dinsdag 14 oktober 2025

Afgestoft: Gedoe (Armando)

Voor het werk van Armando heb ik een warme belangstelling. Een fascinatie, wilde ik schrijven, maar hoe vaak heb ik het afgelopen jaar een compleet boek van hem herlezen? Geen enkele keer, besef ik. Ik doe hem postuum tekort. 

In het verleden heb ik verschillende keren over hem en zijn werk geschreven. Als je nog niet veel van Armando weet, lees dan wat ik schreef na zijn overlijden. Link (en andere links) onderaan. Ik wil in ieder geval de recensie over het degelijke boek van Ernst van Altena over Armando hier nog een keer plaatsen. 

Dat tijdgebrek mij al langer parten speelt, merkte ik toen ik eens keek wat hier over Armando staat. Het blijkt dat ik dezelfde recensie (Van nee) twee keer heb afgestoft. Niemand heeft het gemerkt. Ook ik niet. 

Boven de bespreking van Gedoe zette ik de titel 'Niemand had het gemerkt. Ik wel'. Het is een wat gekunsteld bruggetje, maar ook over zo'n bruggetje kun je wel naar de recensie lopen. Die werd trouwens eerder geplaatst in Nederlands Dagblad op 21 april 2006



Niemand had het gemerkt. Ik wel

De schaduwrijke woudzoom en het bladerdak spraken er schande van, tenminste, dat hoopte hij. De werkelijkheid was anders, ze spraken er géén schande van, hij wist wel beter, ze bekommerden zich nergens, maar dan ook nergens om. Hij nam ze hun onverschilligheid nogal kwalijk. Niet dat ie ze 'schuldig' noemde zoals iemand dat ooit had gedaan, maar hij duidde het hun euvel, dat weet ik zeker.
Ik ken hem tamelijk goed. Het is nog erger: soms denk ik dat ik 'hij' ben, al lopen we in een tegengestelde richting. Ik ben moe.

Twee alinea's slechts, maar wel een compleet verhaal. Een van de meer dan honderd bijzonder korte verhalen die Armando bundelde in Gedoe. Eerder verschenen soortgelijke bundels: De haperende schepping en Het wel en wee.

'Soms denk ik dat ik 'hij' ben', schrijft Armando over het personage in bovenstaand verhaal ('Schuldig'). De 'hij' hoopt dat de woudzoom ergens schande van spreekt. Wie ook maar even rondgedwaald heeft in het werk van Armando denkt natuurlijk meteen aan schilderijen met de titel 'Waldrand', denkt aan schilderijen waarop schuldig landschap is afgebeeld en boeken waarin over de schuld van het landschap is geschreven. Niet alleen de 'hij' is dezelfde als de 'ik' ook de 'iemand' is dat.

Onherbergzaam

In veel van de korte verhalen in Gedoe komt een 'ik' voor. Het is een personage, natuurlijk, en toch heb ik steeds weer de neiging om dat personage Armando te noemen. Misschien komt dat door de 'ikken' in boeken als Uit Berlijn, Machthebbers en Krijgsgewoel, waarin ik mij indertijd nooit heb afgevraagd wie de 'ik' was. Dat werd automatisch de schrijver. Natuurlijk weet ik dat dat niet de schrijver van vlees en bloed is. Armando is voor mij al lang een personage geworden in zijn eigen oeuvre, zowel in de verhalen waarin hij de ik-vorm als waarin hij de hij-vorm hanteert.

Dat personage is een waarnemer, iemand die de wereld nauwkeurig bekijkt. Nauwkeuriger dan anderen blijkbaar. 'Niemand had het gemerkt. Ik wel', schrijft hij. Of: 'Niemand weet het. Ik wel.' De waarnemer registreert dingen en vertelt daarover, of anderen dat nou willen horen of niet. 

Soms komt er een 'jij' voor in de verhalen, die het waargenomene in twijfel trekt. De waarnemer lijkt zijn schouders op te halen: 'Nou, dan niet,' zegt hij geregeld. 'Jij hebt liever dat het niet gebeurd is, nu, dan is het niet gebeurd.' Wat voor dingen de waarnemer ook ziet, afschuwelijke of absurde of grappige, hij oordeelt niet. Hij ziet het, hij ondergaat het, maar verder houdt hij zich erbuiten. Hoogstens verbaast hij zich.

Het lijkt een manier om je staande te houden in het leven. De dingen maar laten gebeuren. Niet uit onverschilligheid, maar uit noodzaak. Het leven is immers 'onherbergzaam', schrijft Armando. 'De toestand is grimmig'. Maar wat stelt het leven nog werkelijk voor, als je je zo afzijdig houdt of moet houden? Als je het van een afstand moet bekijken? Weinig, lezen we in het gelijknamige verhaal: 

Men knoopt een gesprek aan, men praat wat, men zegt en men luistert, men neemt afscheid en men is weer alleen. Daar is overigens niets op tegen, hoor. O ja, en men slaapt. Dat is het wel zo'n beetje. Ik geloof niet dat ik iets vergeten ben. Ziedaar het leven in een notendop. Misschien vind je het weinig, weet ik veel. Ja, wat kan ik eraan doen. Ik geef toe, het is ook weinig maar het is genoeg, leer dat van mij.
Eerder schreef ik over:
nee en hier ook

maandag 13 oktober 2025

De helden van Amoras 1: Doodvonnis (Marc Legendre / Charel Chambré)

Een van de meest succesvolle stripreeksen in het Nederlands is Suske en Wiske. Er zullen weinig mensen zijn die nog nooit zo'n rood deeltje hebben gelezen en elk jaar verschijnen er nog steeds nieuwe albums. Intussen zijn het er meer dan vierhonderd. Ook zijn er hommagealbums, waarbij een gasttekenaar dichter bij zijn eigen stijl blijft in plaats van die van Willy Vandersteen te imiteren. 

In 2013, honderd jaar na de geboorte van Vandersteen, verscheen er een compleet nieuwe reeks, Amoras, de saga. De eerste drie delen daarvan besprak ik. Links zal ik onderaan opnemen. De reeks was duidelijk bedoeld voor een wat ouder publiek: Suske en Wiske zijn enkele jaren ouder geworden, geweld wordt niet geschuwd en er is een vrij hoog verteltempo. Het scenario was van Marc Legendre en de tekeningen van Charel Chambré, die intussen ook samen Verse vis maken. 

Die Amorasreeks bestond uit zes delen (en een deel met de making of). Daarna verscheen er een nieuwe reeks: De kronieken van Amoras, die veertien delen zou beslaan, die verscheen tussen 2017 en 2024. Oude bekenden, zoals Krimson en Sus Antigoon stonden erin centraal en de verhalen mochten uitwaaieren over verschillende albums. 

De helden van Amoras

Dit jaar is er een nieuwe reeks gestart: De helden van Amoras. Het is de bedoeling dat het hierin weer echt zal draaien om Suske en Wiske en de albums vormen afgeronde verhalen en kunnen dus afzonderlijk gelezen worden. De eerste twee delen (Doodvonnis en Kolmanskop) zijn geschreven door Marc Legendre, daarna neemt Kristof Berte het over. Deel 3 zal Cross Road Blues gaan heten. 

Amoras, de sage begon indertijd met een uitgekiende reclamecampagne: een overlijdensbericht van Wiske. Uiteindelijk bleek Wiske niet echt dood te zijn, maar de aandacht was gewekt. Iets soortgelijks gebeurde er bij de start van De helden van Amoras. Voor op het eerste deel, Doodvonnis, staat een tekening van een zoenende Suske en Wiske. Hun relatie was nooit helemaal duidelijk, maar dat ze ooit met elkaar zouden gaan zoenen, zal in weinig hoofden opgekomen zijn. 

Ook hier blijkt de situatie minder eenduidig te zijn dan de covertekening suggereert. Er zijn twee look-alikes die doen alsof ze Suske en Wiske zijn. Ze stelen een container met cocaïne en proberen daarvoor de schuld in de schoenen te schuiven van Suske en Wiske, die van niets weten. Zo komen de twee in de wereld van de harde misdaad terecht. 

Het wordt best spannend, maar het loopt natuurlijk goed af. Legendre heeft een spannend verhaal in elkaar gezet, dat in een hoog tempo verteld wordt. Het is een lekkere avonturenstrip geworden. Chambré heeft weer zijn vertrouwde, uitstekende tekenwerk afgeleverd. 

Toen deepfake onnozel leek

In Amoras, de saga waren de personages met de teletijdmachine in 2047 terechtgekomen, honderd jaar na het verschijnen van Op het eiland Amoras. De verhalen van De helden van Amoras spelen zich eerder af. Op de eerste bladzijden van Doodvonnis wordt het verhaal in de tijd geplaatst. Niet in 2047 dus:

Toch ging daar een periode aan vooraf waarin men geloofde dat er tijd genoeg was om een draai aan de geschiedenis te geven. Toen deepfake onnozel en AI handig leek en robots en androïden niet alledaags waren. Toen er bij oorlog vredesbesprekingen hoorden en er nog protest klonk als mensenrechten geschonden werden. Toen de allerrijksten zich nog niet verenigd hadden in een organisatie die ze aanmatigend 'De Academie' noemden en geen enkel hoger doel, alleen een onstilbare honger naar absolute macht, hen ertoe aanzette om samen te werken. Kortom, toen dokter Krimson nog de ergste schoft op aarde was en niemand het aandurfde om hem uit te dagen. 

Krimson is de traditionele schurk in de verhalen van Suske en Wiske en ook in dit deel neemt hij zijn vertrouwde positie in. 

Achter in Doodvonnis is een mooi dossier opgenomen, met extra tekeningen. Niet alleen schetsen, maar ook concepttekeningen en coverontwerpen. In de tekst wordt aandacht besteed aan de drie Amorasreeksen en ten slotte is er een interview met de nieuwe scenarist, Kristof Berte. Dat is een mooi toetje. 

Deel 2, Kolmanskop staat gepland voor december van dit jaar. 

Reeks: De helden van Amoras
Deel 1: Doodvonnis
Scenario: Marc Legendre
Tekeningen: Charel Chambré
Uitgever: Standaard Uitgeverij
2025, 48 blz. € 8,99 (softcover)

Eerder schreef ik over:
Amoras, de saga
1. Amoras

Suske en Wiske

Suske en Wiske Junior

van Legendre en Chambré:

vrijdag 10 oktober 2025

Het leven en de dood in de ast (Ivan Petrus Adriaenssens / Stijn Streuvels)


Misschien heb ik de anekdote hier al eens opgeschreven. In ieder geval heb ik hem al verschillende keren verteld. Het was begin jaren tachtig, ik deed in de avonduren de studie Nederlands MO-A bij de Gelderse Leergangen en ik stond met een groepje medestudenten te praten waarbij de naam Stijn Streuvels viel. Ik noemde hem daarbij 'een veredelde streekromanschrijver.'

Veel van Streuvels had ik toen nog niet gelezen. De oogst (1901) en Langs de wegen (1902), vermoed ik. Ik kon wel veel titels van hem noemen, want ik had het boekje uit de reeks Nederlandse keur terdege bestudeerd voor mijn mondeling op de mavo. Ik wist dat De vlaschaard (1907) geroemd werd en ik had de titels Prutske (1922), De teleurgang van de waterhoek (1927) en Alma met de vlassen haren (1931) paraat, maar die had ik allemaal niet gelezen. 

Op het moment dat ik Streuvels, niet gehinderd door kennis, wegzette, kwam de docente, José Boyens, de ruimte binnen. Ze had gehoord wat ik zei en sprak me streng toe: 'Teunis Bunt, heb je Het leven en den dood in den ast gelezen'. Ik moest toegeven dat ik dat werk niet gelezen had. 'Ik verbied je een mening over Streuvels te hebben voordat je dat werk gelezen hebt', zei ze. Ik ben het toen natuurlijk gaan lezen en ik moest haar gelijk geven: goed boek. Ik snapte ook dat Hugo Claus met Suiker (1958) op de schouders van Streuvels stond. 

Ik ben Boyens daarvoor altijd dankbaar geweest. En voor het feit dat ze ons enthousiast maakte voor het werk van Van Ostaijen. 

Nu is er bij uitgeverij Lannoo en prachtige uitgave verschenen van Het leven en de dood in de ast. Namelijk als strip, gemaakt door Ivan Petrus Adriaenssens. Die stripmaker kende ik van Afspraak in Nieuwpoort en Elsie en Mairie, Engelen van Flanders Fields.

Strip en novelle

Niet alleen bevat de uitgave de strip van Adriaenssens, maar ook de novelle van Stijn Streuvels, in hedendaagse spelling en met verklaring van de woorden die lastig voor de hedendaagse lezer zijn. In het verhaal zijn illustraties opgenomen. Aan het eind van het boek is er nog een dossierachtig gedeelte waarin Adriaenssens uitlegt hoe hij te werk gegaan is, waar hij Streuvels' tekst nauwkeurig gevolgd heeft en waar hij wat vrijheid genomen heeft. 

Ik ben begonnen met het herlezen van de tekst van Streuvels en na een aantal bladzijden las ik de bijbehorende bladzijden strip. Dat bleek goed te werken, maar neem vooral de leesmanier die je prettig vindt. 

In de ast

De ast is een inrichting voor het drogen van cichorei. De cichoreiwortels worden eerst in stukken gesneden in een apparaat dat me doet denken aan de bietenmolen die vroeger bij ons op deel stond, maar die slechts zelden gebruikt werd. Mijn vader voerde de koeien meestal geen bieten. Wel kocht hij soms bietenblad (waar de koppen van de bieten nog aan zaten). Maar een enkele keer had hij blijkbaar toch een kar met bieten op de kop getikt. Die konden versnipperd worden in de bietenmolen.

De gesneden cichorei werd op de zolder van de ast gedroogd, geroosterd. Fijngemalen kon die als koffiesurrogaat dienen. 

In de ast werken verschillende mensen. De Maf en Lot hoeven in de avond en de nacht blijkbaar niet te blijven en dan blijven er nog drie over: Blomme, Fliepo en Hutsebolle. Ze slapen in de ast, maar moeten om de zoveel tijd het vuur opstoken en de cichorei omscheppen. 

Dromen

Alle drie hebben ze hebben ze hun droom: Blomme droomt over een hofstedeke met een koeiplekje, Fliepo droomt van een soort luilekkerland en Hutsebolle droomt van zijn duiven. 

Laat op de avond komt de vagebond Knorre binnen, die kletsnat geregend is. Hij valt bij het vuur in slaap, met een hinderlijk gesnurk. 

De mannen hebben een zwaar leven, maar hun bestaan wordt verzacht door hun dromen. Tussendoor is er wel al de dood, bijvoorbeeld in wat Blomme vertelt: hoe bij een processie in Ronse een boer van zijn steigerende paard valt en de dood vindt en de uil die zich op de muizen stort en er drie buit maakt. 

Maar als Knorre in de ast is, lijkt de dood zijn intrede te doen. De dromen van de drie cichoreiwerkers zijn aangetast door Knorre. Hij dringt in hun dromen, waardoor het leven en het gedroomde vooruitzicht niet meer vanzelfsprekend zijn. Uiteindelijk sterft Knorre. De arbeiders (weer compleet met De Maf en Lot) gaan door, maar er is iets wezenlijks in hun bestaan veranderd. 

Nieuwe inzichten

Het leven en de dood in de ast is een geweldig verhaal. Streuvels laat in de eerste plaats het moeizame werk van de drie arbeiders zien. Daarbij schakelt hij moeiteloos over van de werkelijkheid naar de droom en weer terug en subtiel laat hij ze tot nieuwe inzichten komen. 

De al wat oudere Blomme bijvoorbeeld heeft altijd gedacht dat hij zich afbeulde om uiteindelijk zijn droom te bereiken, maar hij komt tot het inzicht dat hij dat fout gezien heeft. 

Daarmede komt hem als bij openbaring de zin van het leven duidelijk voor: alles wat hem zo belangrijk en noodzakelijk scheen, heeft nu zijn waarde verloren, - al die jaren heeft hij gewerkt en gebeuld in een jacht naar iets dat niet bestaat; onder het werken is er altijd die droom geweest, dat verlangen om ergens te komen, en nu blijkt het dat die droom zelf - en niet de verwezenlijking er van - het geluk van zijn bestaan heeft uitgemaakt, - het nagejaagde bezitten is niet het geluk, maar wel het bedromen, dáárin heeft hij al zijn voldoening gevonden, - het is zijn sterkte geweest om vol te houden...

Trijkelen, kullebukken, hossebrokken

Na zoveel jaar staat het verhaal nog altijd overeind en de taal van Streuvels ook. Hij mengt de zwaarte met luchtigheid. Er zijn verschillende zinnen waar je breed om kunt grijnzen. 

Aan zichzelf had hij de waarheid van het spreekwoord ondervonden: dat de beste vrijers de slechtste trouwers zijn. 

De bijna tekstloze strip heeft wel de woorden overgenomen waarmee Streuvels beschrijft hoe de muizen aan het donderjagen zijn. Je proeft het taalplezier. 

Het toneelspel neemt zijn gewoon verloop; nadat ieder zijn bekomste heeft en de nooddruft voldaan is, begint de leute en de zottemarterije, het buitelen en dansen, kachaaien en ginnegabben, piokken, takelen, tjokken, tinsen en titsen, trijkelen, kullebukken, hossebrokken, zeerden, pierlen, koeren en dertelen, al overhoop, - alsof ze op eigen gebied, alleen meester waren en in de hele wereld niemand vrezen moesten. 

Strip

Een geïllustreerde en geannoteerde uitgave van de tekst van Streuvels is natuurlijk al prachtig, maar dat is nog maar een deel van het boek. De eerste helft wordt gevuld door de strip van Adriaenssens, die zich helemaal heeft kunnen uitleven. Hij heeft veel donkere kleuren gebruikt, waarbij het rood van het vuur oplicht. Voor elk van de dromen heeft hij een andere tekenstijl gebruikt en het is een prachtig geheel geworden. 

De ast is een besloten wereld, maar door de dromen is er ruimte, er is de warmte van het vuur, maar ook de kilte van de dreiging van de dood en Adriaenssens maakt het allemaal zichtbaar en daardoor voelbaar. 

De speelsheid van Streuvels vind je ook in de tekeningen en tegelijkertijd is de ernst en de dreiging behouden. Adriaenssens heeft met zijn strip Streuvels goed weten te peilen. Een novelle lees je misschien niet zo snel nog een keer, maar ik heb verschillende keren door de strip gebladerd. Nu eens de grote lijn volgend, dan weer een tekening nauwkeurig bekijkend. 

Soms herken je gemakkelijk de inspiratiebronnen: Pieter Bruegel de Oude, Willy Vandersteen, maar om de verwijzingen naar Léon Spilliaert en Albert Bertrand te herkennen had ik echt het dossier nodig. En daarin vind je ook nog een heuse foto van de man die model gestaan heeft voor Knorre. 

Natuurlijk is Het leven en de dood in de ast een hommage van Adriaenssens aan Streuvels, maar het is ook blijk van wat Adriaenssens kan. Hij laat maar weer eens zien wat voor goede stripmaker hij is. Lannoo heeft er een mooie uitgave van gemaakt. 

Titel: Het leven en dood in de Ast
Tekst: Stijn Streuvels
Tekeningen: Ivan Petrus Adriaenssens
Uitgever: Lannoo
2025, 208 blz. € 29,99 (hardcover)








donderdag 9 oktober 2025

Afgestoft: De tien wetten der verleiding (Anja Sicking)

Van Anja Sicking las ik het eerst haar tweede boek, De stomme zonde (2005), goede historische roman. Vrij snel daarna (denk ik) las ik haar debuut, Het Keuriskwartet (2000), een aardig, vlot geschreven roman. Haar derde roman, De tien wetten der verleiding (2009) besprak ik in Nederlands Dagblad, 11 september 2009. Die recensie staat hieronder. 

En daarna verloor ik het werk van Sicking uit het oog. Dat Ferrari's in de hemel (2016) en De visionair (2022) verschenen, is mij geheel ontgaan. Nu ik dat net opgezocht heb, krijg ik toch wel zin om een van die twee te gaan proberen. 

De eerste drie boeken nemen drie geheel verschillende onderwerpen bij de kop en ik ben wel benieuwd wat ze in haar latere boeken aan de orde heeft gesteld. Misschien moet ik eens kijken of ze in de bibliotheek staan. Maar eerst maar eens het stapeltje wegwerken dat ik gekocht heb en al die boeken die er al langer liggen.  


Derde roman Sicking leest vlot, maar stelt teleur

 
Het tweede boek van een schrijver is altijd lastig. Een debuut willen de recensenten nog wel met enige welwillendheid bespreken, maar de opvolger ervan wordt zelfs het minste gebrek aangerekend. Tenminste, dat is het verhaal dat de ronde doet. Bij Anja Sicking ging dat in ieder geval niet op. 

Haar debuut, Het keuriskwartet, werd positief besproken en zelfs bekroond, met de Geertjan Lubberhuizenprijs. Het is een vlot geschreven boek, dat een mooie inkijk geeft in de wereld van conservatoriumstudenten. Al vanaf het begin weet je dat de belangrijkste personen een misdaad op hun geweten hebben, maar pas aan het einde van het boek kom je te weten wat er precies is gebeurd. 

Sickings tweede boek was waarschijnlijk zelfs nog beter dan haar debuut. De stomme zonde werd ook in deze krant geprezen als knappe historische roman, die de tijd doet herleven dat homoseksuelen in Nederland hun leven niet zeker waren. Het boek is intussen vertaald in het Duits en het Engels.

Scholiere

Maar nu is er een derde boek, De tien wetten der verleiding, en eerlijk gezegd stelt dat me toch een beetje teleur. Wel moet ik toegeven dat ook deze derde roman vlot leest, helder geschreven is en dat de schrijfster niet terugvalt op eerdere onderwerpen, maar weer iets heel nieuws bij de kop neemt: een middelbare scholiere in het jaar 1977.

Wat er in dat jaar buiten het schoolwereldje van Merel Zilver gebeurt, noemt Sicking wel, maar daar blijft het bij. De kaping van een trein door Molukkers, de gijzeling van een klas met schoolkinderen, het proces rond Pieter Menten, de veroordeling van de leiders van de Baader Meinhofgroep - je hebt niet het idee dat het de personages echt wat doet. Al kun je je afvragen wat de scholieren dan wel bezighoudt.

Merel zegt bijvoorbeeld wel dat ze houdt van de muziek van Easy Cure (waaruit later The Cure zal groeien), maar wat haar aanspreekt in die muziek, welke teksten haar bijblijven - we komen het niet te weten. Misschien is de muziek ook niet zo belangrijk voor Merel, maar moet ze wel zeggen dat ze Easy Cure goed vindt. Ze hoort immers bij het groepje leerlingen dat zich TC noemt, Timo's Cure, en dat dan ook rond Timo gegroepeerd is. Binnen dat groepje zegt iedereen van Easy Cure te houden.

TC is een groep waar je niet zomaar bij komt en nu Merel toegelaten is, wil ze er koste wat kost bij blijven, ook als de groep over Merels grenzen heen gaat.

Als TC Leonne, een nieuwe leerlinge die Merel nog van een vorige school kent, een afstraffing wil geven, probeert Merel dat wel te voorkomen en bij te sturen, maar ze grijpt niet in. Het is een halfslachtige houding, die zich vroeg of laat natuurlijk tegen haar moet keren en dat gebeurt dan ook. Merel doet haar best, maar ze blijft een eenling, die niet echt hoort bij de groepjes in haar omgeving. Ze woont bij haar gescheiden vader, die weinig thuis is. Ze maakt de huiskamer schoon in de hoop dat hij het dan gezelliger vindt en het dus prettiger zal vinden thuis te komen. Haar moeder is druk met de vrouwenpraatgroep, de zogeheten sharinggroep. Eigenlijk moet Merel het zelf allemaal maar zo'n beetje uitzoeken.

Aandoenlijk

De tien wetten der verleiding begint met een proloog, wordt onderbroken door enkele intermezzi en wordt besloten door het hoofdstuk 'Voorbij het einde', dat een soort epiloog is. Hierin ligt het perspectief niet bij Merel, maar bij een alwetende verteller, die dus afstand kan nemen. Dat is aardig bedacht en zo kan de schrijfster wat ideeën kwijt over de meervoudigheid van de persoonlijkheid en over groepsvorming, maar deze hoofdstukken voegen eigenlijk niet zo heel veel aan het boek toe. Het lijkt alsof Sicking het verhaal op zich blijkbaar te licht vond en het toch nog enige zwaarte wilde geven.

Het boek dat Merel uit de boekenkast van haar moeder meegenomen heeft en dat dezelfde titel heeft als Sickings roman, is ook al zo'n boek dat er voor mijn gevoel echt bijgesleept is. Het is niet geïntegreerd in de hele roman.

Ach, die Merel heeft wel een zekere aandoenlijkheid en ook met die andere jongeren die het leven moeten leren en ermee experimenteren, kun je wel compassie hebben, maar het is allemaal net te weinig. Het wordt dus wachten op het vierde boek, want dat Sicking meer kan dan ze nu laat zien, is voor mij duidelijk.

Eerder schreef ik over:

woensdag 8 oktober 2025

De heksenjacht van 1617 (Oriol Garcia Quera)


Bij uitgeverij Arboris verschijnt een nieuwe reeks: Collectie Oriol, met daarin albums van Oriol Garcia Quera, een stripmaker die al veel stripverhalen op zijn naam heeft staan, waaronder verscheidene over Catalonië in het verleden. 

Het eerste album is De heksenjacht van 1617. In de herfst van dat jaar treden in Catalonië veel rivieren buiten hun oevers en richten een enorme verwoesting aan. Het jaar zal herinnerd worden als 'het jaar van de zondvloed'. 

Factoren

Dat gegeven combineert Oriol Garcia Quera met de heksenvervolging. In een dossier voor in het album legt hij uit welke factoren van belang waren: de katholieke kerk, werken als De heksenhamer, maar ook de institutionalisering van de geneeskunst (vrouwen hadden geen toegang tot de officiële studie van de geneeskunde), epidemieën en het klimaat (de Kleine IJstijd). 

De heksenjacht van 1617 is fictie, maar het laat zien hoe in een dorp vrouwen verdacht gemaakt kunnen worden. Er komt een personage in voor dat wel historisch is: de heksenjager Cosme Soler, bijgenaamd Tarragó. Ook historische locaties heeft Quera goed bestudeerd. 

In het jaar van de stortregens lijden veel dorpen onder de overstromingen. In het dorp Erdola is de storm nog niet losgebarsten, maar de inwoners brengen toch de weersomstandigheden in verband met heksen. 

Zondebok

Het is een mechanisme dat vaak voorgekomen is in de geschiedenis: de oogst mislukt, er breekt ziekte uit onder het veel en er zijn allerhande andere rampen en dan wordt er gezocht naar zondebokken. Soms zijn het hele bevolkingsgroepen, soms zijn het individuën en dan zijn het vaak vrouwen. 

Zo gaat het ook in De heksenjacht van 1617. In die zin is het niet verrassend: het toont een mechanisme dat we al kennen. Bijzonder is in dit geval dat de verdachtmaking wordt aangestuurd, omdat hoger geplaatsten er belang bij hebben. 

Het slachtoffer, Oldemoer, is een oude vrouw. Ze wordt gemarteld in de hoop dat ze de namen van andere vrouwen noemt en ook haar kleindochter wordt verhoord. Waarna het verhaal een verrassende wending neemt. 

Over Het jaar van de zondvloed was mij niets bekend en dat er bij die omstandigheden de stabiliteit van een dorpssamenleving onder druk komt te staan, kan ik me voorstellen. Hoe het verhaal zich verder ontwikkelt is niet zo heel bijzonder, al zit er een mooie twist tegen het einde. Het verhaal maakt wel weer duidelijk hoe gruwelijk het kan zijn als een deel van een samenleving zich keert tegen een machteloos individu. 

Tekeningen en inkleuring

Oriol Garcia Quero vertelt het verhaal verder goed, de tekeningen zijn helder en eenduidig. Het kleurgebruik is dusdanig dat het de somberheid en de mistroostigheid versterkt. De heksenjacht van 1617 is een aardig album, maar het heeft me niet verrast. Wel kan ik me voorstellen dat alle albums in de reeks samen een goed beeld geven van delen van de geschiedenis van Catalonië. Maar dat zullen we moeten afwachten. 

Reeks: Collectie Oriol
Deel: De heksenjacht van 1617
Tekst en tekeningen: Oriol Garcia Quera
Vertaling: Hans van den Boom
Uitgever: Arboris
2025, 56 blz. € 12,95


dinsdag 7 oktober 2025

Afgestoft: Eindaugustuswind (Willem Jan Otten)

Maar weer eens poëzie: een bespreking van de dichtbundel Eindaugustuswind van Willem Jan Otten, die te lezen was in Liter 6, jaargang 2, januari 1999. Later zou ik ook Op de hoge (2003) bespreken voor hetzelfde blad, maar dat gaf gedoe, omdat ik nogal negatief was over de bundel en Liter bliefde een positieve bespreking. Uiteindelijk werd de recensie niet geplaatst en ik denk dat ik hem ook niet meer terug zou kunnen vinden. 

Veel later zou ik in Liter Septemberzee (2024) bespreken. Weer een mooie bundel. 

Maar ik zou van Otten ook wel weer een roman willen lezen. Specht en zoon (2004) is bekend geworden, maar ik heb ook genoten van Een man van horen zeggen (1984), De wijde blik (1992) en Ons mankeert niets (1994). Op zijn Wikipediapagina zie ik dat in 2011 De vlek is verschenen. Die heb ik gemist. 

In de bespreking van Eindaugustuswind staan zinnen die ik nu niet meer zo zou schrijven en ik vind de toon ook te los, te praterig. Maar goed, het is een van de voetstappen die ik ooit gezet heb en daarom laat ik het maar zo. 


Zeepbellen van God 

Het is de dag na die van de onnozele kinderen. Hartje winter dus, al is dat aan het weer niet zo te merken. Ik stel me voor dat ik geen trui aan heb en dat het eind augustus is. Hoe voelt de wind dan?

De wind waait van alle kanten door mijn hoofd. Meteen is er het strand met een wind die zo krachtig is, dat je ertegen kunt leunen. Mijn vrouw blijkt nog lang haar te hebben, dat in haar gezicht waait. Als we iets zeggen, draaien we ons hoofd naar elkaar en dan nog scheurt de wind stukken zin tussen ons weg.

Maar er zijn ook zachte zuchtjes die nauwelijks het gras bewegen. Avondwind, avondgras. Een wind om met mijn vader door de boomgaard te lopen en in de verte de duiven te horen.

Er is ook een wind die walst op een veld met rijpe tarwe, die tranen in mijn ogen waait. Achter mij ruisen de populieren.


Willem Jan Otten noemde zijn nieuwe dichtbundel Eindaugustuswind. Het woord komt voor in het tweede gedicht van de titelcyclus:

Er is een omdat en het ruist als het dak
van een sparrebos bij nacht bij eindaugustuswind.
Ik ben gaan liggen op mijn rug met boven mij
een sterrenwak precies als toen ik dertien was.
Het was opnieuw als lag ik denkend in een kuil.
Takken zwarter dan het doodstil uitspansel.

Omdat ik niet mijn eigen macht zal zijn,
omdat mijn strekking steeds een klacht zal zijn,
omdat ik niet begrepen heb wat mij
naar deze onbegrepen plek heeft toegewild,
omdat ik niet mijzelf bevatten kan
als pogend te bevatten - daarom ben ik vrij.

Het gedicht geeft de reden (het omdat) waarom de ik vrij is. Die reden wordt vergeleken met het ruisen van een sparrenbos. De ik ligt op zijn rug en kijkt naar de nachthemel. Boven hem het dak van het bos. Dat is voor mijn gevoel iets prettigs: een dak boven je hoofd hebben.

Ook het ruisen is in mijn beleving een prettig geluid. Dat is natuurlijk ook het verraderlijke: zoals de eindaugustuswind bij mij waait, zal hij niet bij Otten waaien en in ons beider hoofd zal het niet op dezelfde manier ruisen. Zo plopte bij het lezen van dit gedicht onmiddellijk de regel ‘Daar ruist langs de wolken een lieflijke naam’ mijn hoofd binnen. Maar bij Otten lees ik ook: ‘De onbedaarlijk groene bomen / om het sportveld ruisen ruisen / dat er in het struikgewas / iets nimmer pluis zal zijn geweest’. Alsof de bomen alarm slaan.

En in een ander gedicht gaat het over een zuidenwind die ‘de bomen redeloos aan het ruisen kreeg’. ‘Radeloos’ las ik de eerste keer per ongeluk en meteen kan ik de radeloosheid niet meer uit deze zin weg krijgen.

In de twee gedichten waaruit de laatste citaten genomen zijn, gaat het over de wind die de wolken verdrijft: ‘De wolken zijn uiteengeveegd’ en ‘Dezelfde zuidenwind die boven jou de hemel openveegde’. Vooral dat laatste is, vind ik, mooi gezegd. Wat tussen de mens en de hemel in drijft wordt weggeveegd; er kan een verbinding ontstaan tussen beneden en boven.
Liter 6


In het eindaugustuswindgedicht is er zelfs een sterrenwak, wat nog duidelijker diepte suggereert. De diepte wordt geaccentueerd doordat de sparren die om de ik heen staan vergeleken worden met de wanden van een kuil. Is die diepte er alleen omdat de ik (nu en toen hij dertien was) over diepe, wezenlijke dingen nadenkt? Of is er ook een verbinding met een hogere werkelijkheid? Het uitspansel is doodstil (daar gaat het volgende gedicht dieper op in) in tegenstelling tot de ruisende sparren met hun zwarte takken. Ruisen die takken onraad?

Ik denk het niet en voel mij gesteund door nog een ander gedicht van Otten waarin de sparren ruisen: ‘sparrenbosje ruiste / als door een stethoscoop / een zwangere Von.’ Dat is een heel andere ruis. Een ruis om ingespannen naar te luisteren totdat je de hartenklop hoort, zoals je luistert terwijl je voorzichtig aan de zenderknop draait (ook die ruis komt bij Otten trouwens voor). Voor mij is dat een veelbelovend ruisen, een ruisen dat alles nog in zich bergt en tegelijkertijd heeft het iets angstigs: stel je voor dat er niets méér is dan ruis.

Iemand die als een Jozef op de bodem van een kuil ligt, wil er volgens mij uit. Die sterrenhemel is de volstrekt andere plaats, daar wil je naartoe. Of: daar verwacht je, vol vertrouwen of twijfelend, de hulp van.

De reden waarom de ik vrij is, heeft te maken met de (herhaalde) gebeurtenis in het bos. De ervaring uit de eerste strofe is mijns inziens verwoord in de tweede.

‘Omdat ik niet mijn eigen macht zal zijn’. Er is blijkbaar iets of iemand die de eigen macht te boven gaat. Ook zingt hier het woord ‘eigenmachtig’ mee: de ik zal (mag?) niet eigenmachtig handelen. Zijn leven ligt niet binnen zijn eigen macht. Er is blijkbaar iets buiten de ik dat sterker of hoger is dan hij. Er is iets wat hem ‘naar deze onbegrepen plek heeft toegewild’. Iets wat een bedoeling met hem heeft. Wat dat is, heeft de ik niet begrepen. Ook kan hij zichzelf niet bevatten. Zowel begrijpen als bevatten hebben een dubbele betekenis: met het verstand vatten en omvatten. Vooral de eerste betekenis lijkt me hier op zijn plaats, maar gezien de diepte in dit gedicht, het gericht zijn op de sterren, het oneindige, het grenzenloze, speelt voor mij ook de tweede betekenis mee.

Natuurlijk heeft het iets paradoxaals: je bent vrij omdat je niet eigenmachtig kunt zijn, omdat er iets is dat groter is dan jij. Ik heb als christen voor dat grotere allang God ingevuld. Of dat ook de bedoeling van de dichter is, staat nog te bezien.

De vrijheid die ontleend is aan iets groters, komt ook voor in ‘Litanie van een vader na het eindexamen van een zoon’:

[...]
Dit noemen wij de wil,
en daarom zijn wij goden,
van een schepping ongeneeslijk
fragiel, en hebben wij te weten

van de grote bellenblaas,

aan wie wij zijn ontsnapt,
van wie wij ons ontdoen,
aan wie wij haar ontlenen

de onbevattelijke vrijheid
te dalen tot de onbevattelijke
pats, de rozenstruiken langs,

wentelend als onverbrekelijke
planeten, en terwijl wij dalen
zijn wij het zelf die haar vergeten.

In dit gedicht gaat het niet meer alleen over een ik, maar over ‘wij’, wat ik maar even interpreteer als ‘alle mensen’. Wat hier geschreven is, pretendeert algemeen geldig te zijn.

De ‘onbevattelijke vrijheid’ ontlenen we in dit gedicht niet meer aan iets, maar aan iemand. Ik vul daar God voor in, al zijn daar wel argumenten tegen. Het gedicht gaat immers over een zoon die eindexamen gedaan heeft en zich op die manier losmaakt van zijn vader:

Een schepsel maakt zich los
van zijn begin zoals het sop
zich losmaakt van de plastic ring
waarin geblazen is, en zweeft
verrukt de tuinen door.

Het gedicht begint echter niet met ‘Mijn kind’ of ‘Een kind’, maar met ‘Een schepsel’, wat een schepper in beeld brengt. Voor mijn gevoel kan ‘de grote bellenblaas’ alleen God zijn, die de adem in ons blaast. We zijn aan God ontsnapt (passief) en ontdoen ons van Hem (actief), zoals dat ook tussen vaders en zonen gaat.

Zeepbellen zijn van oudsher een bekend vanitassymbool; ze zijn ‘ongeneeslijk fragiel’. Omdat de schepping zo fragiel is, omdat onze kinderen zo'n tere huid hebben (een ‘onaanroerbaar paarlemoeren vel’), moeten we weet hebben van onze eigen breekbaarheid en hoe de grote bellenblaas ons de vrijheid geeft. Ook Hij ziet de rozenstruiken, zoals wij die voor onze kinderen zien. Hij geeft ons de vrijheid ‘als onverbrekelijke planeten’, terwijl het kleinste doorntje ons uiteen kan doen spatten.

Een prachtig gedicht, waarin ik nog heel veel heb laten zitten. Maar ik wil weer terug naar de cyclus ‘Eindaugustuswind’, waarbij ik nu met een wat geruster hart God invul voor het grotere. Het derde (en laatste) gedicht uit de serie:

Ik heb mij nu zo luid tot u gericht
dat uw zwijgen is gaan klinken
naar de stilte in een bladstil bos
nadat er 's nachts uit een tent
een kind geroepen heeft en het was
het mijne niet. Ik twijfel niet
aan uw bestaan zo lang u tot mij
zwijgt. Het is aan mij, u laat mij vrij
om uit uw echoënde stilte op te staan.

Al in het tweede gedicht is er een ‘doodstil uitspansel’. Geen enkele reactie geeft het uitspansel, zodat het lijkt alsof het dood is. Stilte merk je pas in contrast met geluid. In dit gedicht is er het mooie beeld van een roepend kind. Het is niet je eigen kind, je hoeft dus niet in actie te komen. Maar je ligt wel te luisteren: krijgt het kind antwoord? Juist de stilte kan hier een goed teken zijn: het kind hoeft niet meer te roepen; vader of moeder heeft blijkbaar gereageerd in stilte. Zolang er geen geluid is, is het goed.

Het is een paradox: de ik twijfelt niet aan Gods bestaan, zolang Hij niet antwoordt. Ik moest meteen denken aan Elia bij de berg Horeb (1 Koningen 19). God openbaarde zich niet in een krachtige wind, een aardbeving of in vuur, maar in het suizen van een zachte stilte (in de Statenvertaling). Logisch doorgeredeneerd begint de ik dus te twijfelen zodra God wel antwoordt en daardoor bewijst dat Hij bestaat. Maar waar bewijzen zijn, is geen geloof meer nodig.

Natuurlijk hoeft het in dit gedicht niet per se te gaan over God. Misschien is er ook wel een interpretatie mogelijk waarbij de u de lezer is. Ook in het slotgedicht van de bundel spreekt Otten de lezer met u aan, dus zo vergezocht is dat nu ook weer niet. Toch veronderstel ik dat God in dit gedicht aangesproken wordt. Net als in de eerder genoemde litanie komt hier de relatie vader-kind even uit de tent piepen. Verder ligt deze interpretatie mijns inziens ook in het verlengde van die van het tweede gedicht uit de cyclus.

Een soortgelijke paradox is trouwens te vinden in ‘Litanie van een wachter bij het graf’: ‘dit is wat wordt zo lang je vreest / dat dit bestaat, dit zal bestaan / zodra je vreest dat dit niet kan.’

Als we bovenstaande gedichten op deze manier lezen, mogen we dan concluderen dat Otten een christelijk dichter is? Misschien. Maar misschien ook niet. Misschien zou Otten heel andere namen geven aan wie of wat ik God noem. Ik voel er niets voor om Otten te reduceren tot een etiket, om zijn werk te annexeren: dit is voortaan christelijke literatuur.

Eigenlijk vind ik de vraag gewoon niet interessant. Voor mij is van belang dat sommige gedichten in Eindaugustuswind een christelijke interpretatie toestaan.

Dit is een verslag van de manier waarop ik ze gelezen heb. Waarschijnlijk: van de manier waarop ik ze wil lezen. Daarbij heb ik in deze bespreking een subjectieve keuze uit de gedichten gemaakt. Ik weet dat ik daarmee de bundel geen recht doe. Hij is immers omvangrijk en rijk van inhoud en veel van de thematiek (er staan bijvoorbeeld veel ‘watergedichten’ in) heb ik daarom onbesproken moeten laten.

Ook heb ik het niet gehad over de gedichten die mij niet zo veel zeggen - en die zijn er ook. Maar verschillende gedichten uit deze bundel zullen mij op onverwachte ogenblikken nog aan komen waaien, of het nu eind augustus is of hartje winter.

maandag 6 oktober 2025

Een tijd als deze (Sarah van der Maas)

 

Gottfried Luitpold is een man met verbeeldingskracht. Hij wil een groot architect worden en op een tochtige zolder werkt hij aan het ontwerp van een stad. Voorlopig is hij assistent van de beeldhouwer Julius Schelhaas, voor wie hij bouwprojecten afreist. Bij een gebouw in de steigers ziet hij de gevelfriezen voor zich die er nog moeten komen. 'Het vereiste een inspanning van jaren om alleen te zien wat je wilde zien.'

Luitpold is de centrale figuur in de roman Een tijd als deze van Sarah van der Maas. Hij leeft in Duitsland in de Tweede Wereldoorlog en zorgt ervoor dat er niets op hem aan te merken is. 'Er waren, voor zover hij wist, maar weinig mensen die hem niet als een voorbeeldig partijlid zagen.' Niet dat hij zo fanatiek het gedachtegoed van de partij verdedigt ('De hele Jodenhetze interesseerde hem niet zo'), maar hij wil niet in opspraak raken. 

Dat gebeurt toch, door twee zaken die kort na elkaar plaatsvinden, eind 1944. Zijn hospita, Martha Wiessler, haalt hem over haar zoon, een deserteur, te helpen en Julius Schelhaas vindt de dood, waarbij de onschuldige Luitpold als verdachte gezien kan worden. Hij neemt geen risico en vlucht. 

Irma

Op zijn vlucht neemt hij de identiteit over van de omgekomen Theodor Mencke, die een vrijgeleide had om een meisje, Irma, naar een zenuwkliniek te brengen. De arts Torben Hegelein ondertekende het vrijgeleide en die arts kent Gottfried uit het verleden. Hij was betrokken bij de behandeling van zijn vader, die getraumatiseerd uit WO I kwam. Gottfried wordt Theodor en neemt diens taak over. 

Irma spreekt niet en aanvankelijk reageert ze agressief, maar de twee zijn op elkaar aangewezen en ze reizen samen naar Berlijn. Het is begin 1945, de oorlog loopt op zijn eind, het land verkeert in chaos en Gottfried en Irma moeten er maar het beste van maken. 

Gottfried beseft dat hij al die jaren alleen gezien heeft wat hij wilde zien, dat waar hij in geloofd heeft wankelt en dat hij nu zelf zijn weg moet zoeken. Maar het is lastig om je niet door iets hogers te laten leiden. 

Sommige mensen meenden dat het eenvoudiger was om los van de hemel te leven, verlost van het spookbeeld van het hellevuur en de dreigende schaduw van een God die alles zag, maar dat was niet waar, dacht hij. Er was moed voor nodig om nergens in te geloven.  

Alles waarin hij geloofd heeft is door de oorlog en de omstandigheden met de grond gelijk gemaakt en hij heeft alleen dit meisje nog, dat hij misschien wel wil helpen, maar dat hij ook gebruikt om zichzelf te redden. Met haar trekt hij door de puinhopen van het land en zoekt hij de weg door de puinhopen van zijn vroegere idealen. 

Als een huissleutel

Waren ze gestorven omdat ze hun overtuiging verraden hadden, of omdat ze die simpelweg waren kwijtgeraakt, zoals je een huissleutel kwijtraakte - je zocht en zocht, maar je zakken waren leeg en het slot was dicht en de deur ging niet open en er was niemand aan de andere kant om je binnen te laten...

Wat hij zich afvraagt bij anderen, die omgekomen zijn, geldt ook voor hem. Je kunt blijkbaar je overtuiging kwijtraken, als een huissleutel. Maar wat houd je dan over?

Gottfried heeft wel de behoefte aan iets of iemand boven hem:

(...) en toch zou hij er alles voor overhebben om op dat moment een stem uit het donker te horen die sprak: 'Ego te absolvo - ga vrijuit. Je hebt geen schuld aan deze dingen.'

Maar Gottfried is op zichzelf aangewezen, alle keuzes die hij maakt zijn voor eigen rekening. Dat is angstaanjagend, maar Gottfried gaat de verantwoordelijkheid niet uit de weg. Of zal hij uiteindelijk toch voor zichzelf kiezen als de mogelijkheid zich opdoet? 

Als een Job

Sarah van der Maas heeft met Een tijd als deze een geweldig boek geschreven. Gottfried Leopold raakt, als een Job, in korte tijd al zijn bezit en zijn zekerheden kwijt en begint een tocht waarvan hij niet weet of hij die tot een goed einde kan brengen. 

Van der Maas vertelt wat er gebeurt en legt er niet te veel bij uit. Ze psychologiseert niet, maar laat het verhaal het werk doen en dat werkt uitstekend. Ze heeft een soepele stijl, waar best hard aan gewerkt zal zijn, maar die een jaloersmakend gemak uitstraalt. Beelden zijn altijd raak en zijn nooit alleen vanwege het mooie ingebracht, maar ze verduidelijken ook. 

Het is vreemd dat je een boek dat zo veel ellende bevat met zoveel plezier kunt lezen, maar dat heeft zeker met de stijl te maken. Niet alleen maar. Ook de stuurse verhouding tussen Gottfried en Irma, die pas langzaam minder ongemakkelijk wordt, houdt de aandacht vast. En in ieder geval wil je weten in hoeverre Gottfried uiteindelijk toch niet voor zichzelf zal kiezen. Zijn situatie lijkt een beetje op die aan het slot van De kleine Johannes waarin Johannes moet kiezen tussen het Grote Licht en de mensheid en haar weedom. Om des plots wille laat ik in het midden wat Gottfried kiest. 

Een tijd als deze bevat personages die je bijblijven, net als de chaotische wereld waarin ze zich bewegen. Gottfried wordt gedwongen zich af te vragen wat er echt toe doet en waardoor hij zich moet laten leiden bij het maken van zijn beslissingen. Hoewel de roman zich tachtig jaar geleden afspeelt, zijn dat ook actuele vragen. 

Het is mooi om daarbij bepaald te worden, zeker als dat is in een roman die zo heerlijk geschreven is, die je meevoert door de hoofdstukken heen in een glasheldere verhaallijn en in een vonkende stijl. Prachtig boek. 

vrijdag 3 oktober 2025

Afgestoft: Voetstampwijnen zijn tandknarswijnen (A.F.Th. van der Heijden)

Gisteren een vrij uitgebreide recensie, vandaag een wat kortere, van Voetstampwijnen zijn tandknarswijnen van A.F.Th. van der Heijden, een requiem voor Jean-Paul Franssens (1938 - 2003). Franssens is intussen zo'n beetje vergeten, denk ik, en dat is jammer, want het was een interessante auteur

Zijn debuut, De wisselwachter, is een charmant boekje. Als je dat tegenkomt: kopen! En lezen! Enkele andere boeken noem ik in de recensie. Ik noem Vriend dood (1988) een gruwelijke roman. Ik herinner me recensies waarin morele argumenten gebruikt werden om het boek af te keuren. Dat kwam je toen toch al niet veel meer tegen. Zulke recensies waren er ook toen De hunnen (1998) van Jan Cremer verscheen. 

Het zou mooi zijn als er nu en dan iemand naar een boek van Franssens zou grijpen. Van der Heijden zal wel gelezen blijven worden, vermoed ik. Ik heb diens werk wel een beetje verwaarloosd, de laatste tien, vijftien jaar. 

De recensie van Voetstampwijnen zijn tandknarswijnen verscheen op 22 augustus 2008 in het Nederlands Dagblad. 




Reanimatie van het werk van Jean-Paul Franssens

Toen Jean-Paul Franssens overleed, beloofde A.F.Th. van der Heijden diens weduwe dat hij er alles aan zou doen het literaire werk van Franssens 'levend' te houden. In 2005 deed hij dat door hun briefwisseling (Ik heb je nog veel te melden) te publiceren, en nu, vijf jaar na Franssens dood, publiceert hij een requiem, met veel herinneringen aan Franssens. Franssens was een veelzijdig kunstenaar. Hij schreef romans en verhalen, maar ook operalibretti, brieven, herinneringen en gedichten. Verder schilderde hij.

Uit het boek van Van der Heijden worden we weinig wijzer over het werk van Franssens. Goed, de titel van de novelle waarmee Franssens in 1981 debuteerde (De wisselwachter) wordt hier en daar genoemd, maar inhoudelijk wordt er weinig over gezegd en er wordt niets over zijn gruwelijke roman Vriend dood (over een lustmoordenaar) verteld of over zijn ontroerende roman Een gouden kind, met daarin onder andere herinneringen aan zijn vader, die in de oorlog met de Duitsers collaboreerde. Juist vanwege het onderwerp van dat boek heeft Franssens nog een regeltje gehaald in de nieuwe literatuurgeschiedenis van Hugo Brems.

Verhalenverteller

Hoe sympathiek en lezenswaard Voetstampwijnen zijn tandknarswijnen ook is, ik geloof niet dat na het lezen ervan de lezers direct naar het werk van Franssens zullen grijpen en dat is jammer. Waarom zijn de lezers niet nieuwsgierig gemaakt naar de roman Een goede vader of naar het herinneringenboek Zuiderkerkhof 11? 
De mens Jean-Paul Franssens is in Van der Heijdens boek duidelijk aanwezig. A.F.Th, ontmoette hem vooral in cafés waar de schrijver/schilder graag het middelpunt was. Hij was een groot verhalenverteller en een niet minder groot drinker. Je krijgt een aardig beeld van de mensen die bijvoorbeeld café De Zwart en café Welling regelmatig bezochten, van de gewoonten, de humor, de ruzies. Van der Heijden portretteert Franssens in al zijn grootheid, maar even zo goed in de dingen waarin hij klein was. Het is een mooi portret geworden, met milde eerlijkheid geschreven.

Bescheiden

Het genre van het requiem is Van der Heijden wel toevertrouwd; hij beoefende het om zijn vader (Asbestemming, 1994), zijn moeder (Uitdorsten, 2007) en twee jeugdvrienden (De sandwich, 1986) te gedenken. In deze boeken vertelt hij hoe hij de overledenen heeft meegemaakt zodat het tegelijkertijd boeken over Van der Heijden zijn. In bijvoorbeeld Asbestemming nam de schrijver zelf wel een erg grote plaats in, maar in dit requiem voor Franssens stelt hij zich bescheiden op, zodat al het licht op de overledene valt.

Onderhoudend

Waarom Van der Heijden juist deze titel gekozen heeft, is mij niet duidelijk. Al in 1998 verscheen er onder die titel een briefwisseling tussen hem en Franssens en ik zie niet goed in waarom twee verschillende boeken van dezelfde auteur dezelfde titel zouden moeten dragen. Wel geeft het een beeld van de barokke manier waarop Franssens zijn taal kon gebruiken: 
Voetstampwijnen zijn tandknarswijnen. Heel zwaar. Heel goed om tandsteen mee weg te spoelen. Je kunt er vastgeroeste fietssloten mee loskrijgen. Het is goed tegen roos, maar bevordert haaruitval. Je moet er, als het een goeie is, een vork in kunnen laten staan.
Je hoort dat er een verteller aan het woord is die luidruchtig kan zijn, die wellicht brede gebaren onder dat vertellen maakt. Maar de passage is zeker niet de kern van het boek. In dit voetstampwijnenboek heeft Van der Heijden ook nog het verhaal 'Vilt voor de muizen' opgenomen. Het is een onderhoudend verhaal, waarin Franssens slechts zijdelings een rol speelt. Een mooi verhaal is nooit weg, maar het had net zo goed of beter in een andere bundel opgenomen kunnen worden.

donderdag 2 oktober 2025

Afgestoft: De geur van de durian (Peter Andriesse)

Weer heb ik het stof geklopt van een oude recensie. Deze keer van wat ik schreef over De geur van de durian (1986) van Peter Andriesse. Het stond in 't Kofschip, vijftiende jaargang nr. 4 (september / oktober 1987). Waarschijnlijk kreeg ik de opdracht om het boek uitgebreid te bespreken, want het is een hele lap tekst geworden. Het kan ook zijn dat ik zelf mocht weten hoe lang de recensie werd. 

Ik vond het een heel aardig boek, maar ik kwam er nooit toe om iets anders van Andriesse te leven. Als ik Gezelligheid troef (1977) tegenkwam, zou ik de roman wel kopen en ik zou hem ook lezen, al was het maar om literair-historische redenen. Andriesse raakte zijn vrouw kwijt aan Jeroen Brouwers en dat is in die roman te lezen. 

Andriesse werd trouwens in 1985 geïnterviewd in 't Kofschip, maar ik vermoed dat ik toen nog niet in het blad schreef. Ik herinner me niet het interview gelezen te hebben. 

Hieronder dus de recensie, die eigenlijk best wat korter had gekund en die soms een beetje frikkerig is, maar goed, toen meende ik blijkbaar dat ik zo moest schrijven. Het boek kwam wel weer goed bij me boven: ik ging me er steeds meer van herinneren en dat is ook wat waard. 

Wel vertel ik zo'n beetje het hele boek na. Als je spoilers wilt vermijden, moet je deze bespreking dus niet lezen. 


To have your will, is that what pleasure is?

Peter Andriesse verbleef van 1951 tot 1954 op een internaat te Sumatra. Het is dan ook geen wonder dat Indonesië met enige regelmaat in zijn boeken voorkomt. Als voorbeeld kunnen genoemd worden De roep van de tokèh, Koude sambal en zijn nieuwste boek, De geur van de durian. 

Dat boek speelt zich geheel af op het eiland Sumatra, waar Erik Hansen en zijn zuster Heleen een gedeelte van hun jeugd hebben doorgebracht. Samen met Eriks vrouw Myra gaan ze terug voor een vakantie op dat eiland. 

Myra voelt zich een beetje een buitenstaander; ze heeft geen gemeenschappelijke herinneringen met de andere twee. Bovendien heeft ze het idee dat Erik eigenlijk niet meer om haar geeft. Hij verhult niet voor haar dat hij zeer gecharmeerd is van het Indonesische meisje Yati, zoals hij eigenlijk door alle mooie jonge meisjes geprikkeld  wordt. 

Als Erik en Heleen een paar dagen samen weg zijn, wordt Myra door een oud-klasgenoot van Erik, Bert de Zeeuw dronken gevoerd en verkracht. 

Heleen gaat terug naar Nederland en Erik en Myra zullen naar het zuiden van het eiland gaan om daar nog een tijdje samen door te brengen. Vlak voordat ze vertrekken, komt Yati naar hun kamer om afscheid te nemen van Myra, maar die is er niet. Wanneer Erik Yati aan wil raken, rent ze weg. Als ze om de hoek van het gebouw verdwijnt, schiet De Zeeuw tevoorschijn en rent haar achterna.

Naar het zuiden kunnen ze meerijden met Robbie de Goede, een jongen die met zijn vrachtwagen apothekers bevoorraadt. Onderweg koopt Robbie voor Myra een ring met een doorschijnende groene steen. Hij zegt:

(Deze ring) maakt dat je altijd aan mij zult blijven denken. Maar pas op, verlies hem niet, want dat brengt ongeluk. 

Als ze eenmaal in het zuiden zijn, verbetert de verhouding tussen Myra en Erik niet. Er blijven wederzijdse ergernissen. Erik wil met alle geweld de vulkaan Merapi beklimmen, maar Myra heeft daar geen zin in. Ze gaat toch mee en zorgt er zelfs voor eerder dan Erik de top te bereiken. Als Erik boven komt, is het zo mistig geworden, dat hij Myra niet kan zien. Hij roept en wacht, maar Myra komt niet opdagen. 

Erik schakelt de politie in. Er worden zoekacties op touw gezet. Zonder resultaat; alleen Myra's ring wordt teruggevonden. Erik wordt gevangengenomen. In de gevangenis hoort hij dat Yati vermist wordt sinds hij haar voor het laatst gezien heeft. Ook in deze zaak is hij verdachte; De Zeeuw heeft getuigd dat hij Yati voor het laatst in gezelschap van Erik gezien heeft. 

Tijdens een gesprek met zijn advocaat raakt Erik zijn spraak kwijt en na een bezoek van De Zeeuw blijkt hij ook nog doof te zijn geworden. 'De volkomen stilte gaf hem een gevoel van vrede.'


Ik ben met reuzenpassen door het boek heen gebanjerd; ik heb slechts grofweg een verhaallijn aangegeven, zodat u de opmerkingen die ik verder over dit boek maak binnen het verhaal een beetje een plaats kunt geven. 

Centraal in de boek staan de personen, hun onderlinge relaties, de spanningen die daarin ontstaan. Laten we daarom die personen maar eens wat nader bekijken. 

Over Heleen komen we niet zo erg veel te weten. Erik denkt over haar:

Ze is plooibaar als een zijden kledingstuk, gemakkelijk, maar op den duur ongelooflijk saai. Hij realiseerde zich dat ze altijd zo was geweest: een gezeglijk en braaf meisje.

Heleen speelt eigenlijk toch maar een bijrolletje in het boek. In de composities van het verhaal heeft zij steeds een dienende functie: ze moet helpen de buitenstaanderrol van Myra te benadrukken, haar houding tegenover Erik moet met die van Myra contrasteren en verderop in het boek is zij degene aan wie Erik brieven kan schrijven, zodat de lezer hém beter kan leren kennen.

Over Erik en Myra weten we veel meer. Ze zijn de enige personen die van binnen uit beschreven zijn.

Myra weegt slechts vijfenveertig kilo. Te weinig voor haar lengte, zegt Heleen. Toch voelt Myra zich dik. Geregeld propt ze zich vol met voedsel en rent daarna naar het toilet, waar ze probeert over te geven. Dat overmatig eten en het opwekken van de vomatie daarna zijn dwanghandelingen voor haar geworden. Ze heeft een soort 'dikte-fobie' en slikt daarom ook eetlustremmende laxeerpillen. 


Door dit alles vindt ze zichzelf verachtelijk. 'Ze begreep niet dat Erik het ook maar een dag kon uithouden met een zo verwerpelijk mens als zij.'

Ze lijdt eronder dat Erik haar zo weinig aandacht geeft. Het is voor haar een bevestiging van de gedachte dat ze niet de moeite waard is. Soms tergt ze Erik, zodat er tussen hen een fikse ruzie ontstaat, waarbij ook klappen vallen. Hoe pijnlijk dat ook voor haar is, toch geniet ze van de aandacht die ze op dat moment krijgt:

Het gebeuk van zijn vuisten had ze ervaren als een gewelddadig strelen waaraan ze een griezelig genot had beleefd. Hij had haar zijn heftigste emoties getoond in plaats van zijn gewone onverschilligheid. 

Al met al zou je kunnen stellen dat Myra behept is met een flink minderwaardigheidscomplex. Ze zit volgestouwd met zelfverachting en schuldgevoelens. Zo voelt ze zich tekortschieten als echtgenote, omdat ze geen kinderen wil, in tegenstelling tot Erik. Ze vreest dat er iets met Yati gebeurd is en ze wijst zichzelf als schuldige aan. (Zij had Yati's zusje verteld dat ze binnenkort zouden vertrekken. Anders was Yati geen afscheid komen nemen.)

Verder is ze vaak bang. Bang dat er met Yati iets gebeurd is, bang dat De Zeeuw Erik daar de schuld van zal geven, bang dat ze haar ring zal verliezen, bang om naar de top van een berg te klimmen. Soms krijgt ze spontaan een huilbui. Ze is dan ook onder behandeling van een therapeut. 

Erik is twaalf jaar ouder dan zijn vrouw. Hij heeft al een mislukt huwelijk achter de rug. Hij is doof aan een kant en dat lijkt me symbolisch. In feite is hij doof aan Myra's kant, doof voor alles wat er werkelijk in Myra omgaat. 

Hij heeft kunstgeschiedenis gestudeerd en handelt wat in moderne kunst, maar zijn eigenlijk ambitie is 'het schrijven van een filosofisch werk over het wereldraadsel, over de paradox die het 'leven' heet. (...) Verder dan een stapel losse aantekeningen was hij nog niet gekomen.'

In een boek van Saul Bellow leest Erik: 'To have your will, that's what pleasure is.' Erik zegt van zichzelf dat hij meestal blijft steken in een eerdere fase, 'de doelloze drang van I want, I want, I want.' Iets of iemand zijn wil opleggen en er dan plezier aan beleven lijkt niet voor hem weggelegd. Van Myra kan hij meestal wel gedaan krijgen wat hij wil, maar dat mist voor hem de echte uitdaging. 

Jij bent al zeven jaar mijn vrouw, jou heb ik allang veroverd. Als ik jou tiranniseer dan is dat heel wat anders dan 'to have my will'; het is niet veel meer dan mijn zin doordrijven in kleinigheden binnen de marges van een echtelijke verhouding. 

Als ze met de vrachtwagen van Robbie kilometer na kilometer bedwingen, heeft hij soms inderdaad het voldane gevoel dat past bij 'to have your will'. En dat gevoel kent hij ook van vroeger als hij een bergtop had bedwongen. Met het beklimmen van de Merapi probeert hij dat gevoel terug te krijgen. Bovendien moet hij nu ook nog de tegenzin en de angst van Myra overwinnen. Zijn poging mislukt. 'Van het bedwingen van die vulkaan is niets terechtgekomen, we hebben hem wel bestormd, maar de vulkaan heeft Myra bedwongen', schrijft hij aan Heleen. 

Erik noemt zichzelf een nihilistisch vitalist; hij weet dat het leven zinloos is, maar hij probeert er het beste van te maken, toch zo intens mogelijk te leven. Volgens mij is hiermee ook het motto in verband te brengen, dat Andriesse aan Achterberg ontleend heeft: 'de hoop is een krijtwit kind, dat lacht tegen de rover die het slacht'.

Niet altijd komt er evenveel terecht van dat vitalisme van Erik. Hij heeft momenten dat hij zich heel ongemakkelijk voelt in dit leven. Bijvoorbeeld als hij De Zeeuw ontmoet, die hij helemaal niet mag, of als hij samen met Heleen gevangengenomen dreigt te worden, omdat ze zonder toestemming foto's hebben gemaakt. Op zo'n moment krijgt Erik last van zenuwpijnen in nek en schouders. Na Myra's verdwijning trekt die pijn voorlopig niet meer weg. Erik kan zich niet meer ontspannen. Als hij in de spiegel kijkt, ziet hij dat zijn schouders helemaal verkrampt omhooggetrokken zijn en dat het lijkt of zijn hoofd daartussen omlaag wordt geduwd.

In de gevangenis raakt Erik ervan overtuigd, dat hij niet onschuldig is aan het verdwijnen van Yati en Myra: 'Als hij Yati niet had proberen aan te raken, zou ze nooit zijn weggerend en had De Zeeuw geen kans gekregen achter haar aan te gaan.' Myra had hij min of meer gedwongen met hem de vulkaan te beklimmen. 'Zijn onverschilligheid had haar in de mist doen verdwijnen.'

Eriks advocaat wil niet van die zelfbeschuldigingen horen, maar Erik weigert verder zichzelf te rechtvaardigen: hij verliest zijn spraak. Ook dit heeft natuurlijk een symbolische betekenis. Erik wil en kan nu zichzelf, zijn eigen bestaan, tegenover niemand meer rechtvaardigen. Hij wil en kan zijn wil niet meer aan anderen opleggen. Hij zal zijn 'pleasure' op een andere manier moeten zoeken. Als De Zeeuw hem bezocht heeft in de gevangenis, wordt Erik doof. Hij sluit zich dus voor iedereen af. Op dat moment ontspant zijn lichaam, hij voelt geen pijn meer. 

Erik heeft zijn leven geaccepteerd, in al zijn beperktheid. 'Een scheet in het heelal', meer is heet niet. Waarom zou je in dit leven dan nog streven naar 'to have your will', waarom zou je eigenlijk nog érgens naar streven? Waarom zou je je moeten bewijzen tegenover anderen, waarom zou je je tegenover hen moeten rechtvaardigen? Nergens om. Je moet gewoon je eigen leven leven, je eigen gang gaan, je van niemand wat aantrekken. Een overzichtelijk en simpel bestaan. That's what pleasure is. In de gevangenis, waar je met weinig anderen in aanraking komt, is zo'n leven niet al te moeilijk te leiden. Het is Erik dus gelukt de paradox van het 'leven' op te heffen, hoewel hij dacht dat alleen de dood dat kon. 


De geur van de durian noemde Andriesse zijn boek. Wat heeft die durian ermee te maken? Wat zijn durians trouwens?

Durians zijn grote stekelige, tropische vruchten. Ze hebben een penetrante geur. Het eten van de durian zou de geslachtsdrift prikkelen. Myra, Heleen en Erik eten ervan. Myra is nieuwsgierig naar de erotische uitwerking. 'Ze hoopte dat Erik straks, bezeten door de uitwerking van de geheimzinnige vrucht meteen boven op haar zou duiken.' Haar hoop blijkt ijdel, de durian werkt niet. In het zuiden blijken er niet eens durians te zijn. Daar is dus zelfs geen hoop op toenadering tussen Erik en Myra. 

Maar er is meer met de durian aan de hand. 'De bloesem van de durian wordt bestoven door vleermuizen. Zo gaan liefde en dood weer hand in hand: de vrucht ontstaat door de vereniging van een bloesem en een vampier.' Ook in dit boek gaan liefde en dood hand in hand. Erik was verliefd op Yati en zijn gevoel voor Myra wilde hij best liefde noemen, al schonk hij weinig aandacht aan haar. Beide meisjes vinden (waarschijnlijk) de dood. 

De vrucht die ontstaat door de vereniging van liefde en dood is rust, vrede. Erik fantaseert er een keer over dat alle mooie meisjes die hij niet kan krijgen maar gedood moeten worden. Dan zou ook de onrust in hem gedood zijn. 

Ten slotte wil ik 'de geur van de durian' ook wel lezen als 'de geur van Indonesië, die toch wel in het hele boekje hangt. 


Met de frikkerigheid mij eigen heb ik heel wat ruimte besteed aan samenvatting en uitleg, maar een oordeel over het boek heb ik nog niet gegeven. 

Laat ik beginnen et te vertellen dat ik De geur van de durian geen slecht boek vind. Maar ik vind het ook zeker geen volmaakt boek; er zijn voldoende punten waarop ik kritiek heb. Het boek is vrij goed geconstrueerd, maar de constructie is niet altijd met evenveel raffinement aangebracht. Enkele voorbeelden:

De notie 'to have your will' is in het boek zeker belangrijk, maar ik vind dat Andriesse de zin wel érg vaak herhaalt. Dat is helemaal niet nodig. Alleen het beschrijven van de situaties waarop de notie van toepassing is, is al voldoende. Zo'n situatie kan zo beschreven worden, dat er bij de lezer vanzelf een lampje gaat branden dat terugschijnt op 'to have your will'. De schrijver hoeft niet bij te lichten met zijn zaklamp. 

De ring die Myra van Robbie krijgt, krijgt zo'n zware symbolische lading mee, dat de lezer direct in de gaten heeft dat het wel mis moet gaan met die ring. Verschillende keren wordt deze ring genoemd, heel vaak in combinatie met angst voor het verliezen ervan. Even nog heb ik gehoopt, dat de schrijver gewoon een spelletje met zijn lezers speelt, maar nee hoor, aan het einde van het verhaal wordt keurig alleen de ring teruggevonden en Myra is spoorloos. 

De brieven aan Heleen worden door de schrijver duidelijk als truc gebruikt. Erik zou Heleen 'een bijna dagelijks verslag van zijn verdere reis in briefvorm' schrijven. Van dat 'bijna dagelijks' is in het boek niets terug te vinden. Eens duurt het bijna honderd bladzijden voordat we een volgende brief te lezen krijgen. Het lijkt erop dat de schrijver de briefvorm alleen gebruikt als hij geen andere oplossing ziet, of als hij denkt afwisseling nodig te hebben. Op deze manier blijven het toch wat vreemde brokjes in het boek. 

Een enkele keer bezondigt Andriesse zich aan het schrijven 'op het effect'. Zonder angst voor pathos, zonder enige distantie schrijft hij bijvoorbeeld:

Ze kwam overeind, het boek viel op de grond en ze omhelsde hem heftig. Ze overdekte zijn gezicht met zoenen en trok hem over zich heen toen ze achterover ging liggen. 'Ik zal je zo missen', fluisterde ze toen hij bezweet en ontspannen naast haar lag. 

Een gezicht 'overdekken' met zoenen, 'ik zal je zo missen' als laatste woorden in een dialoog en nog gefluisterd ook, dat verwacht ik in liefdesromannetjes uit de supermarkt. 

Zo veel kritiek en dan toch een positief eindoordeel? Ja hoor. Lang niet altijd is Andriesse zo nadrukkelijk in het gebruik van structuurelementen: als Yati verdwijnt, draagt ze een rode jurk, Myra draagt een rode jurk als ze verkracht wordt, Merapi betekent 'rood vuur'. Rood is de kleur die in dit boek bij de ondergang hoort, maar ook bij de schoonheid (de felrode bloemen aan de struiken). Zo'n onopvallend aangebrachte symboliek vind ik wel mooi. 

In de beklimmingsscène wordt de spanning goed opgevoerd. De ruimte is hier bijzonder functioneel. Denk aan uitdrukkingen als 'lopen op de vulkaan' en 'dansen op de vulkaan'. Opvoeren van de spanning vóór het einde van het boek kan tot gevolg hebben dat daarna de aandacht van de lezer ineens verslapt, maar ook dan weet Andriesse ons erbij te houden. In het hele boek heb ik met trouwens niet verveeld en er zijn niet zo vreselijk veel boeken waarvan ik dat kan zeggen. 

woensdag 1 oktober 2025

Echo (Remco Schoppert)


Er spoelt een man aan in de haven, liggend op een soort vlot. Hij zwijgt en daardoor weet niemand wie hij is. Dat is het begin van de graphic novel Echo, het debuut van Remco Schoppert. Dat doet denken aan de novelle De pianoman (2008) van J. Bernlef, dat als Boekenweekgeschenk verschenen is. En dat was weer gebaseerd op wat er in 2005 gebeurde op het strand van Sheerness. Daar spoelde doen Andreas Grassl aan, die lange tijd niet geïdentificeerd werd. 

Ook de aangespoelde man in Echo spreekt niet, en aanvankelijk blijft zijn herkomst raadselachtig. Er wordt over hem verslag gedaan op tv en dan wordt hij herkend, door zijn zoon, een tekenaar. Bij de zoon worden herinneringen wakkergeroepen aan zijn vader. 

Geel

In Echo worden nogal eens sprongen door de tijd gemaakt, maar het verhaal blijft goed te volgen. De vader is herkenbaar, doordat hij altijd iets geels draagt. Geel is de enige steunkleur in deze beeldroman en die wordt vooral gebruikt om de vader aan te duiden. De zoon draagt altijd een gestreept shirt of een gestreepte trui. 

Het aanspoelen van de vader roept echo's op aan wat er gebeurd is. Vader had een klein pompstationnetje in een verlaten landschap. Het is een setting die zo zou passen in een film van Alex van Warmerdam. Vader tekent ook, geïnspireerd door zijn spiegelbeeld in het water. De mannetjes die hij tekent, dreigen door het water overspoeld te worden en dat is ook wat met vader dreigt te gebeuren, die obsessief door blijft tekenen. 

Het huwelijk houdt geen stand en vader blijft in zijn eentje achter. Het pompstationnetje moet verdwijnen: het land wordt onder water gezet en er zal een brug komen, maar daar verzet vader zich tegen. Een vergeefse strijd. 

Ontmoeting van zoon en vader

De zoon heeft het voorbeeld van de vader gevolgd en is ook gaan tekenen. Hij heeft wel prettige herinneringen aan vader, maar ook pijnlijke. Hij besluit hem op te zoeken. 

Het wordt niet een feestelijke hereniging. Uiteindelijk is vader niet te bereiken. Hij heeft de strijd lang volgehouden. Niet alleen de strijd tegen de brug, maar ook de strijd die het leven is. Uiteindelijk dreigt het water hem toch verder te stijgen dan de lippen. 

Echo bevat nauwelijks tekst. Aan het begin staat de tekst 'In het water zit hij voor eeuwig gevangen, stilte is zijn lot.' De beeldroman is verdeeld in hoofdstukken, die een geelgekleurde beginpagina hebben. In de loop van de hoofdstukken zie je een bloembol die uitloopt en uiteindelijk een narcis oplevert. Het heeft iets wrangs, de groei van de bloem lijkt tegengesteld aan de neergang van de vader. 

Als de bloem bloeit, zie je het jonge gezin van de zoon. Op de laatste pagina kijkt hij de lezer met grote ogen aan. Misschien zit hij vol van herinneringen, misschien vraagt hij zich af in hoeverre de vader in hem zit en welke strijd hijzelf nog te voeren heeft of wat voor leven zijn kind voor zich heeft. 

Ruimte

Doordat er geen tekst voorkomt in Echo wordt dat alles impliciet gehouden en dat betekent dat het het verhaal ruimte om zich heen heeft. Een ruimte waarin je je gedachten erover kwijtkunt. 

Echo is een prachtig boek geworden. De tekeningen in zwartwit zijn krachtig. Er is veel aandacht voor de omgeving (bijvoorbeeld voor de meeuwen in het begin van het boek). Er is wel een hoofdpersoon, maar ook om hem is veel ruimte. Hij is maar een klein deel van de werkelijkheid, wat kenmerkend is voor zijn leven. 

De tekeningen zijn uitstekend en het verhaal is aangrijpend. Het blijft na lezing in je hoofd hangen en dan blader je nog eens terug om nog eens te zien hoe een kleine man tevergeefs zich staande probeert te houden in een grote wereld. 

Titel: Echo
Auteur: Peter Schoppert
Uitgever: MENLU
2025, 128 blz. € 29,99 (hardcover)