zondag 18 november 2012

Boemerang


Dat Komrij overleden is, weet iedereen. Meestal hoef ik daar niet aan te denken. Maar tijdens het lezen van zijn postume bundel Boemerang was de gedachte onontkoombaar. Het lukte mij niet om de gedichten los te zien van het idee dat Komrij ze schreef terwijl hij wist dat het doek weldra dichtgetrokken zou worden. In veel hoekjes van de gedichten bleek de dood verstopt en soms stapte die brutaal naar voren, hoofd omhoog, regenjas niet dichtgeknoopt, neus ophalend.

Dat maakte voor mij Boemerang toch wel tot een andere bundel dan de eerdere bundels van Komrij. Meester van de maskerade was Komrij: zich steeds weer verstoppend in een ander personage en als je dacht dat hij zichzelf was, was er altijd de ironie, waarmee hij zichzelf pootje haakte.

In deze bundel lijkt Komrij zich minder te verbergen. Natuurlijk, hij heeft nog steeds de strakke vorm, een goed gesneden kostuum van techniek. Maar het lijkt wel of hij de gedachte aan het naderende einde vrij toegelaten heeft en dat hij dat ons duidelijk laat zien. Als ik lees 'de avond vrees je en het grote krimpen' of  'er komt nog een luguber feestje aan' (uit het openingsgedicht), lees ik dat in het licht van het levenseinde. Dat zal ook wel aan mij liggen, maar Komrij geeft volgens mij ook wel aanleiding, al was het maar door al die engelen die hij met gulle hand door de bundel heeft gestrooid.

Diorama
De wereld waarin hij heeft rondgezwommen,
De kuip rondom, wordt langzaam monochroom.
Turbine eerst, nu stroopkan, godverdomme.
Gelei. Zwart-wit de takken en de boom.
De wandelaar die reus was werd een gnoom -
De druppels treffen hem als vuurkolommen.
De stuifwolk is verzand. Het bliksemt loom.
Als hoedjes van papier vallen de bommen.
Hij kneep zich in zijn arm en gilde niet.
Hij trok zijn broekriem aan, het hielp geen zier.
Hij is veroordeeld uitgewist te worden.
Met hem vervagen hele mensenhorden
En niets verbaast hem nog van wat hij ziet.
Hij hoort het slurpen van het putje. Hier.
Eerst de turbine die je voortdrijft, maar nu de stroopkan, waarin je nauwelijks vooruitkomt. Zelfs de bliksem is loom geworden. Het is afgelopen, de batterij is leeg, het beeld valt weg: 'Hij is veroordeeld uitgewist te worden.' En dan die gruwelijke en dus prachtige slotzin: 'Hij hoort het slurpen van het putje. Hier.'

Het putje van de dood dat ieder van ons op zal zuigen. Ook de 'hij' in het gedicht, die het slurpen al hoort. Een 'hij' kan nog op een afstandje zijn, maar Komrij overbrugt de afstand: 'Hier.' Onontkoombaar.

De schaduw van de dood die over de bundel ligt, maakt het mij ook lastig om er een oordeel over te hebben. Het is lastig om iets over de gedichten te zeggen zonder te raken aan waar ze naar verwijzen. Er is bijvoorbeeld een gedicht dat 'Scherts' heet, waarin de dichter het hiernamaals aanspreekt. Er zit ook zeker scherts in het gedicht, doordat het hiernamaals vergeleken wordt met een hanenei en met een sneeuwman in mei. Het eindigt met:
Hiernamaals, sla mij dood
Als ik over je ligging lieg:
Ik keer naar je donzen lood
Terug via school, schoot, wieg.
Die eerste zin van de slotstrofe is bijzonder grappig. Vind ik. Dat 'donzen lood' vind ik wat minder. Het is zo'n paradox die het altijd wel doet en bij de trits school, schoot, wieg, zijn we ook altijd wel vertederd. Zo'n terugdraaien van de tijd, waarbij het eind eigenlijk weer met het begin verbonden wordt is ook al niet heel erg origineel.

Toch stoorde mij bij eerste lezing dat niet. Ik zag voornamelijk een dichter die het hiernamaals in de ogen keek en grijnzend een gedicht schreef, waarbij hij pas in de twee slotregels de ironie liet vallen.

Boemerang is een bundel die aansluit bij de rest van het oeuvre van Komrij. In bijvoorbeeld De os op de klokkentoren (1982) komen veel absurditeiten voor. 'Wij lazen op een stenen bank van hout / Een boek dat dicht was.' Dat soort werk. Veel van die gedichten staan in de traditie van de omgekeerde wereld: door de zaken om te keren en ze op die manier absurd te maken, laat je zien hoe absurd de werkelijkheid is.

Komrij deed dat bijvoorbeeld in het gedicht 'Terribilità', waarin zinnen stonden als: 'De Noordpool herbergt menige korenschoof / In de Sahara heerst de grote ijstijd.' Het gedicht eindigt met 'De seksualiteit is mooi en prachtig'. Ja, ja, denken we dan en in ons hoofd hebben we de zin al omgekeerd.

Ook in Boemerang komen we zinnen tegen die zo in De os op de klokkentoren hadden gepast. In bijvoorbeeld de eerste versie van het gedicht 'Jongensdromen':
Ik woelde en wilde alles wat niet kon -
Een vuurbol in een kratermond bevriezen,
Een stopnaald laten smelten in de zon,
Voor vrienden tot het bittere einde kiezen.
Wat die verschillende versies betreft: ach, het is best aardig dat ze allemaal in de bundel staan. We zien hoe Komrij nog moest kiezen tussen de varianten, maar meestal is het verschil nou ook weer niet zo groot dat we de andere versies erg gemist zouden hebben als we er maar eentje te lezen hadden gekregen. Maar goed, ik vind het geen groot punt.

Niet elk gedicht in de bundel is een hoogtepunt, maar bij welke dichter in welke bundel is dat wel het geval? Er staat genoeg moois in Boemerang, ook als het sentiment van je afgegleden is en je de gedichten op zich kunt beschouwen, lijkt me. Mij bleef de echte Komrij wel steeds in de nek ademen, maar dat was niet onaangenaam.

Laten we de grote Gerrit het slotwoord geven.
Sukkel
Ik draag mijn hart op mijn hand.
Ik treed het schemergebied
Tegemoet - de scheidingswand
waar hij woont. Hij is er niet.
Verdwenen. Hoe zal ik hem noemen -
Een koningskind of een beest?
Niets redt me, niets kan me verdoemen.
Hij is er gewoon nooit geweest.
Ik mis mijn bedrevenheid.
Mijn talen mis ik. Ik stamel.
Ik kijk naar een wonde die bijt.
De ontbinding heeft ingezet, amen -

Voor een eerste reactie op het overlijden van Komrij: klik hier. Voor een stuk over de toneelstukken van Komrij: hier.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten