Het is wel een recensie waarin ik vond dat ik een oordeel moest formuleren, dus ik heb ook wat aanmerkingen op een gedicht. Dat stukje had achterwege gelaten kunnen worden, net als de sneer naar Ton van Reen, aan wiens boeken ik eigenlijk wel goede herinneringen heb (maar misschien bedriegt mijn geheugen mij).
Als ik nu het nummer van Kreatief doorbader, zie ik wel wat artikelen die ik zou willen lezen: Koen Vermeiren over de Idee Maurice Gilliams, Romain John van Maele over Louis Paul Boons kinder- en jeugdjaren, Ellen de Jong-de Wilde in gesprek met Connie Palmen. Jooris van Hulle recenseerde Zuidland, het debuut van P.F. Thomése.
En ik zou natuurlijk vooral de poëzie van Eddy van Vliet nog eens moeten lezen. Mooie gedichten, die nog steeds ontroeren.
Jagen op een geur
De nieuwe bundel van Eddy van Vliet heet De toekomstige dief. Hij ontleende de titel aan een verhaal van Remco Campert, waarin deze schrijft: 'Ik zal een fiets gaan kopen. En ergens in de stad loopt de toekomstige dief al rond.' Uit het citaat blijkt dat 'de toekomstige dief' duidt op een dreiging. Bij Campert is het zelfs de dreiging iets kwijt te raken wat je not niet eens bezit. Van Vliet heeft de dreiging nog eens onderstreept met een motto van Torgny Lindgren: 'Er is altijd iets dat ons bedreigt. Ja, zo is het.'
Wat ons ten slotte allen bedreigt is de dood. En wordt die in de Bijbel niet 'een dief in de nacht' genoemd? In de vierde en laatste afdeling komt de dood dan ook een paar keer nadrukkelijk naar voren. In 'Party' wordt een soort reünie getekend en 'als adressen op de laatste vakantiedag worden / de namen van doden uitgewisseld.' 'Een nachtje uit' gaat over kanker waaraan beminden lijden.
Het zal wel niet voor niets zijn, dat het middelste gedicht van deze afdeling gaat over de vader, die in het werk van Van Vliet steeds opduikt. Dit gedicht gaat niet over de dood maar wel over de weg ernaartoe, de weg van het verval. De zoon vraagt zijn vader zich uit te kleden, zodat hij kan zien wat de tijd heeft aangericht. Hij wil namelijk niet zo lang wachten tot hij het bij zichzelf kan constateren. Uit het gedicht proef je dat de zoon er een zekere angst voor heeft. De slotzin, waarin hij zijn vader aanspoort om samen met hem berustend te schateren, moeten we dan ook als een wens zien om te kunnen berusten in het verval.
Er is ook een gedicht dat de titel 'Dood' draagt en ook dat staat in de vierde afdeling. De dichter heet daarin de dood welkom. Hij heeft geen angst voor of afkeer van de dood. Die mag binnenkomen, maar dan graag zonder 'kwalen / waarvan niemand de namen durft te noemen.' Dus ook nu weer het verval dat de ik-figuur verre van zich wil houden.
In de eerste afdeling is er van dreiging nog geen sprake. De verbeelding staat centraal in dit deel, waarin de dichter vaak terugkeert naar de kindertijd. Dan stelt hij zich bijvoorbeeld voor dat hij 'de sheriff van Zoersel' is en op een moordenaar jaagt. In zo'n gedicht weet Van Vliet de kinderwereld goed op te roepen. We zien voor ons hoe een jongetje tuurt naar sporen en conclusies trekt uit wat as en platgetrapt gras. Hoe hij met melk een brief schrijft, opdat zijn weduwe die later boven een kaarsvlam zal kunnen ontcijferen. Het heeft iets vertederends, waarschijnlijk doordat de lezer onwillekeurig aan zijn eigen jeugd moet denken. Zo'n gedicht is aardig om te lezen, leuk, grappig en er zijn meer kwalificaties die je eraan kunt geven, maar ik vind het geen goed gedicht. Daarvoor is het realisme me te plat, te eenduidig.
Dat bezwaar heb ik tegen veel gedichten uit de eerste afdeling. Ze doen me denken aan het proza van Ton van Reen, die in boeken als Roomse meisjes zoveel mogelijk scènes uit zijn jeugd lijkt op te roepen. Alweer: aardig om te lezen, maar als lezer vraag ik me wel steeds af: waarom juist déze gebeurtenis en niet een andere? Ik heb het idee dat Van Vliets bundels vol van deze gedichten kan schrijven, maar voor mij hoeft dat niet. Van deze gedichten heb ik er genoeg gelezen, ook bij deze dichter. Daaruit bleek wel dat hij de techniek en het talent bezit om zo'n voorbije wereld te tekenen, maar ik zie graag dat er iets gebeurt in een gedicht, dat het meer is dan beschrijving.
Een van de sterke kanten van het dichterschap van Eddy van Vliet is zijn gebruik van beelden. Een voorbeeld:
Twee regenjassen die naast elkaar bleven hangennadat de school haar deuren gesloten hadvoor de grote vakantie: zo ongeveervertaalden wij zwijgzaam ons verlangen.
Het beeld is veelomvattend. Het suggereert isolement, dat weliswaar gedeeld isolement is, leegte, achtergelaten zijn, maar ook: samenzijn terwijl er om je heen niets meer bestaat, alle tijd voor elkaar hebben. Het is knap dat je met één beeld zo'n complex van gevoelens en associaties op kunt roepen.
Ik citeerde het beeld uit een gedicht uit de tweede afdeling. In die afdeling wordt onder andere een beeld gegeven van een relatie. De dreiging waarover ik eerder sprak, is in deze gedichten meestal niet zichtbaar, maar het laatste gedicht eindigt met 'de toekomst duurde nog drieëntwintig dagen.' Achteraf weet de dichter dat toen alles al bijna voorbij was.
In de derde afdeling is de dreiging realiteit geworden: de geliefde is weg. Ter illustratie:
Jagen op een geurOnvermogen. De geur achterna van hertenhuiddie 's morgens door de bossen werd gesleept.Hij heeft zich aan het gras en de struikengehecht. Het wild is vergeten.Het oogcontact met het dier waarnaarwordt verlangd. Het horen van het brekend bot.Het bloed dat zich onder de nagels zet.Het wijken van de warmte onder de wellustige hand.Het werd vervangen door het jagenop het onzichtbare. Te veel vandit vergeten spel werd mij eigen.
In de aantekeningen aan het eind van de bundel schrijft Van Vliet dat hij dit 'vergeten spel' aantrof in het dagboek van de gebroeders Goncourt. Er werd een dierenhuid door het bos gesleept en het geurspoor dat achterbleef, moest gevolgd worden door honden met een scherp ontwikkeld reukvermogen. Ze joegen dus eigenlijk op een dier dat er helemaal niet was.
Ook dit is een beeld van de dichter, zoals hij in de laatste regels zelf zegt. Hij heeft het idee dat ook hij het spoor volgt van iemand die er niet meer is en die hij dus tevergeefs najaagt. Hij weet dat het zinloos is en toch blijft hij jagen. Zijn geheugen is daarbij bijna een handicap, zoals uit een ander gedicht blijkt. Als de dichter zijn lakens ziet, vult het geheugen het parfum an Yves Saint-Laurent toe, waardoor nog duidelijker wordt wat nu ontbreekt.
In 'Blind' vergelijkt de dichter zich met iemand die blind geworden is en moet teren op de beelden die hij ooit zag. Ook de dichter leeft met wat hij en zijn geliefde samen deden en hij heeft geen oog voor het heden. Met weemoed denkt hij terug aan de tijd dat alles toekomst was en dat er garen was 'dat droomde dat weefgetouw bestond'. Wat is er mooier voor garen dan verweven te worden en deel uit te maken van een groter geheel? Vooral als je moet constateren dat je een loshangend draadje gebleven bent.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten