maandag 8 januari 2024

Suster Bertken (Frans Willem Verbaas)

Wat wist ik tot voor kort over Suster Bertken? Dat ze in de Buurkerk in Utrecht ingemetseld is geweest. Ik heb in de Choorstraat wel eens bij haar gedenksteen gestaan. En dat ze de auteur is van het gedicht 'Ic was in mijn hoofkijn om cruyt gegaan', dat als volgt begint:

Ic was in mijn hoofkijn om cruyt gegaen;
Ic en vanter niet dan distel ende doorn staen.

Den distel ende den doorn die werp ick wt:
Ic soude gaerne planten ander cruyt.

Dat was het wel zo ongeveer, denk ik. Maar nu is er de roman Suster Bertken van Frans Willem Verbaas, die zich in haar leven verdiept heeft. Ik heb dat met plezier gelezen. 

Het al mooi dat er weer eens een vrouw in onze letterkunde aandacht krijgt. Sinds ik dagelijks een gedicht op Instagram post, is het me overduidelijk geworden dat de verhouding tussen mannen en vrouwen in onze literatuur wel erg scheef is gegroeid. Tegenwoordig gaat het beter, maar je hoeft niet zo ver terug in de tijd te gaan en je komt nog bloemlezingen tegen met voornamelijk werk van mannen. Ik probeer bij de gedichten net zo vaak die van vrouwen als die van mannen te kiezen. En gelukkig is er Fixdit, die enkele vrouwelijke schrijvers weer onder de aandacht brengt. 

Dochter van een geestelijke

Suster Bertken leefde van 1426 of 1427 tot 1514. Ze was de dochter van een vooraanstaand geestelijke, Jacob van Lichtenberg, proost van het kapittel van Sint-Pieter. Dat een priester kinderen heeft, deugt misschien al niet helemaal. In de roman wordt ook nog gesuggereerd dat hij een meisje dat op het punt stond in te treden in een klooster overgehaald heeft bij hem in te trekken. Zij zou de moeder worden Berta, die later bekend werd als Suster Bertken, en van haar broer Alfer. 

Leer en leven van de geestelijke kwamen niet overeen. Na zijn dood constateert Berta:

Hij had geleefd als een uitverkorene, hij was gestorven als een verworpene, als een heiden, zonder de sacramenten van biecht en zalving. 

Ingemetseld

Berta is dan dertig en besluit op eigen kosten een kluis te laten metselen, waarin ze boete zal doen voor haar vader. Zo probeert ze hem postuum te redden. Ze gaat blootsvoets, hult zich alleen in een ruw kleed, gebruikt geen alcohol en eet of drinkt niets dierlijks. 

Nadat ze ervan overtuigd is dat haar vader gered is, doet ze boete voor haar broer en daarna voor zichzelf. Ze doet schrijfwerk in haar kluis, mediteert en bidt en is, via haar raam een luisterend oor voor allerlei mensen in Utrecht. 

Verbaas heeft in zijn roman twee verhaallijnen aangebracht. In het heden is het 1511. Suster Bertken is dan al op hoge leeftijd. De andere lijn zijn de herinneringen die ze noteert, een soort beknopte autobiografie. Daardoor blijft het verhaal niet binnen de muren van de kluis. Dat geeft ruimte. 

Het is natuurlijk lastig om veel te laten gebeuren in de roman. Het is ook niet de bedoeling van een kluizenares dat ze een afwisselend heeft, maar dat ze het leven juist verzaakt. Verbaas laat Bertken daarover zeggen:

In de beginjaren van mijn kluisleven waren er dagen dat ik dit vertrek haatte, omdat het iedere dag hetzelfde was. Inmiddels heb ik dit vertrek lief, omdat het iedere dag hetzelfde is. 

Dreigende verbouwing

Verbaas vlecht er daarom een verhaallijn in van een dreigende verbouwing. Pastoor Palinck wil de Buurkerk uitbreiden. Daarvoor zal Bertken een andere kluis moeten krijgen, iets wat ze echt niet wil. Ze zet alles op alles om haar zin te krijgen en schuwt daarbij zelfs chantage niet. 

Natuurlijk kan Suster Bertken niet alleen maar vroom zijn. Ze heeft aanvechtingen, soms komt de duivel bij haar langs. Bertken heeft een scherp oog voor haar eigen tekortkomingen:

mijn eenkennigheid, mijn ongeduld, mijn hoogmoed, mijn omgang met de duivel, mijn ongepaste gedachten over een jonge priester die mijn zoon had kunnen zijn.  

Die jonge priester is Erasmus, die haar in de roman een zilveren kelkje geeft, dat ze de rest van haar verblijf koestert. In theorie had Erasmus Bertken kunnen bezoeken, maar er is, buiten de roman, geen enkele aanwijzing dat dat ook gebeurd is. Verbaas laat Erasmus zelfs meeschrijven aan Bertkens beroemdste gedicht. 

Wie zo lang alleen zit, moet wel eens eenzaam zijn. De eenzaamheid wordt verbeeld als een vrouw met een koud gezicht en dunne lippen. Zo'n personificatie blijft de lezer makkelijker bij dan alleen maar vermelden dat de kluizenares ook wel eens eenzaam is. 

Moderne Devotie

Suster Bertken kunnen we rekenen tot de Moderne Devotie, waar haar vader overigens niets van moest hebben. De roman heeft dan ook een motto van Thomas van Kempen: 'Hoe heilzaam is het, hoe aangenaam en zoet is het, te zitten in eenzaamheid en te zwijgen en met God te spreken.'

Maar Suster Bertken is niet een roman die in de eerste plaats over het geloof gaat, al is de hoofdpersoon er wel steeds mee bezig. Je krijgt toch vooral een beeld van deze vrouw, van haar karakter, van haar neiging om tot het uiterste te gaan. Het is een mooi vrouwenportret geworden. 

Verbaas houdt ervan om in het verleden te duiken en een historisch persoon tot leven te brengen. Hij deed dat met Calvijn in Heilig vuur (2009), dat ik overigens niet gelezen heb, in 2015 met de theoloog Karl Barth in De vierde vrouw en in 2020 met iemand in de buurt van Augustinus in De ketter van Carthago. De vraag is gerechtvaardigd of de opzet van een roman niet te veel gebaseerd is op een vast stramien, net als bij Els Florijn. 

Bij De vierde vrouw experimenteerde Verbaas er trouwens flink op los, door Karl Barth veel ouder te laten worden dan hij in werkelijkheid was geweest. Misschien vind ik dat boek nog steeds Verbaas' beste werk. 

Maar Suster Bertken is wel gewoon een goede roman. Het is knap hoe Verbaas met weinig middelen (zo vreselijk veel gebeurt er ook weer niet in het leven van Berta) een boeiend verhaal in elkaar weet te zetten. Ik heb me tijdens het lezen in ieder geval niet verveeld. 

Taalgebruik

Ook de tijd waarin Bertken leefde is goed opgeroepen. Een enkele keer is haar taalgebruik me iets te modern, als zij bijvoorbeeld het woord 'humor' gebruikt, dat in die tijd ongetwijfeld een andere betekenis gehad zal hebben. Volgens het Chronologisch woordenboek van Nicoline van der Sijs is het woord pas in 1839 voor het eerst aangetroffen in het Nederlands. 

Ook bij de volgende zin heb ik mijn twijfels: 'Zelf heb ik de link tussen Alfer en u tot voor kort ook niet gelegd.' Het woord 'link' in die betekenis kwam pas in 1974 in het Nederlands. 

Het zijn maar kleinigheden. Het is mooi dat er in een goede roman aandacht gevraagd wordt voor een bijzondere vrouw. Haar perkje in de hof van onze letterkunde is misschien niet heel groot, maar Verbaas heeft het mooi gewied en aangeharkt. 


Eerder schreef ik over andere romans van Frans Willem Verbaas:

Geen opmerkingen:

Een reactie posten