maandag 25 augustus 2025

Tijd is een leeuwerik (Hilbrand Rozema)

 


Door drukte en vakantie ben ik wat achtergeraakt met het schrijven. Al in begin augustus las ik Tijd is een leeuwerik van Hilbrand Rozema. Toen dacht ik nog: daar kan ik veel over schrijven. Maar nu ben ik bang dat er toch weer veel uit mijn geheugen weggelekt is. Gelukkig heb ik heel wat streepjes in de kantlijn gezet. Daar laat ik me maar door leiden. 

Tijd is een leeuwerik is een verzameling van stukken die Rozema schreef voor het Nederlands Dagblad. Je zou kunnen zeggen dat het reportages zijn, maar je zou het ook columns kunnen noemen of, soms meditaties. In elk stuk is hij op reis gegaan en ergens in Nederland aangekomen. 

De ondertitel van de bundel is Reizen langs de rafelranden van Nederland. Waarom dat woord 'rafelranden' gebruikt is, weet ik eigenlijk niet zo goed. Weliswaar komt de Randstad niet zo heel veel voor en reist Rozema meer naar het platteland, waarbij hij soms ook de randen van Nederland opzoekt. Maar of die nu rafeliger zijn dan de rest van het land, werd me niet zo duidelijk. 

In de titel van een stukje wordt vaak al aangegeven waar de schrijver zich deze keer bevindt ('Spanjaarden in Empel', 'Gelukkig in Hengelo', 'Klokkenluiders in Cuijk'). Vaak is er een aanleiding en Rozema gaat vooral naar zo'n plaats om te kijken en om te luisteren. En om te overpeinzen wat dat nu betekent. 

Hij is bij bijzondere gelegenheden aanwezig. Bijvoorbeeld bij Grieks-Orthodoxen die de Waal zegenen en daarmee al het water, of in Harskamp, waar mensen afwijzend reageren op de komst van een opvangplaats voor asielzoekers of hij is bij een expositie over Piet Hein en over slavernij. 

Dat laatste leidt tot gedachten over ons omgaan met de geschiedenis. Mogen we nog wel trots zijn op onze geschiedenis of is daarin vooral schuld te vinden? En welk verhaal over Nederland houden we dan over? En hoe zal het zijn als wij uiteindelijk zelf geschiedenis geworden zijn?

Die overdenkingen heb ik met veel plezier gelezen, vooral ook omdat Rozema, niet zoals de meeste columnisten klaarstaat met zijn oordeel, maar dat oordeel graag uitstelt. Eerst maar eens kijken, eerst maar eens luisteren. Je eerst maar eens verbazen. Geen hypes, nergens iets opkloppen. Dingen laten bezinken en beschrijven hoe dat bezinken gaat. Dat staat mij zeer aan. 

Natuur

Dat er een leeuwerik in de titel zit, is niet zo verwonderlijk. Rozema heeft veel aandacht voor de natuur en zijn kennis over vogels is jaloersmakend groot. De natuur houdt natuurlijk ook niet van hypes, gaat rustig zijn gang en Rozema heeft er oog voor:

Vreemd is dat toch altijd weer, die natuur, die maar doorgaat. Onstuitbaar. Vreemd, maar mooi. En goed. Als ik het park uit loop, steken de krokussen de kop op, nog amper te zien, maar ze zijn er weer. 

Veel van de verhalen hebben iets persoonlijks. Natuurlijk omdat Rozema ze vertelt, omdat alles door zijn ogen gezien wordt en in zijn woorden verteld, maar vaak hebben ze ook met zijn geschiedenis te maken. Als klein kind woonde hij Groningen, later in Salland. Het zal een goede jeugd geweest zijn, want hij denkt met heel veel liefde terug aan de streken die hij van vroeger kent. 

En hij kent zijn familiegeschiedenis tot generaties terug. Hij weet veel over zijn voorvaders en voormoeders, soms al uit het begin van de zeventiende eeuw (Focko Ewens, begraven in 1602). Ook op die manier komt de streek of het verleden dichterbij en is er directe betrokkenheid. 

Tweede Wereldoorlog

Rozema schrijft dit soort stukken al vele jaren en hij heeft dus een keuze moeten maken. Daarbij is de keus opvallend vaak gevallen op zaken die te maken hebben met de Tweede Wereldoorlog en daarbij vooral op hoe het de Joden toen vergaan is. 

Zo kwamen er bij een verbouwing in Groningen twee fietsen tevoorschijn, ooit op zolder achter het beschot verborgen, in de Folkingestaat, in het hart van de Joodse buurt. Rozema noemt de namen van de eigenaars, Heiman en Marieke van Zanten. De fietsen zijn er nog, ze hebben de oorlog overleefd. Het doet Rozema denken aan de kleerhangers van modezaken uit de provincie Groningen, die decennia na de oorlog opdoken in hotels in het Poolse stadje Oswiecim. 

Het stukje wordt als volgt afgesloten: 

Tegenover de synagoge vind je het monument voor de Folkingestraat, een bronzen deur met stoep: de toegang tot het verleden, die potdicht sloeg. 
Maar nu is het alsof die deur toch een keer krakend openzwaait. Om de karretjes van Heiman en Marieke te laten parkeren in de collectie in de synagoge. Voor de berijders worden Stolpersteine gelegd in de straat. 

Er komt, zeker in de oorlogsverhalen, veel ellende voorbij, maar nooit is het alleen maar zwart. Rozema laat zich ook graag leiden door de hoop, door de gedachte dat de ellende niet het laatste woord zal hebben. 

Die hoop leest hij ook uit het landschap en uit de overtuiging dat er een groter verhaal is, dat het aardse ontstijgt: 

'En dat voedt het besef, zegt zij, 'dat het leven elk moment afgelopen kan zijn, maar dat er dan weer andere mensen zullen zijn; want het leven gaat door.' Ik voel dat ook, plus heimwee naar de toekomst, naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde en de finale schade-afhandeling, die zich al aftekent in het licht van elke lente, als de ploeg de klei weer keert, onder een wolkkolom van meeuwen. 

Drieslag

Rozema kende ik vooral als dichter. Hij weet wat hij met taal kan doen en soms houdt hij ervan stilistisch even uit te pakken. Bij de Grieks-Orthodoxen die de Waal gaan zegenen:

Dat is een doel, zo groots en weids, dat het op slag volkomen logisch is: natuurlijk! En je moet ergens beginnen. Dus waarom niet bij de Waal, waterbeest, zesbaans vaarweg en endeldarm van Europa.

De drieslag werkt vaak goed en Rozema maakt er dan ook geregeld gebruik van. Een voorbeeld:

Zij zijn de steentjes in de glanzend gepoetste Van Bommelschoenen, het zand in de motor van deze boomtown, de contrastvloeistof in het laboratorium dat Eindhoven heet. 

En in een ander stukje wordt de Waal ook vergeleken met een beest en een zesbaans snelweg. Als je zo veel schrijft, kun je ook niet weten wat je al eerder geschreven hebt. 

Het Grensland

Achter in de bundel is een lang gedicht opgenomen, 'Het Grensland', speciaal hiervoor geschreven, geloof ik, maar ik kan niet terugvinden waar ik dat gelezen heb. 

Onder de titel staat: 

Inspectie in het grensland (waarin ik me voorstel dat Z.M. Koning Willem-Alexander al wandelend de oostgrens van het koninkrijk inspecteert) 

Daarbij moest ik onmiddellijk denken aan Brief aan Boudewijn (1980) van Walter van den Broeck, waarbij de kleine Walter koning Boudewijn rondleidt in de arbeiderswijk (de cité). Rozema leidt Willem-Alexander rond: 'Uw bodyguard ben ik, zij het linguïstisch-topografisch'. Hij laat de koning plekken zien die hij waarschijnlijk nog niet kent, maar die wel bij zijn koninkrijk horen. 

Ook hier: aandacht voor de natuur, en voor de geschiedenis. En voor de verhalen, die altijd weer opduiken en die Rozema in zijn andere stukken ook graag mag noteren. Ik schrijf twee strofen over:

Pijnverhalen bij Regniet, Anholt, Dreibömer, Haing.
Je vraagt je toch af wanneer dat ooit voorbij zal zijn. 
Menselijkheid, humaniteit, komt niet in 't groot maar
klein. Het lijkt zo weinig: de schamele droom van 
lamplicht, kachel, dagelijks brood. een mens, met
zichzelf en de buurt in het reine. Zo gewoon. Toch

vertelde mij in deze regio een man, dat een buurman
vergeving vroeg, mei '45. Ik was fout, zei hij, en koos
verkeerd. De buurtschap nam hem in genade aan, niet
verleerd hoe dominees, pastoors, de man van Nazareth
verbeeldden toen wij met Duitsland weinig scheelden. 
Vergeving. Bij Hunnik en de Grote Steen: vergeving!
'Het Grensland' is een heerlijk gedicht. Ook het slot wil ik je niet onthouden, met die mooie vergelijking (van een iPhone met een vuistbijl) en het grapje aan het eind. 

Zo 

zie ik u, op de rug, naar de Eemsmond lopen, kijkend
soms naar dat laaghouten sterrenplafond. Uw iPhone
trilt, ligt u in de hand als een vuistbijl uit het veen. 
Dit is het land waar een vrouw uit Argentinië u
eindelijk vond. Ze stuurt net een berichtje. Waar u blijft.
De toekomst ligt open. U txt terug: 'Uw dienaar t'allen stond'.
Natuurlijk eindigt Rozema daarmee: 'De toekomst ligt open'. Altijd is er de hoop. Niet voor niets citeert hij ergens met instemming het nummer van Ede Staal: 'Het het nog nooit zo donker west, of het wér altied wel weer licht.' Iets van dat licht vinden zeker terug in deze stukken van Hilbrand Rozema. Helende stukken, die ook werken als je niet wist dat je gewond was. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten