donderdag 14 augustus 2025

Afgestoft: Beeldenstorm (Michaël Zeeman)

Het wordt weer tijd om een oude recensie af te stoffen. Die van de dichtbundel Beeldenstorm (1991) van Michaël Zeeman. Ik vermoed dat ik de naam van Zeeman wel eens gehoord had. Hij was verbonden aan de Volkskrant en ik had toen ongetwijfeld wel eens een recensie of essay van hem gelezen. Later zou Zeeman presentator worden van het tv-programma Zeeman met boeken dat van 1996 tot 2002 te zien was. Ik heb daar indertijd verschillende afleveringen van bekeken. Er waren ook mensen die het een elitair programma vonden. 

Zeeman is niet oud geworden, vijftig jaar slechts. Hij overleed aan een hersentumor. Voor zover ik weet heb ik nooit iets anders van hem gelezen dan deze dichtbundel. Die werd in 1991 bekroond met de C. Buddingh'-prijs. Ik weet niet of dat al gebeurd was toen ik de recensie schreef. Soms zaten er maanden tussen schrijven en publicatie. Voor in de bundel schreef ik met potlood: '29/10/91, Kreatief', maar het is niet duidelijk of ik op die datum de bundel ontving of de recensie op de post deed. Als Zeeman de prijs al had, wist ik dat waarschijnlijk niet. Ik verwijs er in ieder geval niet naar. 

Onderstaande recensie verscheen in Kreatief, jaargang 26 nummer 1, april 1992. In hetzelfde nummer schreef Hans Renders over Céline en Koen Vermeiren over Walter van den Broeck. Er waren ook nog gedichten van Victor Vroomkoning en Mark Bruynseel te lezen en recensie van werk van Doeschka Meijsing, J. Bernlef (twee keer), Frits van Noord en Pol Hoste. Het nummer dat ik bezit, heeft lichte waterschade, maar ik weet niet hoe dat gebeurd is. 


Woon in mijn woorden

Vaak zegt het openingsgedicht van een bundel veel over de gedichten die nog volgen. Een dichter plaatst dat gedicht natuurlijk ook niet voor niets op zo'n in het oog lopende positie. Het is het gedicht dat ons kennis laat maken met de bundel en, als het een debuut betreft, met de dichter. De eerste bundel van Michaël Zeeman, Beeldenstorm, opent met 'Fossiel':
Te vinden wat er niet meer is:
een luchtbel in de steen. En 
dagenlang een weg gehakt in deze
rots, die al die tijd geduldig bleef
en zweeg in al die eeuwen dat
een doorn haar vlees weerhield.

Nu scheurt zij op haar best, 
maar schreit nog niet.

Men vindt er wereldoude lucht;
een lichaam heeft zich als een 
voetstap neergelegd, een litteken
van levensgrote wonden.

Van wat voorgoed verging rust nu
een stenen spiegelbeeld plomp als
een dode in mijn handen hier. Weg
slijp ik het gewicht totdat het
spoor in zand vervalt. Mij rest 
een weg te hakken naar het beeld. 
Een fossiel is een teken, een beeld, van wat er was en verbindt op die manier het heden met het verleden. Maar voor de dichter maakt het duidelijk dat iets er niet meer is. Alleen het beeld resteert. De voetstap, niet het lichaam. 
Dit gegeven komt in de rest van Beeldenstorm veelvuldig terug. Het tweede gedicht begint al met: 'Namen noemen: vermoeden van wie er ooit was.' Ook hier weer is de naam een beeld, een spoor, niet de persoon zelf. Maar uit het spoor laat de persoon zich misschien, met moeite reconstrueren:

In sneeuw of slijk vind ik de afdruk;
met veel geduld en alle kans op misverstand
bouw ik uit wat de voetzool achterliet
een theorie op over naam en aard. 

Het materiaal van de dichter is de taal. Maar niet alles kan in taal uitgedrukt worden, 'omdat er altijd minder taal dan toestand is.' De taal is gebrekkig, is zelf ook niet meer dan een beeld, een spoor van wat zij betekent. In 'Onafscheidelijk' kijkt de dichter met weemoed terug naar de tijd dat taal en betekenis samenvielen. 
Voor elk soort eenvoud is de tijd voorbij. 
Geen jaren meer waarin ik over vogels,
bomen, bloemen, kan spreken als zonne-
klare tekens van mijn band met hen, 
geen zorgen ken om waarheid
of om geldigheid.

Hartstocht klonk zonder een spoor van 
bedrog in mijn stem, zonder een rest
van bejag in mijn woord. Men zag
de marionetten van zijn taal. 

Als olie nu, kleverig en onafwasbaar,
een niet te stillen geur van oude woorden. 
Een geur van oude woorden. Ook woorden raken versleten. in een interview in Trouw zei Zeeman: 'Op je zestiende kun je nog tegen een meisje zeggen: ik houd van jou. Na je vijfentwintigste krijg je een dergelijke tekst niet meer uit je mond.' In 'Voorzichtig' formuleert hij het zo: 'Als ik je nu een brief schrijf kozen / mijn woorden zoveel eerder een gehoor, / schrijf ik een palimpsest van hartstocht, / die zich met argwaan moet verstaan.'

Uit veel gedichten spreekt een verlangen naar harmonie, naar veiligheid en dus een gevoel van disharmonie, onveiligheid. ('De reis gaat nooit meer ergens heen: / men wordt verjaagd van dag tot dag.'). Aan de ene kant is er de kloof tussen de dichter en het verleden, aan de andere kant de kloof tussen de dichter en zijn geliefde. Graag had hij haar met zijn woorden willen troosten ('Woon in mijn oude woorden, die je / troosten kunnen als een kinderrijm.'), maar we weten al dat de taal ontoereikend is: 'Het is geen huis dat ik voor jou / heb kunnen bouwen (...) // het staat er niet er waren enkel / letters, leestekens, een regel of / wat.' Enkele liefdesgedichten worden dan ook 'Drie zinloze liefdesgedichten' genoemd. Ze beginnen met de woorden 'Onvindbaar', 'Onbereikbaar' en 'Ongrijpbaar'.

Niet alleen van de geliefde is de dichter gescheiden, ook van de inwoners van zijn geboorteplaats ('Ons sjibbolet is mij reeds lang ontschoten'), de mensen in een kerk ('Zij raken mij niet aan') en mensen in de zijn nabijheid die in hun leven heel andere dingen belangrijk achten dan hij in het zijne: 'Die rond mij woonden bouwden ginds een straat, / een brug, leidden de abc-formule af jaar in, / jaar uit, of rekenden accijnzen door.'

Zeeman is een romanticus en dat laat hij merken ook. Soms doet hij dat in beheerste, ingehouden gedichten, zoals in de reeks 'Wad', maar soms ook maken zijn gedichten grote gebaren, worden ze langer, krijgen ze een hoger tempo, meer volume. Voor enige retoriek schrikt Zeeman dan niet terug. Hij mag graag woorden gebruiken die een beetje galmen en ik moet zeggen dat ik me daar niet aan gestoord heb. Ook onnauwkeurige formuleringen ('Het is er verwaarloosbaar stil') neem ik graag voor lief, als ik maar af en toe een regel mag lezen als de slotregel van deze terzine:

mijn machteloze tederheid versmaad tot sentiment
mijn ernst haar tijdverdrijf - dat ik haar liefhad
een vergeten knikker in het verregende zand. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten