Over poëzie heb ik veel geschreven. Een deel van die stukken heb ik niet meer: alle afleveringen van de Poëziekrant heb ik ooit geruimd. Misschien kan ik nog een keer op zoek gaan naar wat ik daarin heb geschreven.
De eerste poëzierecensie schreef ik, voor zover ik mij herinner, in een schoolkrant. Het geniete bundeltje waarover dat stukje ging (Met yoghurt spuiten van Kees Koenen), staat nog in mijn boekenkast. 't Kofschip was het eerste literaire tijdschrift waarvoor ik poëzie besprak en ik vermoed dat de recensie van Langs de doofpot (1987) een van mijn eerste stukjes over gedichten in dat tijdschrift was. Dat was in jaargang 16 nr. 1 (januari/februari 1988).
De bespreking schreef ik al een half jaar eerder. Met potlood heb ik er in het tijdschrift onder geschreven: '6-6-87'. Voor in de bundel vond ik het kaartje dat de redacteur, Hervé J. Casier, mij stuurde: Ik mocht de bundel kort bespreken.
In datzelfde nummer van 't Kofschip stonden nog meer van mijn recensies: Kroniek van een karakter van Jeroen Brouwers, Eb en vloed van F.B. Hotz, Vrouwelijk enkelvoud van Pol Hoste en Aantekeningen bij een noodlottige gebeurtenis van Ton Lensink. Volgens het kaartje van Casier had hij mij meer boeken van Hoste gestuurd, maar volgens mij heb ik er maar eentje ontvangen.
Ook in dit nummer heb ik de gedichten indertijd weer aandachtig gelezen en ik vond het nodig mijn oordeel erbij te noteren: 'wel leuk' bij een gedicht van Deen Engels, 'zwak' bij twee gedichten van Marc Jacobs, 'bijzonder zwak' bij een gedicht van Job ten Gode, 'verbeterde versie van gedicht in de bloemlezing 'Hij vroeg haar...' bij een gedicht van Vera Lesandré.
Die bloemlezing herinner ik me vaag. Donkerrode omslag, geloof ik. Maar wat was de juiste titel? Hij vroeg haar welke kleur... maar ik weet niet meer hoe het verder ging. Het zal wel niet Hij vroeg haar welke kleur ze had geweest zijn. En stond daar indertijd ook een gedicht van mij in? Ik kan het boekje niet meer vinden.
Bij een gedicht van Jasper Daams in 't Kofschip schreef ik 'inferioriteitsrecord 1988'. Het record zal wel niet officieel geregistreerd zijn.
Over de gedichten van Joost Zwagerman was ik meer tevreden, al vind ik wel dat ik in die vroege recensies altijd ook op zoek was naar puntjes van kritiek. Nu ergert mij dat. Ik was heel erg bezig met beoordelen, in plaats van dat ik een leeservaring weergaf. Bovendien leg ik helemaal niet uit waarom ik de bundel 'niet in alle opzichten even gaaf' vind. Daar had een redacteur mij niet mee weg mogen laten komen.
Tegen de roerloosheid
Ik heb te regelen een kindjeliefeen woning en natuurlijk spullen ook.Het moet aanwendbaar zijn mijn bezit.Ik moet het nu en dan alleen kunnen latenzonder even later roerloosheid aan te treffen.
want nooit stop ik mijn vinger in de dijk.Het stroomt, het woekert en het gist, geengat gedicht.
Juist voor haar moet een gedicht geschreven,geen wandelgang van woorden, nee: om haar hoofdmoet een geschubde hand waarin zich schemer plooit,de slaapdoorlopen eierschaal, de argeloze hangmat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten