Gerrit Komrij is overleden. Hij was de eerste Dichter des Vaderlands en schreef naast gedichten veel bundels met opstellen, een aantal romans en wat toneelteksten. Als bloemlezer ploegde hij zo'n beetje de hele Nederlandse en Zuid-Afrikaanse poëzie door. Iedereen kent hem. Denk ik.
Hij beschreef zichzelf ooit als 'het fabeldier dat Komrij heet':
Het Komrij-wezen
Er is een fabeldier dat 'Komrij' heet,
Een wonderlijke naam voor zoiets aardigs.
De kop ervan is weliswaar vrij breed,
Maar verder heeft het niet veel eigenaardigs.
Hij is een beetje sullig, een soort flop.
Zijn handen lijken erg op kolenschoppen.
Ook zit de kop gewoon er bovenop.
Hij zal zich nooit eens tot iets moois ontpoppen.
Hij is een hond, meer niet. Zijn hele leven
Zal hij een wezen zijn 'dat steeds begrijpt',
Alleen diep in de nacht jankt hij soms even.
Daar een geheime pijn zijn strot toeknijpt.
Zo omstreeks 1980 begon ik met het bijhouden van de Nederlandse literatuur. Daarvoor had ik gewoon alles gelezen wat ik tegenkwam, van Arthur van Schendel tot Henriëtte van Eyk en van Herman Robbers tot Louis Couperus. Maar toen ik mijn eerste betaalde baan kreeg, begon ik ook de literatuurbijlagen van de kranten bij te houden.
Voor zover ik mij kan herinneren was het eerste boek dat ik van Komrij las Averechts (1980) en ik vond het een heerlijk boek. Komrij lezen, dat was kijken naar vuurwerk. Het knetterde en knalde en gaf de prachtigste kleuren. Ik stelde mij voor dat de schrijver de stukken grinnikend geschreven had en ik grinnikte graag mee.
In datzelfde jaar las ik zijn roman Verwoest Arcadië, wat ik wel een aardig boek vond, maar verder deed het me niet zoveel. Ik heb altijd meer genoten van de essays, de opstellen of hoe je Komrijs stukken ook wilt noemen. Zo heb ik meer dan goede herinneringen aan Dit helse moeras (1983) en De gelukkige schizo (1985). En natuurlijk aan Horen, zien en zwijgen (1977), een verslag van een jaar tv-kijken. Komrij vond zo'n beetje alles slecht op Van Kooten en De Bie na. Wie alleen al het namenregister ('Vergeetregister') leest, moet wel de aandacht vragen van zijn huisgenoten en eruit voorlezen.
In 1979 had Komrij zijn bloemlezing uit de Nederlandse literatuur van de negentiende en twintigste eeuw gebpubliceerd. Het boek, dat op krantenpapier gedrukt leek, kreeg al gauw de bijnaam 'De dikke Komrij'. Ik had het op aanraden van mijn lerares, Mariete de Wit, gekocht en had het van voren naar achteren gelezen. En weer terug. Als bloemlezer zou Komrij veel gaan betekenen voor de literatuurgeschiedenis.
In de jaren tachtig ontdekte ik ook Komrij als toneelschrijver. Ik ging naar Het chemisch huwelijk (1982), dat uitgevoerd werd door Globe, als ik mij goed herinner. Ik was zeer geïmponeerd door Komrijs taal. Het stuk was geschreven in rijmloze verzen. Een monoloog over de jaloezie heb ik nog vaak gebruikt als illustratie bij de homerische vergelijking. Het boekje met de toneeltekst bevindt zich intussen in een doos en ik weet niet in welke. Anders had ik dat stukje zeker geciteerd.
Voor Het chemisch huwelijk was Komrij uitgegaan van Die Wahlverwandtschaften van Goethe. Maar in plaats van twee echtparen, nam Komrij vier mannen, tussen wie nog veel meer onderlinge relaties mogelijk waren. Later (wanneer?) ging ik ook nog naar De Redders, wat ik geloof ik wel aardig vond. Het maakte minder indruk dan Het chemisch huwelijk.
Intussen had ik Komrijs gedichten gelezen: degelijk, vormvast, humoristisch vaak. Ik herinner me een ontluisterend gedicht over de liefde:
Liefde
Ze liggen op elkaar, schurft op eczeem.
Je hoort de schilfers knappen. Roos stuift op.
Hun schedels glimmen als een diadeem.
Ze liefkoost teder zijn gezwollen krop.
Zijn pink verdwijnt in een abces van bloed.
Ze kronkelt. Uit haar mond springt slijm. Een blaas
Ontploft. Zijn krop wordt blauwer. Hij vat moed.
Hij rolt haar op de rug. Hij is de baas.
Dan gaan zijn sleetse lendenen tekeer.
Het is een machtig knarsen. Het gesop
Van kwijl in etter kent geen einde mee.
Zij kotst. Gods wonder in een notendop.
In 2004 werd Komrij op een zondag in Watou in het zonnetje gezet vanwege zijn zestigste verjaardag. Komrij had uitgezocht welke dichters mochten voorlezen. Bij Alfred Schaffer viel ik bijna in slaap, Hagar Peeters viel me ook wat tegen, maar Ramsey Nasr en Tom Lanoye waren heerlijk om aan te horen. En toen kwam de meester zelf: hondenkop, nasale stem en een charisma waarin niemand zich onttrekken kon. Prachtige voorleesvoorstelling.
Lang niet alles van Komrij heb ik gelezen, maar veel ook wel. In de vakantie zou ik De loopjongen gaan lezen. Dat moest ook wel: een leerling zet het op de lijst. Ik had dat liever gedaan in de verwachting dat er nog veel meer mooie boeken van Komrij zouden verschijnen. Dat zal niet meer gebeuren. Er is weer een grote eik gevallen in het bos van de Nederlandse literatuur. Er is een gat geslagen in het woud. Van mij had dat nog niet gehoeven.
Het lijkt of er in "Hij zal zich nooit eens tot iets mooi ontpoppen." bij "mooi" een s ontbreekt.
BeantwoordenVerwijderenDankjewel, Peter, je hebt gelijk. Die s mag er zeker wel bij. Komrij is in die regel toch al overdreven bescheiden.
BeantwoordenVerwijderenMede door de persoonlijke vervlechting een prachtig en ontroerend stuk, Teunis! Een held is heen.
BeantwoordenVerwijderen