dinsdag 29 juli 2025

Afgestoft: Langs de doofpot (Joost Zwagerman)

Over poëzie heb ik veel geschreven. Een deel van die stukken heb ik niet meer: alle afleveringen van de Poëziekrant heb ik ooit geruimd. Misschien kan ik nog een keer op zoek gaan naar wat ik daarin heb geschreven. 

De eerste poëzierecensie schreef ik, voor zover ik mij herinner, in een schoolkrant. Het geniete bundeltje waarover dat stukje ging (Met yoghurt spuiten van Kees Koenen), staat nog in mijn boekenkast. 't Kofschip was het eerste literaire tijdschrift waarvoor ik poëzie besprak en ik vermoed dat de recensie van Langs de doofpot (1987) een van mijn eerste stukjes over gedichten in dat tijdschrift was. Dat was in jaargang 16 nr. 1 (januari/februari 1988). 

De bespreking schreef ik al een half jaar eerder. Met potlood heb ik er in het tijdschrift onder geschreven: '6-6-87'. Voor in de bundel vond ik het kaartje dat de redacteur, Hervé J. Casier, mij stuurde: Ik mocht de bundel kort bespreken. 

In datzelfde nummer van 't Kofschip stonden nog meer van mijn recensies: Kroniek van een karakter van Jeroen Brouwers, Eb en vloed van F.B. Hotz, Vrouwelijk enkelvoud van Pol Hoste en Aantekeningen bij een noodlottige gebeurtenis van Ton Lensink. Volgens het kaartje van Casier had hij mij meer boeken van Hoste gestuurd, maar volgens mij heb ik er maar eentje ontvangen. 

Ook in dit nummer heb ik de gedichten indertijd weer aandachtig gelezen en ik vond het nodig mijn oordeel erbij te noteren: 'wel leuk' bij een gedicht van Deen Engels, 'zwak' bij twee gedichten van Marc Jacobs, 'bijzonder zwak' bij een gedicht van Job ten Gode, 'verbeterde versie van gedicht in de bloemlezing 'Hij vroeg haar...' bij een gedicht van Vera Lesandré. 

Die bloemlezing herinner ik me vaag. Donkerrode omslag, geloof ik. Maar wat was de juiste titel? Hij vroeg haar welke kleur... maar ik weet niet meer hoe het verder ging. Het zal wel niet Hij vroeg haar welke kleur ze had geweest zijn. En stond daar indertijd ook een gedicht van mij in? Ik kan het boekje niet meer vinden. 

Bij een gedicht van Jasper Daams in 't Kofschip schreef ik 'inferioriteitsrecord 1988'. Het record zal wel niet officieel geregistreerd zijn. 

Over de gedichten van Joost Zwagerman was ik meer tevreden, al vind ik wel dat ik in die vroege recensies altijd ook op zoek was naar puntjes van kritiek. Nu ergert mij dat. Ik was heel erg bezig met beoordelen, in plaats van dat ik een leeservaring weergaf. Bovendien leg ik helemaal niet uit waarom ik de bundel 'niet in alle opzichten even gaaf' vind. Daar had een redacteur mij niet mee weg mogen laten komen. 





Tegen de roerloosheid

In zijn eerste dichtbundel, Langs de doofpot, leren we Joost Zwagerman kennen als iemand die niet aarzelend zijn eerste passen doet, maar die al zo duidelijk mogelijk standpunten wil innemen. Zo neemt hij in de eerste afdeling, 'de stilte ontluisterd', stelling tegen de hermetische, autonome poëzie. Met betrekking tot deze poëzie hanteert Zwagerman het woord 'roerloosheid', een toestand die hij in ieder geval wil vermijden. Dat vertelt hij ons ook in de tweede afdeling, 'Ik heb te regelen'. 
Ik heb te regelen een kindjelief
een woning en natuurlijk spullen ook.
Het moet aanwendbaar zijn mijn bezit. 
Ik moet het nu en dan alleen kunnen laten
zonder even later roerloosheid aan te treffen. 
Zwagerman heeft een voorkeur voor de beweging. In de afdeling 'Reiziger die spelen gaat' lezen we: 'De afstand van mij van hier naar / waar men mij brengt, neerlegt, dat / laat ik me maar aanleunen, antwoord ik, / ik hoef dus eigenlijk nergens heen, antwoord ik.' De bestemming is minder belangrijk dan de reis, het bewegen. Deze voorkeur maakt de standpunten van de dichter minder vastliggend. Doorgeredeneerd is het zoeken naar een standpunt immers belangrijker dan het innemen ervan. 

Ook de laatste afdeling van de bundel, 'Een verhuizing', is in te passen in deze lijn. Ook hier gaat het om het proces, het verlaten van het ene huis en het betrekken van het andere. Het is een proces van zich losmaken en zich eigen maken. 'Iedere handeling hierbinnen (...) is nog een handeling daar, daarbinnen.'

Zwagerman kiest steeds voor de processen, de ontwikkelingen, datgene wat nog onderweg is, nog niet vastligt. Geen wonder dat hij zich verzet tegen de poëzie die staat als een blok, die is. 
want nooit stop ik mijn vinger in de dijk. 
Het stroomt, het woekert en het gist, geen
gat gedicht. 

Eén afdeling heb ik nog ongenoemd gelaten: 'De argeloze hangmat'. De meest milde gedichten staan in deze afdeling. Het laatste gedicht, het titelgedicht, vind ik het fraaist. Een meisje in haar slaapkamer durft niet haar ogen te sluiten: 'Geen ooglid naar beneden dus. Duisternis, dat is / een vormeloze koelcel met ingevroren stemmetjes.' Dat meisje moet getroost worden, bevrijd van haar angst:
Juist voor haar moet een gedicht geschreven,
geen wandelgang van woorden, nee: om haar hoofd 
moet een geschubde hand waarin zich schemer plooit, 
de slaapdoorlopen eierschaal, de argeloze hangmat. 
Ook in het openingsgedicht van deze afdeling staat de beheersing van de angst centraal. 

 Zwagermans debuut is niet in alle opzichten even gaaf. Het zou niet zo moeilijk zijn een recensie te schrijven waarin deze bundel genadeloos onderuitgehaald wordt. Maar ik wil deze dichter best wat krediet geven. Hij heeft ongetwijfeld iets eigens, wat onder andere tot uitdrukking komt in sommige idiomatische eigenaardigheden. Maar ook het eigenzinnige spreekt me wel aan. Zwagerman is duidelijk bezig zelf zijn weg te zoeken. Het is vergeeflijk dat dat niet meteen de eerste keer al vlekkeloos gaat. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten