donderdag 4 oktober 2018

Debielen en demonen (Willem Brakman)


In mijn bijdrage over Vestdijk nam ik mij voor weer eens wat van Brakman te lezen. Er stond vast nog iets in mijn boekenkast. Dat was ook zo: Ante diluvium en Debielen en demonen. Ik vermoed dat De gelukzaligen ook nog ergens door mijn huis zwerft.

Net als bij Vestdijk heb ik geprobeerd na te gaan wat ik van Brakman gelezen heb. Dat was nog lastig te reconstrueren. Aan sommige boeken heb ik namelijk weinig herinneringen. Misschien omdat ik Brakman meer gelezen heb vanwege de stijl dan vanwege de inhoud van de roman. Niet alle boeken die ik heb, staan in mijn boekenkast, dus een blik daarop gaf ook niet volledig uitsluitsel.

Gelezen

Ik vermoed dat ik begonnen ben met Zes subtiele verhalen (1978). Daarvan was ik nogal onder de indruk en daarna heb ik twaalf jaar lang gemiddeld ruim een Brakmanboek per jaar gelezen. In 1990 stopte het Brakmanlezen, bij Van de in hogere kringen verliefde. Niet omdat ik dat een slecht boek vond, maar daarna kwam het er om een of andere reden niet meer van. Misschien heb ik enkele vroege boeken (Een winterreis, 1961, en Kind in de buurt, 1972) nog later gelezen, maar dat kan ik niet meer goed reconstrueren.

Van sommige boeken staat het omslag me nog goed voor de geest: Jongensboek (1987), met een afbeelding als uit een oud jongensboek. Het zwart uit de mond van Madame Bovary (1974), met o.a. een pompoen. Ik kocht de Salamander toen die uitkwam. Dat geldt ook voor De blauw-zilveren koning, 1977, met in mijn herinnering een blauwige afbeelding voorop. De oorveeg (1984) had een schaapskop op de voorkant.

Verder las ik, als ik het me tenminste goed herinner: Come-back (1980), De reis van de douanier naar Bentheim (1983), Een familiedrama (1984), Leesclubje (1985), De graaf van Den Haag (1986) en Het doodgezegde park (1986).

Van al die boeken is er inhoudelijk ontstellend weinig blijven hangen: een sfeer, een personage, enkele vaagheden. En de waardering of misschien zelfs de bewondering waarmee ik de boeken las. Zo werkt het blijkbaar met de boeken van Brakman. Bij mij althans.

Knipsels

In die tijd (jaren tachtig, even daarvoor, even daarna) las ik elk weekend de recensies in NRC, de Volkskrant, Trouw en Vrij Nederland. Die knipte ik uit en ik legde een kaartsysteem aan waardoor ik de recensies (sommige stonden op de achterkant van een andere recensie) terug kon vinden.

De stapel  knipsels met 'Brakman' was dik, want Brakman schreef veel en werd veel gerecenseerd. Bijna altijd positief, als ik het me goed herinner. Desondanks werden zijn boeken geen bestsellers. Ik denk dat Een weekend in Oostende nog het best liep. Dat boek vond ik ook terug in de serie 'Schrijvers van nu' van boekenclub ECI. Dat ik die mooie, gebonden uitgave niet kocht, moet betekenen dat ik de roman al meteen bij het uitkomen gekocht had.

Debielen en demonen

Maar nu Debielen en demonen. Het boek speelt zich af in de oorlog, maar het verhaal lijkt niet in de eerste plaats over de oorlog te oorlog te gaan. De ik-figuur is een adolescent, van wie niet helemaal duidelijk is hoe oud hij is. Aan het begin van het boek zwerft hij rond met zijn kameraad Karel Helmich, waarschijnlijk om zijn kostje bij elkaar te scharrelen.

In het dorpje H. vindt een Duitser de dood: hij  valt van de trap nadat hij bij de Nederlandse vrouw des huizes heeft geslapen. De 'ik' begraaft hem en eigent zich het kompas van de Duitser toe. Later zal iemand anders aangehouden worden in de jas van de 'ik'. Het kompas zal tegen hem getuigd hebben.

De beide kameraden keren terug naar de thuisbasis en nog verder in de oorlog komt de 'ik' terug bij zijn moeder. Onder hen woont de zwarthandelaar oude Ad, tegen wie de 'ik', op advies van zijn moeder, zegt dat hij voor dokter studeert.  Ads dochter Belleke is een opgroeiend meisje dat de geest van een jong kind heeft. Ze speelt bijvoorbeeld nog met poppen. Wat er zich ontspint tussen Belleke en de 'ik' is niet helemaal duidelijk, maar er is in ieder geval wederzijdse genegenheid.

In de buurt woont verder nog Krabbe, die bomen kapt in het bos en de stammen mee naar zijn huis sleept. Verschillende keren wordt diens 'hutspotkleurige' jas genoemd, die de 'ik' later in het boek nog zal dragen.

Ook al is de oorlog niet direct het onderwerp, hij is wel het decor: afval op straat, kou, honger. De 'ik' is vermagerd, al krijgt juist hij nog wel te eten bij de zwarthandelaar.

Een groot deel van de achterkant van het boek wordt in beslag genomen door een tekst die het karakter heeft van een uitleg. Daarin staat het in het boek gaat over liefde en dood en dat de ruimte in de loop van het verhaal steeds meer ingeperkt wordt, totdat we (in de epiloog) ons alleen nog in het hoofd van de 'ik' bevinden.

Tja. Natuurlijk spelen liefde en dood een rol, zoals in bijna alle literatuur. Lang lijkt er niet zo heel veel liefde in het boek voor te komen, al is de dood er wel, zeker na de dode Duitser.

Titel

De titel verwijst naar twee boeken die de 'ik' leent, eentje over debielen en een over demonen. Je zou kunnen zeggen dat 'debielen' verwijst naar Belleke, maar misschien ook wel naar de afstomping die zich van mensen meester maakt in de loopt van de oorlog, de blik die niet meer naar buiten wordt gericht.

Verder zal ieder wel met zijn eigen demonen kampen. De 'ik' leest in het demonenboek dat er professoren zijn die een rat kunnen leren om op een signaal aan te vallen of te vluchten. Misschien is de 'ik' ook wel zo iemand, wachtend op de juiste signalen.

Epiloog

Belleke overlijdt, maar in de epiloog is ze weer levend en gaat ze met de 'ik' naar diens vader, die dan de hutspotkleurige jas draagt. In de recensies die verschenen in 1970 gaven verschillende recensenten aan dat ze niet goed wisten wat ze aanmoesten met die epiloog.

De epiloog bevat prachtige passages met zinnen als 'Het is een verhaal vol bosaarde, houtgeuren en ontferming.' Daar heb je mij wel mee. Een langer fragment:
Ik was moe, mijn knieën waren hun zekerheid kwijt. Maar misschien is dat wel goed dacht ik, ik eet niet dus ik verzwak, mijn lichaam zal de kracht missen om gezwellen uit te broeien en te voeden, want weet, ik ben bang voor kanker, ja ik besta bijna alleen uit angst voor kanker, dat zaad van de duivel, dat uitzinnige gewroet, die verschrikkelijke uitbundigheid die aan de dood voorafgaat. 
Belleke zegt dat ze blij is dat ze de vader van de 'ik' gekend heeft.
Ik gaf geen antwoord, onze voeten sloften en knarsten in de sneeuw, een moedeloos geluid. 'Nou ja,' zei ik ten slotte, 'het staat ons allemaal te wachten,' en ik versnelde mijn pas.
Daarna is het boek afgelopen. Ik heb een tijdje gekauwd op het zinnetje 'het staat ons allemaal te wachten', dat op twee manieren uit te leggen is. In de epiloog wordt de vader doodgeschoten door jagers. Wellicht staat dat 'ons allemaal' te wachten: het vooruitzicht is niet hoopgevend. Vandaar ook het moedeloze geluid. Ieder heeft alleen de dood nog voor zich.

Maar het kan ook zijn dat het niet gaat om 'ons allemaal', maar dat 'dat allemaal' ons nog te wachten staat. Dat er een blik in de toekomst is geworpen en dat we nu weten wat allemaal ons te wachten staat. Belleke en de vader zijn immers nog levend. Als we dat in aanmerking nemen zou de epiloog ook een proloog kunnen zijn.

Husselen met de tijd

Dat er gehusseld wordt met de tijd wordt al eerder in het boek voorbereid. 'De mens is altijd ergens anders,' denkt de ik-figuur op een gegeven moment. De geest is soms verder dan het lichaam:
Wanneer hij rust, dacht ik wiegend, ziet hij zich alweer verder wandelen, als hij wandelt vertoeft hij in den geest al bij het doel, nauwelijks ligt hij in een bos of hij zwerft alweer door een stad of langs het strand en rust men te lang dan komt de slaap en is er helemaal geen touw meer aan vast te knopen. En wie weet wat anderen ons in dezelfde tijd aandoen, terwijl wij misschien in vrede voortwandelen worden wij elders gespietst, met teer overgoten of gecastreerd, wie weet. 
Met dit in het achterhoofd is het niet zo vreemd dat de 'ik' in de epiloog 'in den geest' verplaatst wordt naar waar zijn lichaam niet is. Een ruimte buiten tijd en plaats.

Een echte Brakman

Er zal best wat aan te merken zijn op Debielen en demonen en dat hebben recensenten ook wel gedaan, maar daarover straks. Ik heb dit boek gelezen als een echte Brakman: een stijl die je meevoert, met daarin associaties die je soms net wel en soms net niet kunt volgen. Bij Brakman heb ik altijd het idee dat me iets ontglipt, dat ik iets zie bewegen in mijn ooghoeken, zonder dat ik het scherp kan waarnemen. Ik snap dat dat mensen kan irriteren, maar mij intrigeert het. Alsof sommige passages net boven mijn macht liggen.

Maar misschien is dat juist wel de bedoeling. Brakman wil meer aanduiden dan vastleggen, is mijn indruk en meer iets oproepen dan iets beschrijven. In ieder geval levert dat een boeiende leeservaring op, waarbij je je geen moment verveelt.

Recensies

Hoe is er indertijd gereageerd op Debielen en demonen? De meeste recensies werden gepubliceerd in 1970. Waarschijnlijk kwam de roman pas eind 1969 uit en misschien vond men indertijd actualiteit minder belangrijk. In verschillende recensies wordt het boek geprezen, al geven sommigen (bijvoorbeeld Wam de Moor in De Tijd) aan wat moeite met de epiloog of de titel te hebben. Anderen (bijvoorbeeld Anne Wadman in de Leeuwarder Courant) vinden de roman wel goed, maar ook somber: 'Niet van de vrolijke'.

Twee negatieve reacties springen eruit. Daarom haal ik ze even naar voren. In Trouw van 14 maart 1970, begint hij nog gematigd positief:

Een van de recensenten, J. van Doorne, gaat uitvoerig in op wat volgens hem missers zijn in de stijl van Brakman, overigens geheel voorbijgaand aan
De nieuwe Roman van Willem Brakman is tamelijk goed geschreven. Brakman behoort wel niet tot de briljante auteurs, maar hij weet toch heel behoorlijk met de taal om te gaan.
Verderop is hij explicieter in zijn negatieve oordeel:

En ten slotte levert hij kritiek op de stijl aan het eind van het boek, daarbij overigens geheel voorbijgaand aan de ironie van Brakman.

De recensente van de Telegraaf is snel klaar met de roman:
De Telegraaf, 07 maart 1970

Noordzij is duidelijk geen liefhebber van Brakman en zijn stroeve broekzakken.

Brakman had voor- en tegenstanders, bewonderaars en verguizers en daartussen zat er niet zo veel, vermoed ik. Intussen is een deel van zijn werk met stof bedekt. Maar hopelijk zal er nog een lang een klein groepje bewonderaars blijven dat Brakmans oeuvre leest en herleest.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten