woensdag 2 september 2015

Verdachte studentenliederen

In mijn boekenkast staat het Vademecum voor den student. Liederenboek. Vijfde druk, 1889, uitgegeven in Utrecht, bij Gebr. Van der Post. Ik zal er wel eens eerder in gebladerd hebben. Nu heb ik het wat nader bekeken.

In het boekje staan liederen in verschillende talen in. Het opent met 'Iö vivat', gevolgd door 'Gaudeamus igitur',  het Wilhelmus en 'Wien Neêrlandsch bloed door de aders vloeit'. Verderop treffen we opmerkelijke liederen aan, als het 'Rookerslied':
Broeders, dampt in wijde kringen,
Spreidt den rook van 't edelst kruid!
Ja, wij willen, onder 't zingen,
Ons met balsemlucht omringen,
Blazen 't neus en lippen uit. 
Als u 's werelds zorgen plagen,
Steekt dan slechts de pijpen aan,
En de rook zal haar verjagen,
Even als, bij zomerdagen,
Hij de muggen weg doet gaan.
(...)
Ja, ik blijf, wat moog verkeeren,
Wat mij wachte op 's levens baan,
Eeuwig den tabak vereeren,
Tot na 't heen en weêr marcheren,
's Levens pijp is uitgegaan.
We treffen de volksliederen van verschillende landen aan, drinkliederen natuurlijk, liederen waarin meisjes figureren, de tafelmanieren zoals Jacob Cats die in een gedicht zette en gedichten over goede en slechte studenten:
Een quaet Student
Hy is een ledigh hooft, een droomer by syn boeken,
Een jaeger sonder scherp op alle witte doeken;
Die slaept wanneer men waeckt, en waeckt wanneer men slaept,
Die bij de flessen zingt en bij de lessen gaept.
(...)
Een ander lied over de manier van studeren of juist van niet studeren begint als volgt:
Ich hab' den ganzen Vormittag
Auf meiner Kneip' studirt!
Drum sei nun auch der Nachmittag
Dem Bierstof dedicirt.
Verder liederen waarin het geldgebrek van studenten aan de orde komt ('Eer ziet men dat een bok aan bokken / De gronden van de wiskunst leer: - - / Eer een student met vollen buidel / Van de Akademie huiswaarts keert.') en aria's en duetten uit verschillende opera's.

Veel liederen zouden studenten nu nog steeds kunnen zingen, vermoed ik. Maar bij het bladeren stuitte ik ook op liederen die we nu op zijn minst verdacht zouden noemen. Bijvoorbeeld 'Jolly Joe, the Merry Nigger'.

Jolly Joe is het land van de cholera ontvlucht, heeft schipbreuk geleden en is in Amerika aangekomen, waar hij voor het eerst gekleed werd en een zakdoek kreeg, waar hij daarvoor nog nooit van gehoord had.
Though black my skin and wool my hair,
I always live in mirth:
A draught, a jig, a sweetheart fair,
Is all I want on earth.
Jolly Joe zal zijn hele leven blijven dansen en drinken en als na zijn dood blijkt dat hij daar in de hemel niet mee kan doorgaan, dan hoeft die hemel voor hem niet.

Je zou kunnen zeggen dat dit lied vooral over het aangename van drinken en dansen gaat, maar de manier waarop Jolly Joe getekend wordt, zouden we nu racistisch noemen. In het geciteerde gedeelte wordt het uiterlijk van Joe immers als lelijk gezien. Anders had het woord 'though' niet gebruikt hoeven te worden.

Dat wordt nog duidelijker in de Nederlandse versie, die meteen na de Engelse (van Wilfried Falchri) is opgenomen. Hetzelfde gedeelte:
Hoe zwart mijn huid, hoe kroes mijn haar,
Hoe stomp mijn neus ook zij,
Toch danst bij luit of banjo snaar
De knapste meid met mij.
De Nederlandse titel, 'Zwarte Joe, de jolige Neger' is tegenwoordig onacceptabel.

Ook het lied 'Vader Abraham' gaat, naar huidige maatstaven, over de schreef. Het feit dat het opgenomen is in deze bundel, lijkt erop te duiden dat men er zo'n honderdvijfentwintig jaar geleden geen moeite mee had.

Het lied werd gezongen op de melodie van 'Schept vreugde in 't leven'. Het refrein luidt als volgt:
O! vader Abraham,
Wie had gedacht, dat uw geslacht
Zoo zou ontaarden en zijn veracht.
Na elk couplet diende dat gezongen te worden. Waarin die ontaarding dan bestond, krijgen we te lezen (te horen) in het eerste couplet:
Het is al van den vroegste jeugd
Vol schelmerij en zonder deugd,
Genegen tot bedriegerij
En stelen als de raven.
Stelen en bedriegen is dus het verwijt. Om dat aan te tonen, gaat de schrijver van het lied de Bijbel door: Jacob die zijn vader en zijn broer bedriegt om de zegen te kunnen krijgen; 'Vrouw Laban' die niet Rachel maar Lea ten huwelijk geeft; Jacob die het 'zilveren poppengoed' van Laban meeneemt en bij Rachel onder het zadel verstopt (wat volgens mij niet klopt met het Bijbelverhaal).

Over de zonen van Jacob, die hun broer Jozef verkopen, wat uiteindelijk tot gevolg heeft dat hij onderkoning wordt, lezen we:
De zoons van Jacob, slecht bij kas,
Verkochten Jozef net van pas,
En stuurden hem naar Egypteland,
Om daar te leeren toov'ren.
Ook hier wijkt de liedschrijver af van de Bijbel. In het lied verkopen de broers Jozef, omdat ze het geld goed kunnen gebruiken, terwijl de geldkwestie niet voorkomt in Genesis. Maar het lied wil de nakomelingen van Abraham nu eenmaal als bedriegers, dieven en in dit geval geldzuchtigen afschilderen.

Dat het volk Israël zijn goud inleverde bij Aäron om er een gouden kalf van te maken, wordt zelfs in dat stramien geperst: het werd maar een mager kalf, terwijl het een dikke stier had kunnen zijn. Met andere woorden: ook hier was het volk op de penning. Of wordt er gesuggereerd dat Aäron geld achtergehouden heeft?
Broer Aäron brengen zij hun goud;
Wat heeft die man daarvan gebouwd?
Een mager nuchter kalver,
Een bul had 't kunnen wezen!
In het couplet erna komt een ander aspect aan de orde: de verzotheid op vrouwen. De verspieders leggen het aan met de hoer Rachab (maar het lied spreekt van Rachel), David beloert Bathseba, waarna hij haar man Uria laat doden:
Vorst David ook, nog lang daarna,
Beloerde buurvrouw Bathseba,
En liet uit vriendschap Uria
Doorschieten als een schuimspaan.
Het volgende couplet ontgaat me:
't Was ook wat moois, toen Absalon
Op 't duivenplat van Esther klom;
Men kan er 't ongeschoren stuk
Van mousje zoo uit proeven.
Het is vreemd dat Absalom met een 'n' wordt geschreven, hoewel het rijm juist om een 'm' vraagt. Verder ken ik geen verhaal van Absalom en Esther. Het zou kunnen dat er gedoeld wordt op de geschiedenis van Amnon en Thamar. Amnon verkrachtte zijn halfzus Thamar, zus van Absalom. Een paar jaar later liet Absalom hem daarvoor doden.

Maar het duivenplat heeft weer niets met dat verhaal te maken. En hoe moet ik die laatste regels uitleggen? Is ''t ongeschoren stuk/Van mousje' het vrouwelijk geslachtsdeel? Het WNT verwijst voor 'mous' naar 'smous' en geeft daar als betekenis:
Jood; vroeger ook bepaaldelijk: Hoogduitsche Jood. Thans uitsluitend en ook vroeger veelal als smalend woord.
Als dat hier bedoeld wordt, zou het zomaar kunnen zijn dat het lied niet alleen in onze ogen denigrerend en discriminerend is, maar dat het ook toen al smalend was. Maar men had daar blijkbaar geen probleem mee. De verachting wordt openlijk uitgesproken in het refrein.

Ten slotte wordt er nog een couplet gewijd aan koning Salomo ('Baas Salomon, die leepe vent'), die duizend vrouwen had. Dat zijn blijkbaar genoeg voorbeelden. In het slotcouplet wordt er nog eens teruggeblikt:
Zoo is 't gegaan en gaat het nog,
Vol schalkerij, en dat bedrog
Bezielt de natie in 't gemeen,
Tot schand' van goede Nazareën
Er wordt nog een klein voorbehoud gemaakt voor de 'goede Nazareën', maar 'de natie in 't gemeen' wordt bezield door 'schalkerij' en 'bedrog' door de Joden. De strekking is duidelijk.

Bijna aan het eind van het bundeltje tref ik nog het lied '"Pauline"das Judenschicksel' aan. Pauline krijgt wel de schuld van alles, maar het Schicksel (dat ik gelezen heb als 'Schicksal') betreft misschien niet haar, maar de ik, Ephraim. De strekking van het lied is mij niet helemaal helder. Het eind:
Oiweh und ich, Ephraim
Ich blieb doch ganz in Majim
Drum schlagen wir vor Zores
Mit Pauline Kapores.'
Het lied wordt afgesloten met:
Das Judenschicksel bim bam, bidri bim bam, bidri bim bam,
Das Judenschicksel bim bam, bidri bim bam, bim bam boy.
 In ieder geval telt deze bonte bundel studentenliederen er twee die op zijn zachtst gezegd in onze ogen verdacht zijn en eigenlijk meer dan dat. Geen mens zou het in zijn hoofd halen ze nu nog te zingen. De tijden veranderen en soms is dat maar goed ook.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten