donderdag 28 augustus 2025

Afgestoft: Voorbij mijzelf (P. van Klaveren)

Helemaal krijg ik het stof er niet af: de bundel Voorbij mijzelf (1992) van P. van Klaveren. Ik weet zelfs niet helemaal zeker of de bundel in 1992 uitgekomen is, maar in ieder geval verscheen de recensie in Bloknoot nummer 2, mei 1992. 

Ik was de bundel al vergeten en de dichter ook. Het boekje staat ook niet meer in mijn boekenkast, zie ik. Het kwam uit als nummer 8 in de Zwaluwreeks, die geredigeerd werd door Hans Werkman. 

Van Klaveren moet toch wel iets betekend hebben. Hij publiceerde in De schone zakdoek, waar mensen in schreven wier namen we nog steeds kennen. Kijk het hier maar na. En ook de tijdschriften Parade der profeten en Columbus stelden wel wat voor. 

Toen ik de recensie schreef, was Van Klaveren al een onbekende naam en ik was ook niet heel erg te spreken over zijn gedichten en dat liet ik ook merken: 'dit troosteloze dichterschap', schrijf ik en dat vind ik nu wel hard klinken, al zou ik nog steeds dezelfde kritiek hebben. 

Googlend naar meer informatie kwam ik nog een klein stukje tegen dat ik in Liter nr. 11 (jaargang 3, maart 2000) schreef: een signalering van een bundel van Van Klaveren (en van een van Nel Veerman). Daar hoefde ik indertijd niet direct een oordeel over te geven, maar over die bundels was ik niet heel enthousiast. 

Omdat ik toch een keer wat met al die kleine stukjes moet doen, voeg ik die twee hier maar bij. 

 

Troosteloze tak

Als nummer 8 in de Zwaluwreeks verscheen Voorbij mijzelf, een poëziebundel van P. van Klaveren. Die naam zei mij niets, maar gelukkig hielp de tekst op het achterplat mij: 'Piet van Klaveren (1920) debuteerde in 1941 in De schone zakdoek [...]. Later werkte hij mee aan Parade der profeten en Columbus.' Verder vermeldt de tekst onder andere dat de eerste van de vier afdelingen die de bundel telt, gedichten bevat uit de periode tussen 1950 en 1982.

Die eerste afdeling draagt de titel 'Hoe dit leven heet' en bestaat uit gedichten waaruit vaak een romantisch levensgevoel spreekt. De ik-figuur is duidelijk ongelukkig met het hier en het nu. In een gedicht denkt hij met weemoed terug aan zijn kindertijd, in een ander wordt zelfs naar het paradijs gezocht. Ook het verzet tegen de aanpassing die de maatschappij vraagt ('liever dood / dan in een colbert') past in de romantische traditie. 

Naar de vorm zijn deze gedichten weinig verrassend. In een gedicht over de beperktheid van de taal staat bijvoorbeeld: 'ik kan niet breken / uit de cirkel van zinnen / het vierkant van de letters / de ijzeren kooi van de klanken'. Dat doet nogal clichématig aan. 

Een enkele keer is de formulering origineler, is wat er staat geheimzinniger:

(...)
Kaaimannen roeien in en uit
verduisterde ramen;
golfplaten lengen de
stemmen uit.

De nacht is een vlakte met rails,
stemmen liggen plat op de tegels,
zigzaggen de portieken in. 
Het nare is, dat de kaaimannen mij onmiddellijk doen denken aan Rodenko's kangoeroes, die door de venstergaten keken, maar dat zal wel meer aan mij liggen dan aan het gedicht. 

Afdeling twee ('Het land, de tijden') begint en eindigt met een gedicht over tijd. Daartussen volgen de gedichten de loop van de seizoenen en dan vooral zoals die zich manifesteren in het landschap. Titels als 'Zomerlaan', 'Buitendijks' en 'Het land' wijzen al in die richting. 

'In memoriam' is de titel van de derde afdeling en de opdracht luidt: 'voor Coos'. Het achterplat (hoe handig toch!) vertelt dat Coos de overleden vrouw van de dichter is. De in-memoriamgedichten vertellen hoe de dichter haar mist. 

De laatste afdeling, die dezelfde titel draagt als de bundel, is gevuld met gedichten die bestaan uit observaties en overdenkinkjes. Het eerste: 'Bijna was ik / mezelf vergeten; / een lege man / was dan blijven staan / op een grijs perron.' Ik citeer dit gedicht, omdat het duidelijk de zwakke kanten van Van Klaverens poëzie toont. Niet alleen tref ik in Voorbij mijzelf bijna nergens een oorspronkelijke gedachte aan, de beelden die gebruikt worden zijn ook nog eens bijna altijd de meest voor de hand liggende. Hier struikel ik over 'mezelf vergeten' en over de afgesleten combinatie van 'lege' en 'grijs'. 

In de tweede afdeling is het het ergst. De eerste regel van het eerste gedicht is al: 'Tijd als water', een klassieke vergelijking. Ik weet best dat het moeilijk is daarmee nog iets origineels te doen in de Nederlandse poëzie, maar Van Klaveren probeert het niet eens. Die gemakzucht komen we ook tegen in de volgende gedichten. Als de dichter over herfst schrijft, schrijft hij over vallende blaadjes en kilte. Zijn landschappen zijn 'weids', zijn gif is 'bitter', zijn bootjes 'schommelen', zijn storm 'buldert' en zijn noodweer 'zwelt / tot een zwarte, woedende macht'.

De zon, het licht, als beeld voor de vreugde en de nacht, de duisternis, als beeld voor het verdriet - dat is intussen een cliché, zo groot als de zon zelf. Toch stelt Van Klaveren (in de derde afdeling) 'ochtenden van goud' tegenover 'het zwart van de nacht' en schrijft hij : 'heimwee naar jou / loeit naar de holten / van de onderste nacht'' In het gedicht waaruit ik het laatste citaat gelicht heb, laat hij ook nog handen teder wuiven en ogen glanzen. 

In de eerste afdeling, die nog het minst slecht gelukt is, lezen we een onzuivere beeldspraak als 'de uien uit mijn ogen / [...] zijn opgelost' en een cliché als 'vitrine, waar verloren tijd in stilstond'.

Niet alleen herhaalt Van Klaveren anderen, hij herhaalt ook zichzelf. Steeds dezelfde constructie doet op den duur wat gemakzuchtig aan: 'bitter van gif', 'leeg van verveling', 'doodstil van dikte', 'traag van vragen naar jou'.

'Voor dichterschap / moet je droevig zijn / met een scheutje leuks / als een warm, geel blaadje / aan een troosteloze tak', schrijft Van Klaveren. Voor dit troosteloze dichterschap kan ik meer ergernis dan droefheid voelen. 
Omslagtekening: Marcel Verbrugge

Nel Veerman


Bij het naderen van haar negentigste verjaardag stelde Nel Veerman haar achtste bundel samen. Naschrift bevat gedichten waarin, evenals in vorige bundels, veel natuur en geloof voorkomt. Bijvoorbeeld in dit gedicht:
De wind en de boom

De wind
hoe hij als een rivier
door een bedding van bomen stroomt
of in het voorbij gaan
bijna beschroomd
vluchtig even een blad beroert

hoe de wind de boom
bespeelt als een instrument
hoe de boom op de wind
haarfijn is afgestemd

De naderende dood is ook in verscheidene gedichten terug te vinden. De bundel eindigt hoopvol:
het was na Pasen
straks zou zijn ontkiemd en zijn ontloken
wat slapend in de aarde naar de lente lag gekeerd

De gedichten zijn bescheiden van toon en dat maakt ze sympathiek. Dat ze niet alle een even hoog niveau hebben, moet de lezer dan maar voor lief nemen. (Uitg. Merweboek, 48 blz., f 14,90.) [TB]

P. van Klaveren


Afdronk is alweer de derde bundel van P. van Klaveren die bij Merweboek verschenen is. Er staan wat liefdesgedichten in, wat natuurgedichten en wat gedichten met allerhande. De beeldspraak is meestal nogal gezocht, waardoor veel gedichten een gekunstelde indruk maken. Mijns inziens is een behoorlijk groot deel van de bundel literair gezien onder de maat, maar soms kom je toch een wat minder slecht gedicht tegen.
Visserswijk

In die buurt, zo vaak
door zeestorm geteisterd,
duiken uit lage deuren
vervaarlijke mannen op,
door scheldende vrouwen
gevolgd tot de kroegdeur;
hun tieren verwaait
in vliegend ziltschuim.

Tot diep in de dranknacht
beukt het lawaai
tegen de bierkaai.
(Uitg. Merweboek, 40 blz., f 14,90.) [TB]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten