dinsdag 8 maart 2016

Wie hier binnentreedt (Hedwig Selles)


In zo'n beetje elke bespreking van Wie hier binnentreedt, de nieuwe dichtbundel van Hedwig Selles, wordt aandacht besteed aan de titel (en aan het openingsgedicht). Dat ligt ook voor de hand bij zo'n titel. Iedereen moet denken aan De goddelijke komedie van Dante: boven de hel staat een opschrift, waarvan de laatste zin luidt: Laat alle hoop varen, gij die hier binnentreedt. 

De recensenten vertellen er natuurlijk bij dat het bij Selles niet direct om de hel gaat, maar om het betreden van haar wonderlijke wereld.

Die wereld is inderdaad opmerkelijk. Selles is altijd origineel in het gebruik van haar bijvoeglijke naamwoorden en bijvoeglijke bepalingen. Haar vorige bundel opende bijvoorbeeld met een 'Ontologische vos'. In deze bundel treffen we aan: 'een ongepolijste wolf', 'goddeloos gezwollen kuiten', 'woede die de kleur heeft van gesmolten lood', 'de onuitwisbare lach van een natte ambulance', 'welgevormde warmte', 'slecht onderhouden bedelaars', 'onthutste honden'.

Haar beelden treffen altijd. Twee voorbeelden: 'en sterk als grind de moedige meisjes'. De vergelijking wordt voorafgegaan door: 'Ook als ze met het gezicht plat / in woestijnzand liggen, zijn ze vastberaden'. Het is mooi dat dat woestijnzand en grind kort na elkaar gebruikt worden. De meisjes lijken verslagen; ze liggen met hun gezicht plat in het woestijnzand. Maar ook al hebben ze in het zand moeten bijten, ze zijn vastberaden en ze zijn sterk als grind. Grind dat zich blijkbaar niet tot woestijnzand heeft laten verslijten.

Het tweede voorbeeld komt uit het gedicht 'Zus': 'Mijn hunkering werd als een haakploeg / door de voor geslagen'. De lezer ziet meteen de primitieve ploeg voor zich. In verband met de hunkering: je voelt hoe diep die hunkering is, wat hij openscheurt, hoe groot de weerstand is. Zeker als daarna volgt: 'en ze keek weg'. Dat is een pijnlijke combinatie: een scheurende hunkering, die niet beantwoord wordt.

Voor mij is Selles misschien wel meer de dichteres van de passages dan van de gedichten. De gedichten lijken associatief geschreven. Je vermoedt waarover ze gaan, maar het is lastig om dat te expliciteren. Je krijgt het meestal niet kloppend, waarbij niet duidelijk is of dat ligt aan je gebrekkige interpretatievermogen of aan het feit dat de dichteres het domweg niet zo interessant vindt om kloppende, afgeronde gedichten te schrijven. Ik vermoed dat dat laatste ook meespeelt, maar misschien zeg ik dat alleen maar om mezelf te verontschuldigen.

Vaker dan door het hele gedicht, word ik getroffen door een passage, een strofe, een beeld, zoals dat van de hierboven genoemde haakploeg. Maar sommige gedichten zijn ineens wonderlijk helder en afgerond:
Theoretisch ongenoegen 
Kan ik het terugbrengen en ruilen
voor iets waarmee ik gelukkiger zal zijn
veterdrop, een vlinderdas, een zitzak misschien 
je ploft erop neer en hij neemt een vorm aan waarin we
overgaan (en herverdelen) opeens
ben ik bang om wakker te worden met een verschoven wervel 
en een gezwel in mijn hoofd en een lever
die mijn richtingloze lichaam wil verlaten
omdat in mij geen ruimte was. 
Kan ik het terugbrengen en ruilen
voor een sofa? In theorie misschien?
Ook in dit gedicht valt er trouwens nog wel wat te raden. Wat is bijvoorbeeld datgene wat de 'ik' wil ruilen? Ze wil er graag iets concreets voor: veterdrop, vlinderdas, zitzak. Het noemen van de zitzak roept het neerploffen erop op en dat weer de verschoven wervel. Die leidt ons naar andere lichamelijke ongemakken. In de slotstrofe wordt de wens herhaald om 'het' te ruilen. Het zou kunnen gaan om een lichaam, maar misschien ook om het leven zelf.

Mooi vind ik ook de minieme poging aan het slot. Als ik het niet kan ruilen, zou ik het dan in theorie kunnen ruilen? Als daadwerkelijk ruilen niet kan, stelt de 'ik' zich dus zelfs al tevreden met de theoretische mogelijkheid tot ruil.

Even helder is 'Bonkers en kattenogen' waarin verteld wordt dat mensen elkaar niet dichter kunnen naderen dan twee knikkers die tegen elkaar aan stoten en zelfs dat waagt de 'ik' niet: 'ik waagde alles behalve mezelf blind / tegen je aan stoten.'  Ze eindigt met 'Als dit het niet is wat dan wel?'

Het probleem van contact met anderen komt in meer gedichten terug, ook in 'Zus' waarnaar ik hierboven al verwees. Dat contact gaat nooit vanzelf en vaak blijft er afstand. Soms lijkt die overbrugd te worden, bijvoorbeeld in 'Beeldroman'.

Water, waterleven, komt geregeld terug in de gedichten. In het openingsgedicht is er een onderwaterwereld, verderop komt 'Riviertje spelen'  voor. We lezen ook over een meerman en over 'het koude water van het pleistoceen'.

Hier en daar glimpt er religie door de gedichten. We treffen dan Bijbelcitaten aan: 'Mijn ogen doorlopen de aarde' en 'Doch het vlees met zijn ziel, / dat is zijn bloed, dat zult gij niet eten.' Ook vraagt de meerman (of de 'ik') 'o, bid voor mij'.

Verwijzingen naar religie doen trouwens niets af aan het uitgesproken aardse van de bundel. Veel beelden zijn geworteld in de natuur of in een plattelandsomgeving. De verwijzingen naar een urbane wereld zijn in de minderheid.

Zo'n typisch plattelandsgedicht:
Opofferingsgezind
In gedachten hoorde ik ze gaan
zag ik dat ik mijn jongens goed
gevoed had en ik dacht ik kom ze
niet meer tegen
ik zie ze niet terug
omdat ik het algemeen belang wilde
dienen en omdat jonge boeren naar
hun vaarzen moeten loeren
en naar hun dikdrachtige schommels
van vruchtbaarheid
kop aan kont, kont aan kop
een witwarme wolk draait
aangename rondjes tegen het glas
hoe drijf ik af? mijn spenen steken,
de kwartieren staan leeg
gun mij een kalf dat wegzakt
in de warmte van mijn eigen lichaam.
Voor de duidelijkheid: die witwarme wolk is de melk die in het glazen reservoir kolkt. De kwartieren zijn de vier compartimenten waarin een uier is verdeeld.

Je kunt van alles vinden van Wie hier binnentreedt, maar volgens mij zal iedereen de bundel intrigerend vinden. Er zijn beelden die je niet kunt beredeneren, maar die wel werken.

De bundel is uitgekomen bij uitgeverij Vrijdag, waarvan ik nog nooit had gehoord. Dat is best aardig gedaan, maar de inhoudsopgave is vreemd: de gedichten zijn genummerd, hoewel dat in de bundel niet het geval is en de paginanummers ontbreken (die weer wel in der rest van de bundel staan). Het is een kleinigheid, de gedichten zijn de grotigheden.


Een filmpje over Hedwig Selles vind je hier.

maandag 7 maart 2016

Dertig dagen (Annelies Verbeke)


Aan het einde van vorig jaar plaatste ik Dertig dagen van Annelies Verbeke prominent bovenaan in het lijstje met 'De beste romans van 2015 die ik niet gelezen heb'. Voor een deel was die toppositie te danken aan mijn natte vinger, voor een deel aan wat ik gehoord en gelezen had over de roman. Intussen heb ik het boek gelezen en ik kan er alleen maar enthousiast over zijn.

Hoofdpersoon in Dertig dagen is de veertigjarige Alphonse Badji, die van oorsprong Senegalees is. Hij heeft een klusbedrijf. Vanuit Brussel is hij met zijn achtentwintigjarige partner Kat verhuisd naar de Westhoek, bij de grens met Frankrijk.

Alphonse komt bij zeer diverse mensen over de vloer. Hij doet zijn werk goed en hij boezemt vertrouwen in: al snel beginnen de mensen hem hun persoonlijke geschiedenissen toe te vertrouwen. Alphonse deed me daarin denken aan Momo, uit het jeugdboek Momo en de tijdspaarders, van Michael Ende (1973, Nederlandse vertaling in 1975). In Hannover staat een beeldje van haar; ze heeft een groot oor in haar handen. Net als Momo luistert Alphonse naar wat de mensen hem vertellen en meestal helpt dat die mensen al.

Een vakman die vertrouwen wekt en die de strubbelingen die er soms zijn tussen hem en Kat vrij gemakkelijk te boven lijkt te komen - Alphonse lijkt het toonbeeld van evenwicht. Ook hij heeft echter een geschiedenis met scherpe randjes. Zo heeft hij herinneringen aan Fabrice Mlapa, die een vriend had kunnen zijn, maar hem bedroog op zakelijk gebied. Dat heeft ervoor gezorgd dat Alphonse voorzichtiger is geworden met vriendschap.

Er is ook een herinnering aan de lagereschooltijd, toen Alphonse op een moment van slachtoffer dader werd. En er zijn herinneringen aan Tonton Jah, die voor de lezer onvolledig en lastig te duiden blijven.

Dat het leven van Alphonse gecompliceerder is dan het op het eerste gezicht lijkt, blijkt uit zijn dromen, die soms gruwelijk zijn. Als hij eenmaal wakker is, lijken de dromen hem niet veel meer te doen: 'De dromen zijn niet van mij, denkt hij met grote helderheid, het is de wereld die haar zonden in me uitstort, en ik droom ze weg.'

In het dagelijks leven krijgt Alphonse geregeld te maken met discriminatie. Zo zijn er klanten die hun opdracht annuleren als ze erachter komen dat hij 'niet van hier' is. De incidenten worden terloops gemeld, maar als je ze optelt, zijn het er toch nog aardig wat.

Alphonse probeert optimistisch te blijven en hij helpt waar hij kan. Maar feit blijft dat er veel ellende is, wat nog duidelijker wordt als hij betrokken raakt bij een kampement met Afghanen, die bivakkeren in een oude loopgraaf. Samen met een arts biedt Alphonse ook hier hulp. Verder wordt er van tijd tot tijd ebolapandemie genoemd, die ook aan Senegal niet voorbijging. Er is geluk, zeker, ook in en om Alphonse, maar hij kan zich niet afsluiten voor de barre werkelijkheid, die er ook is.

Er is zoveel ellende op de wereld, dat die niet op te lossen is. Niet voor niets komt op een gegeven moment het Bijbelboek Job ter sprake. De duivel krijgt van God toestemming om Job alles af te nemen. Is er een almachtige die het begrepen heeft op het kwetsbare in de mens? En waarom moet dat dan juist Job overkomen, die geen vlieg kwaad heeft gedaan? Die vragen komen ook bij de lezer op  bij de ontknoping van het boek.

De dertig hoofdstukken zijn teruglopend genummerd en elk hoofdstuk beslaat een dag. Je hebt het idee dat er afgeteld wordt en dat er dus aan het eind van het boek wat zal gebeuren, al kun je niet weten wat dat dan is. Heeft het te maken met de kinderloosheid van Kat en Alphonse? Je weet het pas als je het boek uit hebt.

Door het aftellen krijgt de loop van de gebeurtenissen iets onontkoombaars. Uiteindelijk moet het dus wel uitlopen op het slot en als lezer kun je er niets tegen doen.

Dertig dagen is geschreven in een heerlijke stijl. Overal staan er zinnen die je aan wilt strepen, omdat je ze later nog eens wilt lezen. Bijvoorbeeld: 'En dan wurmt de onhandigheid zich weer mete brede billen tussen hen in.'

En deze passage:
Het leven is een glorieuze danspartner als je haar ritme volgt, als je meteen weer weet recht te krabbelen telkens ze je een voetje licht. Draai haar een moment de rug toe of tracht haar pas te sturen, en de ene keer zal ze ervoor applaudisseren, de ander keer maakt haar rancune je tot de vloer waarover ze met naaldhakken de tarantella danst. 
Alphonse probeert te troosten waar hij kan, bij iedereen over wie het leven danst, zodat je niet meer op kunt krabbelen.

Dertig dagen is een ernstig boek, maar met veel luchtige en soms zelfs hilarische passages. Dat is een mooie mix. Je kunt met het boek omgaan als met het leven: het lichte, het luchtige ervan zien of je uiteindelijk toch gedwongen voelen om de ernst ervan onder ogen te zien. Ik vind Dertig dagen indrukwekkend in zijn ernst, in zijn betrokkenheid, in zijn peilen van onze tijd. Het zou voor zoveel mogelijk mensen verplichte kost moeten worden.

zondag 6 maart 2016

Het gouden kompas 2 (Ouberie/Melchior)


In november 2015 schreef ik over het eerste deel van Het gouden kompas, een strip naar de boeken van Philip Pullman. Al vrij snel daarna verscheen deel 2.

Wat ik over dat eerste deel schreef, is ook geldig voor het tweede: de manier van tekenen sluit naadloos aan en het verhaal gaat gewoon verder. Op de eerste pagina wordt kort samengevat wat er in het eerste hoofdstuk gebeurd is. Samen bestrijken de twee delen dezelfde stof als de film The golden compass.

In dit tweede deel wordt het grote gevecht beschreven dat de kinderen moet bevrijden die door de 'lokkers' zijn meegenomen en wat aan dat gevecht voorafgaat. Aan het eind hebben de goeden gewonnen en de slechten verloren, maar er is nog ruimte over voor een vervolg, waarin Lyra, Lord Asriel en mevrouw Coulter ongetwijfeld een grote rol zullen spelen.

Medio 2016 zal het derde deel verschijnen. Aangezien ik de boeken niet heb gelezen en dat deel van het verhaal ook niet verfilmd is, zal het een verhaal zijn dat mij nog onbekend is. Ik vroeg me af of ik nog een heel stel delen over Lyra zou willen lezen.

Zeker in het tweede deel zit Lyra dicht aan tegen de heldenstatus. Door haar slimheid en het magische kompas dat ze heeft, is ze vaak haar tegenstanders een stapje voor. Wel wordt het verschillende keren spannend. Je vraagt je wel af of het goed met haar zal aflopen. Eén keer dreigt ze gescheiden te raken van haar daemon (zie afbeelding hieronder). Lyra is bepaald niet onoverwinnelijk.

Maar Lyra staat wel overduidelijk aan de goede kant. Je wordt geacht je met haar te identificeren en dat gaat nu eenmaal gemakkelijk met een personage dat niet controversieel is. We weten op voorhand dat Lyra aan de goede kant staat. Daar had ik best wat meer weerstand bij gewild. Je kunt ook zeggen dat de karaktertekening aan de oppervlakkige kant is.

Misschien gokken de makers op een groot publiek waartoe ook kinderen behoren. Maar ook kinderboeken hebben tegenwoordig veelal niet meer de eenvoudige zwart-witverhouding die voor een deel van de personages in Het gouden kompas 2 geldt. Mevrouw Coulter blijft wel een interessant personage. Ze opereert als tegenstandster, redster en moeder van Lyra. En wat heeft ze nog te verhapstukken met Lord Asriel?

Dat zal in de volgende delen duidelijk worden.


Titel: Het gouden kompas 2
Tekeningen: Clément Oubrerie
Tekst: Stéphane Melchior
Uitgever: Sherpa
Haarlem 2015, 80 blz. hardcover, € 19,95

dinsdag 1 maart 2016

In the pines, 5 murderballads (Erik Kriek)


Als er ergens iets gruwelijks is gebeurd, wordt dat natuurlijk doorverteld. Dat verschijnsel is al eeuwen oud. Denk bijvoorbeeld aan de levensbeschrijvingen van criminelen, die in de achttiende eeuw werden verspreid.

De oudste vorm van doorvertellen is misschien wel het lied en één van de oudste liederen in de Nederlandse literatuur is het lied van heer Halewijn, waarin nog oude, Germaanse elementen aan te treffen zijn. Natuurlijk vertelt dat lied niet wat er letterlijk gebeurd is, maar mogelijk is er een historische kern. Wat historisch is en wat verzonnen zal altijd lastig uit te maken zijn; dat lijkt me minder belangrijk. Moorden leveren in ieder geval mooie liedjes op.

Uit de twintigste eeuw zullen velen de Moordballade van Dorus kennen of De dominee van Amersfoort van Boudewijn de Groot, waarin in het eerste couplet snel drie moorden de revue passeren.

Ook in het Engelse taalgebied is de moordballade een bekend genre. De naam Tom Dooley maakt waarschijnlijk meteen al duidelijk waarover we het hebben. Nick Cave nam een heel album met Murder ballads (1996) op. Het bekendst is 'Where the wild roses grow', dat hij samen met Kylie Minogue zong.


'Where the wild roses grow' is een van de liederen die Erik Kriek gebruikte als uitgangspunt voor een vertelling in stripvorm. Dat hij daarin niet slaafs het lied volgt, wordt duidelijk aan het eind van het verhaal. Niet het meisje dat 'the wild rose' is laat het leven, maar haar belager.

Vijf van deze verstrippingen van 'murder ballads' bracht Kriek samen in het boek In the pines. Achter in het album is een uitleiding door Jan Donkers opgenomen, waarin hij meer vertelt over de liederen en als toegift krijgen we een cd met daarop de vijf liederen, plus het titelnummer, gespeeld door een band (Blue Grass Boogiemen) waar ook Kriek deel van uitmaakt.

In the pines opent met 'Pretty Polly en de scheepstimmerman', een van de hoogtepunten uit het boek. Een schip verkeert in zwaar weer. Bovendien denken verschillende bemanningsleden een meisje gezien te hebben. Aan boord is ook een scheepstimmerman. Hij blijkt een vloek met zich mee te dragen. Het water wordt pas stil als hij van boord is.

Dat doet denken aan het Bijbelverhaal van de profeet Jona. Het schip waarop hij vaart, dreigt te vergaan en het kan alleen gered worden als de bemanning hem overboord zet. Dat gebeurt, waarna Jona opgeslokt wordt door een grote vis.

Kriek heeft een ingenieuze structuur gekozen: het heden wordt gevormd door de storm op zee en het verleden van de scheepstimmerman krijgen we in flashbacks te lezen. Dat werkt bijzonder goed.

Bekend is ook 'The long black veil'. Hieronder een uitvoering door Johnny Cash en Joni Mitchell, maar er zijn nog legio andere vertolkingen. Bijvoorbeeld door Dave Matthews en Emmylou Harris, door Joan Baez, door The Band of door The Chieftains (met Mick Jagger). Het verhaal: iemand wordt onterecht beschuldigd van moord. Hij heeft een alibi, maar dat gebruikt hij niet, omdat hij anders moet vertellen dat hij samen was met de vriendin van zijn beste vriend. Het is een gegeven dat het je gemakkelijk maakt om met de hoofdpersoon mee te leven.


Erik Kriek heeft met In the pines weer een fraai boek afgeleverd, met verhalen waarin vaak een duistere kant zit. Dat sluit aan bij Het onzienbare, het album met verstrippingen van verhalen van H.P. Lovecraft. Daarover schreef ik hier. De tekenstijl in beide albums is vergelijkbaar, maar Kriek is wel losser geworden, wat onderstreept wordt door het achterwege laten van kaders om de tekeningen. Verder gebruikt hij in elk verhaal een andere steunkleur, terwijl hij in Het onzienbare met grijzen werkte. In the pines bewijst dat Kriek zowel als tekenaar als als scenarist opnieuw een fraai staaltje van zijn kunnen geleverd. 
Een interview met Kriek vind je hier.

Titel: In the pines. 5 murder ballads
Tekst en tekeningen: Erik Kriek
Uitgever: Scratchbooks
hardcover, 136 blz. € 29,99


maandag 29 februari 2016

De aanzegger (Aan de deur 15)


Als er iemand in het dorp overleden was, kwam de aanzegger. Dat was in ons dorp 'Hent van Mie', als ik het mij goed herinner. Indertijd zal ik zijn echte achternaam ook wel geweten hebben, maar die is mij nu ontschoten. Hij woonde bij ons in de straat, de Merkenhorststraat. In 1969 verhuisden we naar een straat verderop, de Schoolstraat. Ook daar is hij nog aan de deur geweest. Het aanzeggen is dus in ieder geval doorgegaan tot eind jaren zestig en misschien wel jaren tot in de jaren zeventig.

Hent belde aan en mijn moeder deed open. Misschien had Hent dan zijn hoed al af en anders zette hij hem af. Het was zo'n kachelpijp, die wij een 'hoge zije' noemden. Mijn vader had er ook zo een, in een doos in de kast. Hent legde zijn hoed op zijn arm en dan vertelde hij dat een bepaalde familie liet weten dat die en die overleden was.

Soms zullen we al van het overlijden op de hoogte geweest zijn, soms zal het werkelijk nieuws geweest zijn. Ik herinner me niet dat mijn moeder nog lang stond te praten met de aanzegger: hij bracht zijn boodschap, zette de hoge zije weer op en liep naar het volgende huis.

Als er iemand in de straat overleden was, ging mijn moeder naar buiten en deed bij elk raam een luik dicht. Dat was, als je voor het huis stond, met je gezicht ernaartoe, steeds het linker luik. Misschien was dat een ongeschreven regel. Misschien moest je het luik dichtdoen aan de kant waar de overledene woonde, maar aangezien wij aan het eind van de straat woonden, was dat dus altijd hetzelfde luik. Bij het huis van de overledene zaten voor elk raam beide luiken dicht en als er geen luiken waren, waren de gordijnen dichtgeschoven.

Veel later hoorde ik wel verhalen, uit andere delen van het land, overigens, waarin de aanzegger een borrel kreeg. Als hij bij het laatste adres aankwam, kon hij dus al behoorlijk teut zijn. Dat heb ik nooit meegemaakt. Hent bracht zijn boodschap ingetogen en vervolgde daarna zijn weg.

Achter het huis in de Merkenhorststraat lag onze boomgaard, die wij trouwens 'bongerd' noemden. Er liep een sloot door, zodat we een voorste en een achterste bongerd hadden, verbonden door een brug van balken die me achteraf doen denken aan spoorbielzen.

Aan de achterste bongerd grensde het kerkhof. Tussen de bongerd en het kerkhof stond een muur, hier en daar onderbroken door een vierkante zuil. De bovenkant van de muur had een scherpe rand, zoals bij de muur hiernaast. De muur was niet hoog: we konden eroverheen kijken en we konden ook gemakkelijk op de muur klimmen, waarna we er schrijlings op gingen zitten. Zo konden we toekijken bij begrafenissen. Daarbij waren we stil, zodat niemand last van ons hand.

Naast het kerkhof was een gangetje waarin kerkhofafval werd gedumpt. We vonden er een keer een metalen krans van bladeren (klimopbladeren?) en namen die mee. We zetten die neer in huis, maar ik weet niet meer waar. Op de kast in de slaapkamer van mijn ouders? Daarna haalden we mijn moeder om haar te laten zien dat we iets heel moois voor haar hadden. Ma vond het lief, maar zei dat we de krans toch maar weer terug moesten brengen. Blijkbaar was het nog te vroeg voor een grafkrans.

Bij begrafenissen was Hent van Mie de uitvaartleider. Hij liep voorop. Ik herinner me dat hij dan een steek droeg, maar ik weet niet meer of dat bij alle begrafenissen het geval was. Moest de familie extra betalen voor de steek? Het zou kunnen. Voor op zijn lange, zwarte jas, hingen zilverkleurige tressen, die ik erg indrukwekkend vond. Terwijl ik dit typ, vraag ik mij af of mijn geheugen mij niet bedriegt. Waren die tressen niet gewoon wit? Ook dat is mogelijk.

Het aanzeggen is al oud. De aanzegger werd ook wel aanspreker of doodbidder genoemd. In Leiden was er in de zeventiende eeuw een doodbiddersgilde lees ik hier. Op de site van Museum Boerhave vond ik de afbeelding hiernaast, met als tijdsaanduiding 1725 - 1825.

Informatief is de pagina die Ben Hartman heeft aangemaakt. Daarop staat dat er in streken waarin bijen gehouden werden, de bijenvolken het te horen kregen als de imker was overleden. Dat is ook te lezen in een gedicht van Anton Ent. Op de pagina van Hartman staat ook een mooie foto van een aanzegger met zijn fiets (zie hiernaast). Jammer genoeg zonder bronvermelding.

In 1979 publiceerde Maarten 't Hart de roman De aansprekers. Ik herinner me dat het boek gaat over de dood van zijn vader, maar niet dat er ook daadwerkelijk een aanspreker in voorkomt die langs de huizen gaat. In 1979 zal dat niet meer gebeurd zijn, maar het boek speelt in het verleden.

Verder kennen we de aanzegger natuurlijk uit de immortelle van Piet Paaltjens:
Als ik een bidder zie lopen,
Dan slaat mij ’t hart zo blij,
Dan denk ik, hoe hij weldra
Uit bidden zal gaan voor mij.
In dorpen en stadswijken is de sociale cohesie in de loop van de jaren minder geworden. Vaak weten we niet meer wie er bij ons in de straat woont. Daarmee heeft ook de aanzegger zijn functie verloren: wij zouden niet weten over wie het had, als hij ons vertelde dat er iemand van een straat verderop is overleden.

De afbeelding hierboven en die helemaal bovenaan, haalde ik van deze site.

Naschrift: mijn moeder wist te vertellen dat Hent van Mie eigenlijk Hent van Schaik heette en ook dat hij in zijn hoed een briefje had geplakt waarop stond hij wat hij moest zeggen. Als hij in zijn hoed moest kijken, zal hij dus niet zijn hoed op zijn arm hebben gehad, zoals ik mij meende te herinneren.

De luiken gingen inderdaad dicht aan de kant waar de overledene woonde en voor de steek moest inderdaad bijbetaald worden. Aldus mijn moeder.

zaterdag 27 februari 2016

't Jagthuys (Merijn de Boer)


Ongetwijfeld had ik ooit eerder van Merijn de Boer gehoord. De titel van zijn debuut Nestvlieders (2011) kwam me bekend voor en misschien heb ik ook indertijd wel gelezen dat hij er de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs voor heeft gekregen. Dat de romantitel De nacht (2014) mij niet bekend voorkwam, vergeef ik mijzelf. Wie onthoudt zo'n titel?

Mocht ik ooit van De Boer hebben gehoord, hij was me weer helemaal ontschoten. Totdat ik een recensie las van 't Jagthuys, die lovend was. Daar onthield ik hem van. Later stond ik in de boekwinkel en herkende het boek, al wist ik niet meer waarover het ging. Mijn boekhandelaar leest veel, maar dit boek had hij niet gelezen. Van horen zeggen wist hij dat het wel goed was, dus ik kocht het. Zo werkt dat blijkbaar.

't Jagthuys is een groot huis, zoals er wel meer aan de Vecht staan. Dit staat in Nieuwersluis en Vera gaat er aan het begin van het boek naar toe, om kennis te maken met Neeltje Bruinworst, de moeder van de vijfendertigjarige Binnert. Binnert heeft als kind twaalf jaar lang een ijzeren broek moeten dragen, omdat hij ongelijke heupen had. Het heeft niet geholpen. Bovendien is hij een autist die met niemand in contact komt. Later lezen we dat hij de mensen in zijn leven zelfs genummerd heeft. Vera is nummer zeventien.

Vera is hulpverleenster. De aard van haar hulpverlening blijft nog wat duister in het begin van het boek en dat vind ik wel aardig, zodat ik er ook hier niets over zeg. De moeder van Binnert, Neeltje, is een opmerkelijke vrouw en Vera vindt haar zelfs gestoord. Dat Binnert afwijkt van wat gangbaar is, is al meteen duidelijk: bij het gesprek tussen Neeltje en Vera staat hij verscholen achter het gordijn.

Voordat het verhaal goed op gang komt, krijgen we veel te lezen over Vera. Het tweede hoofdstuk begint met: 'Mijn jeugd bracht ik afwisselend in de woestijn en in een Wassenaars weeshuis door.' Er wordt ook nog verteld over een date die ze onlangs had en meer waarvan ik me aanvankelijk afvroeg waarom we dat als lezers moeten weten. Pas later wordt dat duidelijk: ook Vera heeft haar moeilijkheden, ook zij heeft een problematische jeugd gehad (terloops wordt verteld dat ze seksueel misbruikt is), al wordt daar weinig nadruk op gelegd.

Al meteen geeft Vera zichzelf een opdracht: 'Eén ding wist ik heel zeker: ik ging hem bij die gestoorde moeder weghalen.' Ze wil niet alleen Binnert redden, ze wil Binnert ook voor zichzelf hebben:
Ik vond het -toen al- een heerlijke gedachte dat hij daar zou blijven, wachtend tot ik weer naar zijn zolder zou komen. En dat ik hem dan weer volledig tot mijn beschikking had. Ik kon met hem doen wat ik wilde. 
Vooral dat laatste zinnetje is tekenend: Vera heeft zo haar eigen belangen. Binnert is de wereldvreemde man die het 'echte' leven nauwelijks kent en Neeltje wil, zo lijkt het, de symbiose met haar zoon in stand houden. Daarmee is 't Jagthuys een eigen wereldje geworden met eigen regels.

't Jagthuys doet denken aan verschillende andere boeken. De engelenmaker van Stefan Brijs bijvoorbeeld, waar de drieling door de vader gescheiden gehouden wordt van de rest van de wereld. Maar ook aan De sterfzonde of de ingebeelde dode van Maria Stahlie, waarin de hoofdpersoon, Maud Labeur moet wachten op de uitslag van een medisch onderzoek. Ze vreest die uitslag en probeert het lot naar haar hand te zetten door zichzelf een taak te geven met betrekking tot een kind, waarbij je je afvraagt in hoeverre dat kind daar zelf op zit te wachten.

Ook in 't Jagthuys is het maar de vraag in hoeverre Binnert 'bevrijd' wil worden van zijn moeder. Wel heeft hij al toevallig eens contact gelegd met een meisje bij een bushalte. Zo'n bushalte staat natuurlijk symbool voor de mogelijkheid om weg te kunnen.

Wat Binnert en Neeltje willen, weten we. Weliswaar ligt het grootste deel van het boek het perspectief bij Vera, maar er zijn ook hoofdstukken waarin we in de hoofden van de twee andere personages kijken.

Merijn de Boer heeft drie mensen bij elkaar gebracht en hij laat de spanning tussen hen oplopen. Zeker als we te weten komen dat er in het verleden mensen verdwenen zijn. De vader van Binnert bijvoorbeeld (hij zou niet kunnen tegen het huilen dat Binnert als kind deed) en twee vriendinnen van Neeltje. Maar ook een muzieklerares, Rianne Ligtvoet. Hoe verdacht zijn die verdwijningen? Loopt Vera ook gevaar? In zo'n afgelegen huis kan van alles gebeuren.

Ook Renate Dorrestein laat haar boeken vaak op afgelegen plaatsen spelen, waar de gewone regels niet meer gelden. Dat begon al bij haar debuut Buitenstaanders, maar er zijn genoeg andere boeken te noemen waar dat ook het geval is: Een sterke man, Een nacht om te vliegeren, Verborgen gebreken, Weerwater.

Net als Dorrestein en Stahlie brengt De Boer zijn personages in een positie waarin het wel fout met ze moet gaan. De spanning zit in de kleine mogelijkheid dat het ook nog goed zou kunnen aflopen. Wie heb boek leest, komt er natuurlijk uiteindelijk achter of zo'n goede afloop erin zit en het spreekt vanzelf dat ik dat hier niet kan verklappen. Maar het gaat in 't Jagthuys niet alleen om de plot.

In de laatste zin van de roman lezen we over Neeltje: 'Ze was verdrietig en gelukkig tegelijk en ze dacht aan haar zoon.' Eigenlijk zijn alle figuren tragisch, al hebben ze ook een gelukskant. Dat maakt ze tot interessante personages. Na lezing blijven vooral de gecompliceerde relatie me bij, meer dan de exacte gebeurtenissen.

Stilistisch is 't Jagthuys niet opmerkelijk, maar dat is geen manco. Je kunt ook zeggen dat het boek effectief geschreven is: de stijl leidt niet af, de schrijver houdt ons bij het verhaal. Een enkele keer is er een zin die blijft hangen. Bijvoorbeeld over het meisje bij de bushalte: 'Een zware weekendtas lag als een labrador naast haar op de grond.'

Merijn de Boer, van wie ik tot voor kort dus zo weinig wist, lijkt me een auteur om in de gaten te houden: hij schrijft helder, neemt de lezer gemakkelijk mee, weet te ontroeren en laat ons ook nog eens nadenken over hoe gecompliceerd menselijke relaties zijn. Ik heb begrepen dat Muidhond van Inge Schilperoord intussen een succes is geworden. Ze heeft eenzelfde heldere verteltoon als Merijn de Boer. Toch geef ik de voorkeur aan 't Jagthuys. Daarom roffel ik er graag even voor op de trom: op naar de boekhandel!

donderdag 25 februari 2016

Varkenskopmuts


Vorige week zaterdag werd de Pegidavoorman Edwin Wagensveld in Ede gearresteerd, omdat hij een muts in de vorm van een varkenskop opzette. Dat hij dat niet deed omdat hij koude oren had, is duidelijk. Het varken is in de visie van verschillende godsdiensten een onrein dier: moslims en joden mogen het niet eten. Als je aanhangers van deze religies wilt jennen, kun je het varken dus gebruiken.

Daarom ook zijn er dode varkens neergelegd in Lunteren op een plek waar mogelijk een AZC komt. Wat de boodschap ervan is, is niet helemaal duidelijk. Misschien vinden de varkensdroppers het goed dat er een asielzoekerscentrum komt, behalve als er joden of moslims in opgenomen worden. Aangezien er, voor zover ik weet, geen joodse vluchtelingen zijn, zal de actie vooral tegen moslimvluchtelingen gericht zijn. Het varken wordt gebruikt als symbool voor het verzet tegen de islam.

Pegida heeft overigens afstand genomen van wat er gebeurd is in Lunteren, uit respect voor de dieren. Het verbaast mij wel dat een organisatie die bepaald geen respect heeft voor sommige groepen van mensen in nood wel begaan blijkt met dieren.

Met het opzetten van de varkensmuts onderstreepte Wagensveld zijn afkeer van de islam en daarop werd hij gearresteerd. Dat is vreemd. De enige reden kan zijn, lijkt me, dat hij op die manier de openbare orde verstoorde, maar dat was nauwelijks het geval. Er waren maar zeventig protesteerders waarvan een groot deel van buiten Ede kwam. Zo’n wanorde geeft dat niet, vooral niet als er veel politie op de been is.

De kans dat hij door het opzetten van een muts ineens wel veel Edenaren tot opstand zou aanzetten lijkt me ook klein. In Ede hebben immers alle gemeenteraadsleden op twee na voor de komst van nieuwe asielzoekers gestemd. Je mag ervan uitgaan dat de raad een redelijke afspiegeling is van de Edese bevolking en dat de overgrote meerderheid dan ook geen bezwaar heeft tegen de komst van een paar honderd vluchtelingen, wier geloof daarbij geen rol zal spelen.

Er is intussen ook een petitie gestart tegen de komst van een asielzoekerscentrum in het Horapark. Het zou me niet verbazen als die wel getekend wordt, maar voornamelijk door mensen die daar helemaal niet in de buurt wonen. De asielzoekers die al in Ede zijn, zorgen namelijk niet in het minst voor overlast.

Met die openbare orde viel het bij de demonstratie dus wel mee. Maar waarom werd de varkenskopmutsdrager dan opgepakt? Omdat hij liet zien dat hij niet gediend was van moslims? Het is inderdaad niet fijnzinnig om dat op die manier te uiten en ik kan mij goed voorstellen dat veel mensen zo’n provocatie als kwetsend ervaren. Maar we leven in een land waar we vrijheid van meningsuiting hebben en die is ervoor bedoeld om mensen het recht te verschaffen om ook onaangename meningen naar voren te brengen.

Met Pegida en met de tegenstanders van AZC’s in Ede ben ik het hartgrondig oneens. Maar ze hebben wel het recht om met hun varkenskoppen in het openbaar te verschijnen en overal hun geknor te laten horen. Intussen gaat iedereen verder met wassen van het varkentje. Het is al op een oor na gevild.

(foto gejat van de edestad.nl)