woensdag 18 juni 2025

Afgestoft: Paradijs (Hilbrand Rozema)

Poëzie! Een bespreking van de debuutbundel van Hilbrand Rozema (Paradijs), die eerder te lezen was in Bloknoot 21, jaargang 6 nr. 3 (augustus 1997). Daarna heeft Rozema nog meer geschreven en ik heb een vermoeden dat ik ook geschreven heb over de bundels Blauwe plekken (2003) en Slagveldtoerisme (2008), maar ik heb de recensies niet meer en ik heb geen toegang meer tot Literom. Als die recensies bestaan en als iemand ze op kan duikelen, hou ik me aanbevolen. Dan zal ik ze hier graag plaatsen. 

In dit nummer van Bloknoot bespreek ik maar liefst drie bundels. Die van Plaatselijke tijd van Harmen Wind stofte ik hier af. Daarbij is ook te lezen wat er nog meer voor interessants in dit nummer stond. Verder besprak ik Wakker van Rien van den Berg. Die hou je nog van mij tegoed. 

In de onderstaande recensie valt me mijn eigen frikkentoontje op, als ik aan het eind toch nog wat aan weet te wijzen wat ik dan net minder geslaagd vind, terwijl ik enthousiast ben over de bundel als geheel. Dat stukje zou ik nu geschrapt hebben. 


Hoger, groener knollenland

Tegelijk met de krant haalde ik uit de brievenbus het pakketje met daarin de debuutbundel van Hilbrand Rozema, Paradijs. Wat kan er nog paradijselijk zijn in een wereld vol krantenkwaad? In het dorp waar ik woon is een winkel die zich De hof van Ede noemt en ik heb nog ergens een cd met een lied dat 'Paradise by the dashboardlight' heet, maar voor de rest is er toch weinig meer dat aan het paradijs herinnert. 

Om ons duidelijk te maken wat voor hem het paradijs is, heeft Rozema vier gedichten met die titel opgenomen in de bundel: een serie van drie en een op zichzelf staand gedicht. Dat laatste, 'losse' gedicht begint zo:

Gisteren, God, ben ik weer in uw dierentuin beland.
Het restje paradijs waar onze soort nog tuinman is.
Hier geeft Adam de dieren nog bordjes met namen. 
Het gedicht gaat over een dierentuin, of liever: over Gods dierentuin. Ik geloof niet dat hier bedoeld wordt dat God de eigenaar van de zoo is, maar dat de 'tuin' gevuld is met Gods dieren. Dieren horen bij God. Het is vreemd dat we in dit gedicht niet het zicht krijgen op de dieren in het wild, maar alleen op opgesloten dieren. Het is dan ook niet meer dan een 'restje paradijs'. Adam had van God de opdracht gekregen om de tuin te bouwen en te bewaren. Je zou hem tuinman kunnen noemen. Ook hier onderhoudt de mens (Adam) de tuin en geeft de dieren namen, net zoals in Genesis 2. Opmerkelijk genoeg spreekt het gedicht niet van de mens, maar van 'onze soort', een uitdrukking die je eerder bij dieren, diersoorten zou verwachten. Zo wordt de mens verwant aan het dier. Niet alleen dieren horen bij God, ook de mens hoort bij God.

De rest van het gedicht gaat voornamelijk over de dieren. De 'ik' (voor het gemak zeg ik maar even 'de dichter') is een toeschouwer die geniet van al die mooie dieren. ('En dan de roerloze pracht van de argusfazant.') De schoonheid van de dieren brengt hem het paradijs in gedachten. Deze dieren zijn al zo mooi, hoe mooi moet dan niet het paradijs geweest zijn! 

Ook de serie van drie paradijsgedichten gaat over een dierentuin. Ook hier heb je als lezer de indruk dat de dichter vooral heeft staan kijken. Lang heeft staan kijken, nauwkeurig heeft staan kijken. Het is kenmerkend voor veel van Rozema's gedichten: er is veel in te zien. Mij trof vooral het begin van het derde gedicht:
Heuphoge ezeltjes dragen een zwart ruggemerk
staan indolent in hun hoeven, zonder tijdverlies
worden ze duizend jaar oud op een dag. 
Het eerste, en dus misschien wel het belangrijkste, wat over de ezeltjes verteld wordt, is dat ze 'een zwart ruggemerk' dragen. Ik moest onmiddellijk denken aan Jacob van Maerlant die daar in Der naturen bloeme ook op wijst. Met een beetje goede wil is dat 'ruggemerk' (Kok doet nog niet aan nieuwe spelling) te zien als een kruis. Volgens Van Maerlant komt dat doordat Jezus ooit gedragen werd door een ezel. 

Je kunt altijd beweren dat dit stukje gedicht gewoon over een paar stilstaande ezels gaat. Daar gaat het ook (en vooral) over, maar als ik het lees, kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat er meer meespeelt. Dat de ezels 'duizend jaar oud [worden] op een dag' (zonder tijdverlies), zal wel betekenen dat de tijd geen vat op hen heeft, maar mij doet het ook denken aan een bijbeltekst, 2 Petrus 3:8, waar staat dat bij God duizend jaren een dag is en een dag duizend jaar. 

'Duizend jaar' komt ook voor in het gedicht 'De koe': 'draagt ze duizend jaar geduldig / het stamboekmerk als plastic / dissonant in handgrote dovemansoren.' Hier geeft het aan hoe lijdzaam de koe is wat weer in de buurt komt van de indolentie van de ezels. 

Een duidelijke verwijzing naar de hierboven genoemde bijbeltekst staat in een van de gedichten in de serie 'Jeugd' die ik verderop nog aan de orde stel. 

Voor Rozema zijn de dieren dus het laatste restje paradijs. In veel gedichten komen dan ook dieren voor (de gedichten tussen de paradijsgedichten in heten 'Karpers' 'Het paard' en 'De koe'), en de meeste gedichten spelen zich buiten af. In 'Terra nova gaat de dichter nog verder terug dan het paradijs. 'Alsof ik / tegentijds de schepping door kan gaan // om dicht bij God te zijn in stille wadden / waar Zijn Geest op zweeft, engelmansplaat.' Het waddenlandschap doet hem denken  aan het 'landschap' van Genesis 1, toen er nog niets was dan God alleen. Dat directe contact met God wijst natuurlijk meteen vooruit naar het toekomstig paradijs, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. het gedicht eindigt dan ook met. 

(...) Wanneer ben ik vervuld

van kapitalen en minuskels, ALFA, OMEGA, 
houtvrij en alles onderschept uit spatnieuw
water onder hoge alpensneeuw vandaan. 
Het is een vraag zonder vraagteken, meer een verlangen waarschijnlijk. Een verlangen om vervuld te zijn van  taal, van hoofdletters en kleine letters, op houtvrij geschept papier. Maar dat niet alleen. Een minuskel is ook een bijbelhandschrift en God heeft gezegd dat Hij de Alfa en de Omega is. Hier staat dus niet minder dan het verlangen vervuld te zijn van God. Houtvrij kan dan zoiets betekenen als: zonder een enkele smet. Mooi is ook dat 'spatnieuw' water, waarin zowel het heel nieuwe als het spatten van water zit. Voor spatnieuw water is een schepping of een herschepping nodig. 

Dit verlangen naar het paradijs, het verlangen houtvrij en spatnieuw te zijn is ook een vertrouwen. Daarvan spreekt ook het gedicht 'Lichtbak'. 
Wat pepert me de levensadem in
als in een jongensboek het hagelschot
dat je verjaagt, de boomgaard uit.
Wat zet me op een lopen. 

Stofgoud kuilt op uit amechtige longen
bij de klaroenstoot, het weidmansheil
blazen. Maar nee, de klopstok van de
drijfjacht van de Dood niet. 

De kerf, de kerm van koperdraad,
ambachtelijk in brandend braam gezet
door een melancholieke stroper
vangt me vlak voor de jagers weg - 
het scheelt maar een dood. 

Hij onderzoekt mijn gaan en mijn liggen.
Met al mijn wissels is Hij vertrouwd.
Hij omgeeft mij van achteren en van voren, 
en grijpt mij in mijn nekvel. 
Zei ik: duisternis moge mij overvallen,
dan is de nacht een lichtbak om mij heen. 
Het beeld van God als een melancholieke stroper, die de dichter vangt in zijn strik, vind ik erg krachtig. Natuurlijk is het een dier dat door God in zijn nekvel gegrepen wordt; dieren horen immers bij God. Juist in deze situatie identificeert de dichter zich met het dier. Het dier is op de vlucht voor de jagers, op de vlucht voor de Dood. Die is zo afschrikwekkend dat hij een hoofdletter gekregen heeft. God vangt het dier vlak voor de jagers weg. Het scheelt maar een haartje, maar het is wel een levensgroot verschil door wie je gevangen wordt.

Het is duidelijk dat de gehele laatste strofe verwijst naar Psalm 139. Mooi vind ik ook de laatste zin. Als je op God kunt vertrouwen, bestaat de duisternis van de nacht niet. Rozema zegt het mooier: 'dan is de nacht een lichtbak om mij heen.' De lichtbak behoort bij het gereedschap van de stroper, evenals het koperdraad waarmee hij zijn strik zet. Het is verrassend dat juist de stroper, degene die illegaal het wild vangt, een beeld van God is.

Ik weet niet zeker wat voor dier bedoeld is in dit gedicht, maar het zou me niet verbazen als het een haas was. Ook in het openingsgedicht van de bundel wordt over een haas gesproken en over de dichter 'die hem, na een leven van een half gedicht, / naar hoger, groener knollenland verhuist. / Voor 't eerst in rechte lijn, en sneller dan het licht.' Als er een hazenhemel is, dan bestaat die ongetwijfeld in een hoger, groener knollenland. De haas hoeft hier niet al haken slaand naar toe, maar in rechte lijn. Ook de haas die door de stroper in zijn nekvel gepakt is, zal naar de hazenhemel verhuizen. 

Paradijs eindigt met een cyclus van zeven gedichten, 'Jeugd', opgedragen aan Ido, wat gezien de inhoud van de gedichten wel eens des dichters broer kan zijn. Het zijn misschien niet de beste gedichten uit de bundel, maar hun eenvoud spreekt me erg aan. Sommige van Rozema's gedichten zijn nogal zwaar aangezet: een overdaad aan beelden gecombineerd met een soms gekunstelde zinsbouw. Dat is in deze cyclus geheel afwezig. Ik citeer het zesde gedicht. 
De tijd draait straks als een tuimel-
raam om. Polygoon-journaal en Verkade-
albums, dat is dan wat de klok slaat. 
De zomerdag nog koel en vol gebrom.

Een hooikoortsbriesje van bloemen
van vroeger steekt op en salamanders
glippen door waterinlaten.
Uit een boomgaard vol glanzend fruit

gejaagd lopen mijn broertje en ik, steedse
eierrapertjes, door sterrenbeelden groeiend
op de kim, met hemel en aarde verwant

is ons een etmaal duizend regels. 
Ach man, die eeuwige hang naar
woordeloos contact, laat ons lachen. 
Wie het heeft over het paradijs van de jeugd, doet aan geschiedvervalsing, legde de dichter al in het vorige gedicht van deze cyclus uit. Je maakt het mooier dan het is, als in een jongensboek. Bovenstaand gedicht knipoogt dan ook naar 'Lichtbak': 'als in een jongensboek het hagelschot / dat je verjaagt, de boomgaard uit.' In deze cyclus wordt ook de jeugd een boomgaard met louter glanzend fruit, een paradijs waaruit je niet door een engel met een vurig zwaard, maar door een fruitteler met een geweer gejaagd wordt. Paradise lost: de boomgaard van de jeugd is nooit meer te betreden. 

Als de jongetjes verjaagd zijn uit de boomgaard, zie je ze lopen 'op de kim'. Niet alleen met elkaar, maar ook met hemel en aarde verwant. Ze zijn in harmonie met hemel en aarde, maar je kunt ook zeggen dat hun bondgenootschap kosmische afmetingen krijgt, eeuwige vriendschap. Voor hen is een etmaal duizend regels. Behalve dat de tekst uit Petrus weer meeklinkt, lijkt me deze zin ook te duiden op de regels waaraan de jongens zich moeten houden en tegelijkertijd aan de onbeschrijflijkheid van hun vriendschap en van wat ze op een dag meemaken. 

'Ach man', verzucht  de dichter, alsof hij het achteraf toch liever relativeert ('laat ons lachen'). Ik ben blij dat hij dat in het grootste deel van de cyclus niet doet. De relativering is altijd veilig, je houdt jezelf buiten schot. De kans dat je vervalt in sentimentaliteit verklein je daardoor. Maar die veiligheid is ook een stuk minder spannend. Zonder voorbehoud eindigt het laatste gedicht van de cyclus (en van de bundel) met: 'Maar toch. Ik hou. Ik hou zoveel van jou.' Eerst nog haperend, maar dan toch. Je moet van goeden huize komen om zo'n slotzin niet snotterig te laten klinken. Rozema kan dat. 

Het moge duidelijk zijn dat ik Paradijs een goede bundel vind. Enkele mooie gedichten ('Renaissance', 'Troost I') heb ik zelfs nog niet eens kunnen noemen. Ik ben aangenaam getroffen door het vertelplezier dat uit de gedichten spreekt, die soms breed uitwaaieren. Ook op taalgebied is er veel te beleven. De dichter houdt van mooie, soms wat minder bekende woorden en laat vaak zo veel mogelijk betekenissen meespelen. Ten slotte zijn er de mooie en krachtige beelden die overvloedig in de bundel te vinden zijn. 

Dat laatste is meteen een van de zwakke punten. De beelden zijn niet alleen overvloedig, maar ook overdadig. Een strofe als de volgende kan mij absoluut niet bekoren: 'Wit als gesteven linnenkragen / springen de bogen haasje-over, / lopen spanten evenwijdig uit een / sluitsteen als een vuist.' Er is op zich niet zoveel mis met de afzonderlijke beelden (linnenkragen, haasje-over springen, vuist), maar de beelden hebben onderling te weinig met elkaar te maken. 

Het kennelijke of schijnbare gemak waarmee Rozema mooie beelden 'maakt', leidt soms tot mooischrijverij. Een gedicht als 'Paradijs II' is knap gemaakt, maar voor mij blijft het toch vooral een plaatje, een proeve van techniek, waar de dichter zo ongeveer uit verdwenen is. Nogmaals: knap, technisch niets op aan te merken, maar het is mij te veilig, te afstandelijk. Misschien wel: te mooi. 

In ieder geval zijn in deze bundel heel wat goede gedichten aan te wijzen en ook de minder goede bevatten vaak wel enkele mooie zinnen of beelden. Dat is al meer dan we van een debuut mogen verwachten. 

dinsdag 17 juni 2025

Afgestoft: Negen levens (Robert Anker)

Deze keer stof ik een recensie af van een boek dat een beetje weg was uit mijn geheugen, Negen levens van Robert Anker. De bespreking stond op 6 januari 2006 in het Nederlands Dagblad. Anker is een geweldig dichter en ik bewaar goede herinneringen aan bundels als Waar ik nog ben (1979), Van het balkon (1983) en Nieuwe veters (1987). 

Van zijn proza las ik in ieder geval De thuiskomst van kapitein Rob (1992), Vrouwenzand (1998) en Fortuyn en liefde (2009). Van dat laatste boek heb ik nog ergens een recensie. Die zal ik nog plaatsen. Ik denk dat Ankers bekendste boek Hajar en Daan (2004) is en dat heb ik weer niet gelezen. Dat had ik eigenlijk wel moeten doen, want het komt geregeld op boekenlijsten van leerlingen voor. Ik ga het ook wel lezen. Beloofd! Maar het kan even duren. En ik wil ook Een soort Engeland (2001) lezen. Dat werd bekroond met de Libris Literatuur Prijs. 

Het is raar wat het geheugen doet met je herinneringen. Mijn recensie van Negen levens is nogal zuinig, terwijl in mijn herinnering het een aardig boek is, al had ik niet meer heel goed geweten waarover het ging. In de recensie lees ik dat ik Vrouwenzand een goed boek vond, terwijl er in mijn geheugen de sticker 'gaat wel' op geplakt is, net als op Fortuyn en liefde. Ik zou de boeken moeten herlezen om te controleren in hoeverre dat klopt. Maar er zijn nog honderden boeken die ik nog niet gelezen heb en die zullen wel weer voorgaan. 


Vermoeiend veel herinneringen


In 1980 schreef Walter van den Broeck de roman Brief aan Boudewijn, een roman die inderdaad een lange brief is aan de toenmalige koning van België. In het boek voert de kleine Walter de koning aan de hand mee door het dorpje waarin hij is opgegroeid, Olen in de Kempen. De koning en de verteller bezoeken huis voor huis en komen uiteindelijk aan bij het geboortehuis van Van den Broeck waar de koning Walter, de schrijver in spe, zijn koninklijke vulpen aanreikt. Het boek maakte indruk: het beleefde herdruk op herdruk en de toeristen kwamen met bussen naar Olen om te kijken naar de werkelijkheid achter het boek.

Rober Anker doet nu in Negen levens iets soortgelijks. Hij schetst een zelfportret aan de hand van het dorp waarin hij gewoond heeft, Oostwoud, in de buurt van Hoorn. Van den Broeck werkte langzaam naar het huis van zijn jeugd toe, Anker begint ermee. Hij verkent in het eerste hoofdstuk het huis 'op dreumeshoogte' en daarna volgt de omgeving van het huis en de rest van het dorp. Daarin hanteert hij een minder strakke structuur dan Van den Broeck. 

Hete thee 

Hoewel er in elk hoofdstuk wel een kern te ontdekken valt waaromheen het vertelde draait, heb je na veel lezen in Negen levens toch vooral het idee dat er een emmer met herinneringen over je uitgestort wordt. Dat is niet altijd onaangenaam. Vooral in het begin van het boek beleefde ik af en toe dat er bij mij herinneringen wakker geschud werden aan mijn eigen jeugd en mijn eigen dorp. Hete thee (of was het koffie?), schrijft Anker, werd op het schoteltje gegoten om af te koelen en ik zie weer voor me hoe dat bij mij thuis (altijd haast, want men moest weer aan het werk) ook gebeurde. Jarenlang had ik dat beeld niet meer voor me gezien. 

Hoe verder je in het boek leest, hoe meer je de indruk krijgt dat Anker Negen levens vooral voor zichzelf heeft geschreven, dat hij tijdens het schrijven zich verbaasd heeft over hoeveel herinneringen er boven kwamen en dat hij al die herinneringen toen ook maar opgeschreven heeft. Niet alle herinneringen zijn voor de lezer echter interessant. Dat moeder voor de grap letters verwisselt (een scheetje beef, het piest precas, de verkante keer, Heetboven) wordt gepresenteerd als iets grappigs, maar het zijn juist de voorbeelden die iedereen al kent en die het lezen dus eigenlijk niet waard zijn. Personages komen tot leven wanneer de schrijver ze iets eigens meegeeft, niet wanneer we over hen datgene lezen wat we van veel anderen al kennen. 

Ambachtsschool 

Om te laten zien hoe authentiek het allemaal is wat hij vertelt, heeft Anker ook foto's in het boek opgenomen, waarbij ook precies verteld wordt wie er allemaal op de klassenfoto's staan. Leuk voor de heemkundige kring, maar het zal de gemiddelde lezer niet interesseren of het meisje links vooraan nu Rietje Wagenmaker of Anneke Blokker heet. 

Hetzelfde geldt voor de beschrijving van de omgeving: 
Links de watertoren en de ambachtsschool, rechts een laboratorium dat iets met koeien en melk te maken had en dan hobbelden we over de spoorrails of moesten we wachten voor de spoorbomen om de trein naar Alkmaar of Amsterdam te laten passeren. Aan de overkant de Ford-showroom van Geerling & Winkel.
Het zal wel. Als er over watertoren, ambachtsschool, laboratorium en showroom verder niets verteld wordt, zegt het allemaal weinig. Je leest het en je bent het weer kwijt en eigenlijk gaat het met de personen al net zo: 
Naast ons woonde buur Hutje, geboren Ott, weduwe van Gerben Smit, de man van de duizend sigaren in tien weken.
Ik vermoed dat die sigarenroker eerder in het boek genoemd is, maar ik kan het me niet meer herinneren. 

In Negen levens verwijst Anker enkele keren naar twee van zijn andere boeken: De thuiskomst van kapitein Rob en Vrouwenzand. Beide boeken heb ik gelezen en ik meen me zelfs te herinneren dat ik het goede boeken vond. Maar ook van die boeken weet ik niet meer waarover ze gingen. Natuurlijk ligt dat aan mij, maar nu ik Negen levens gelezen heb, begin ik te vermoeden dat het ook aan Rob Anker ligt. Over een paar jaar weet ik over Negen levens waarschijnlijk niet veel meer dan dat het over Ankers jeugd in een dorpje ging. Sympathiek boek, met vermoeiend veel herinneringen. Meer zal er wel niet van overblijven. 

Ik kan het mis hebben, maar ik vermoed dat de bussen met literaire toeristen die naar het Olen van Walter van den Broeck gingen, het Oostwoud van Robert Anker niet aan zullen doen.

maandag 16 juni 2025

De kant van Ada (Peter Middendorp)

Vorig jaar, bij de mondelinge Staatsexamens, stond het boek op verschillende boekenlijsten: De kant van Ada van Peter Middendorp. Eerlijk gezegd had ik nog niet van deze roman gehoord. Ik zocht gauw op waarover die ging, zodat ik er vragen over kon stellen. 

Middendorp schreef in 2014 de roman Vertrouwd voordelig, waarin een vestiging van Blokker een belangrijke rol speelt. Ook daarover las ik pas een hele tijd later, maar het leek me wel een boek dat ik wilde lezen. Daarvan is het nog niet gekomen, maar het plan leeft nog. 

Marianne Vaatstra

In 2018 verscheen Jij bent van mij, een roman gebaseerd op de moord op Marianne Vaatstra. Zij werd in 1999 verkracht en vermoord. Ze was op haar fiets op weg van Kollum naar het huis van haar ouders in Zwaagwesteinde. In de zoektocht naar de dader werden bewoners van een nabijgelegen AZC verdacht, al waren daar geen sterke aanwijzingen voor. 

Het duurde lang voordat de echte dader bekend werd. Minister Ernst Hirsch Ballin gaf de aanzet tot een wet die de mogelijkheden voor DNA-onderzoek moest verruimen. Die wet kwam er in 2012 en in datzelfde jaar werd Jasper S. opgepakt, die zich vrijwillig voor het onderzoek had opgegeven. 

In Jij bent van mij wordt het verhaal verteld vanuit de dader, het personage Tille. Jij bent van mij is een roman, maar wel gebaseerd op de werkelijkheid, waarbij we bij Tille Jasper in ons achterhoofd kunnen houden. 

Hetzelfde onderwerp pakt Middendorp op in De kant van Ada, dat verschijnt in 2024. Maar daarin wordt het verhaal verteld vanuit de echtgenote van Tille, Ada. 

Toen ik het boek ging lezen, snapte ik ook waarom verschillende leerlingen het op de lijst hadden gezet. Een belangrijk argument kan geweest zijn dat het snel leest. Het boek telt 172 bladzijden, maar er is veel wit op de pagina's. De tekst houdt een beetje het midden tussen proza en poëzie. Zo ontbreken punten aan het eind van de meeste zinnen. 

Indeling

Het boek is verdeeld in een proloog ('Voor'), drie delen (2010, 2021, 2022) en een epiloog ('Na'). Ik citeer de proloog (een bladzijde in het boek) volledig om een indruk te geven.

Mensen praten wat af
Je ziet haast geen mond die dicht is
Ze hebben van alles te bespreken

De stemmen dringen door tot in mijn eigen huis, mijn keuken, woonkamer
In de badkamer hoor je ze soms ook
Op de lange termijn, als je langer naar de stemmen luistert, hoor je dat het eigenlijk maar één geluid is.
Eén wolk, één geheel

En dan denk ik weleens: waarom mag mijn stem daar niet bij?
Zou het koor daar nou echt anders van gaan klinken?
Dat merkt toch niemand
Ik zing toch niet vals
Ik praat toch niet hard

Arrestatie

Deel I begint met een terugblik op de arrestatie van Tille. Het gezin (Tille, Ada en de kinderen Friso en Suze) zat op een zondagavond bij elkaar toen de politie kwam. Het is al dertien jaar geleden dat Rosalinde vermoord is. 
Opeens zag ik wat er was gebeurd
Dertien jaar had ik niet geweten dat ik het wist
Maar toen ik de politie zag, begreep ik plotseling dat ik het al die tijd had geweten

Dat Tille de dader zou kunnen zijn, wist Ada wel, maar het was tegelijkertijd iets wat ze niet wou weten. Ze had zo goed mogelijk doorgeleefd, zonder de mogelijkheid onder ogen te zien.

De nacht van de moord zocht Tille toenadering tot haar in bed, maar ze wees hem af. Daarop verliet hij het bed en was de hele nacht weg. Erkennen dat hij de dader is, is ook erkennen dat haar afwijzing misschien een aanleiding is geweest en dat is nogal pijnlijk. Ook als je weet dat wat dan ook de moord nooit verontschuldigt en dat Tille volop verantwoordelijk is. 

Ada neemt een deel van de schuld op zich is ('ik wist dat hij gevoelig is voor afwijzing'), al weet ze dat ze niet schuldig is. 

Misbruik

Zij heeft een moeilijke jeugd gehad, waarin ze misbruikt werd door haar stiefvader. Ze heeft er alles aan gedaan om haar kinderen een goed leven te geven. 

Je weet precies wat kinderen nodig hebben, je hebt het zelf gemist
De gewone dingen, liefde, aandacht, veiligheid
Vooral dat laatste. Veiligheid daar begint het mee
Dat zeg ik tenminste altijd, dat is mijn ervaring
In bed met je stiefvader heb je niets aan liefde en aandacht
Na de arrestatie krijgt Ada veel hulp en aandacht van de buurt. Het bedrijf moet gerund worden en de buren nemen meteen die taak op zich. Ada wordt met zorg omringd. 

In deel II is het 2021. De gezinsleden zijn naar elkaar toe getrokken. Net als het dorp, nadat Rosalinde vermoord is, is het gezin hechter geworden nadat Tille uit het gezin is. Tilles commentaar op de stille tocht die er indertijd voor Rosalinde is geweest:
De snelste manier om een eenheid te smeden van een verzameling losse individuen, zegt hij, is om er eentje tussen weg te nemen. 

Suze

Na de arrestatie vraagt Ada zich af of Tille zich ooit vergrepen heeft aan Suze, voor wie hij altijd wel een raar soort belangstelling had. Als er wel iets gebeurd is, is zij weer tekortgeschoten.
Ik heb zelf gezien hoe het was, ik was erbij
Ik heb altijd mijn best gedaan
Maar wat ze ook doet, dat moet je goed begrijpen
Hoe ze ook haar best doet
Een moeder kan nooit de gaten dichten die een vader heeft geslagen
Intussen is Suze getrouwd met Freddie en heeft een dochter, Klaasje, op wie Ada op donderdagen past. Ada bezoekt Tille trouw. Intussen is de houding van de dorpelingen veranderd: niet alleen Tille, maar ook Ada is uitgekotst. 

Ik bedacht dat ik De vrouw die de honden eten gaf (2014) niet heb gelezen. In die roman van Kristien Hemmerechts is de hoofdpersoon gebaseerd op de vrouw van Marc Dutroux. Het boek was al verschenen toen Middendorp De kant van Ada schreef. Er zouden parallellen kunnen zijn, maar die kan ik niet beoordelen. Het boek van Hemmerechts zet ik ook op mijn  lijstje. Lijst. 

Binnenkort vrij

Deel III speelt zich af in 2022. Suze zegt tegen Ada dat ze het over Tille moeten hebben. 
Nou ja, zegt Suze, zo heel verontwaardigd meteen, dat begrijp je toch wel, waarom we het over papa moeten hebben. Dat hoef ik toch niet uit te leggen: binnenkort komt hij vrij
Wat moet er dan gebeuren? Daarover heeft Ada het nog niet met Tille gehad. Die zal de indruk hebben dat hij zo weer bij Ada kan gaan wonen. Dat zou het beeld van het dorp bevestigen. 
Hoe kom je daar nu weer bij
Denk je dat nou echt?
Natuurlijk wist ik dat niet
Zoiets kun je helemaal niet weten, dat je man zoiets doet, dat kun je je helemaal niet voorstellen

Er zijn niet zo heel veel meer mensen die dat nog geloven, mam
Eerlijk gezegd gelooft bijna niemand het meer
Ze kunnen zich niet voorstellen dat je er niks van hebt gemerkt
Als je al zo lang samen bent, dan weet je dat toch?
De schuld, die Ada zo moeilijk van zich af kan schuiven, schuiven anderen gemakkelijk naar haar toe. Uiteindelijk heeft ze ooit aan haar moeder verteld dat haar stiefvader haar misbruikte, maar dat wilde moeder niet horen: 
Wil je dat ik ongelukkig doodga?
Laat die man met rust!

Op twee manieren is de situatie van toen te vergelijken met de situatie waarin Ada zich nu bevindt. Weer wordt ze in een positie van (mede)schuldige gemanoeuvreerd. Maar ze heeft ook de positie van haar moeder die niet wil weten wat haar man gedaan heeft, omdat ze zich dan ook schuldig zal gaan voelen. 

Beslissing

Suze zegt het duidelijk:

En Suze, ze zegt: Pa en ma zijn één, mama
Pa en ma zijn één, het is heel simpel
Als je bij hem blijft, keur je zijn daden goed
Er wordt een beslissing van Ada verwacht en ook dat ze die met Tille bespreekt, maar Ada vindt het moeilijk om daar helder met Tille over te praten, zelfs om het onderwerp ter sprake te brengen. Ook daarin lijkt ze in een ondergeschikte positie te verkeren. Doordat je steeds in het hoofd van Ada zit, snap je hoeveel strijd ze moet leveren. 

In de epiloog ('Na') blijkt ze het dan toch voor elkaar gekregen te hebben om afstand te nemen van Tille en voor haar eigen plek te kiezen. Dat overviel me eigenlijk tijdens het lezen. Het voelde alsof er snel naar een positief slot afgewikkeld moest worden. Fijn voor Ada, maar het was voor het eerst dat De kant van Ada me niet helemaal overtuigde. Maar misschien wil iedereen wel dat het met Ada, die al zoveel heeft meegemaakt goed afloopt en heeft Middendorp haar dat maar gegund. Dat is begrijpelijk, maar ik hou wel enige twijfel. 

De kant van Ada is een fraai boek en ik snap wel dat het jongeren aanspreekt. Je volgt de gedachten van Ada en je ziet hoe moeilijk ze het heeft. Niet alleen door wat Tille gedaan heeft, maar ook al door het verleden dat ze met zich mee sleept. Het is een complexe vrouw in een complexe situatie. Maar daar heeft Middendorp glashelder over geschreven.  
 

zaterdag 14 juni 2025

Vooruitblik


Even een vooruitblik op de komende dagen. Gewoonlijk plaats ik per week drie nieuwe recensies en ik stof twee oude af. Komende week gaat me dat niet lukken, omdat ik dan buitenslands verkeer: op bezoek bij mijn zoon, die in Griekenland woont. 

Ik zal voor volgende week wel een stel oude recensies klaarzetten, al moet ik daar nog wel wat aan doen. In ieder geval ben ik van plan je een stuk te laten lezen over de vergeten dichter H.W.J.M. Keuls en recensies te plaatsen van een boek van Robert Anker en een bundel van Hilbrand Rozema. Mogelijk nog een paar, maar ik weet niet of dat lukt. 

Voordat ik vertrek, lukt het me misschien nog om De andere kant van Ada te recenseren, een boek van Peter Middendorp. Na mijn terugkomst kun je recensies verwachten van Kijk niet om! van Michelle van Dijk, een intrigerende roman waarin de klassieke mythen op een andere manier bekeken worden en in verband gebracht worden met het heden. Zo worden Penelope en Odysseus vergeleken met Hillary en Bill Clinton. 

Verder schiet ik aardig op in een verhalenbundel van een schrijfster van wie je de naam misschien niet eens kent: Eenvoudige levens van Ignatia Lubeley

Mee op vakantie gaat in ieder geval Poubelle van Pieter Waterdrinker, vooral ook omdat ik die in zo'n handig formaat heb: een dwarsligger. En dan minstens nog een boek. Ik heb de biografie van Betje Wolff door Marita Mathijsen nog op een stapel liggen, net als Man maakt stuk van Maurits de Bruijn. Een van die twee gaat waarschijnlijk mee. Maar het kan maar zo zijn dat ik op het laatste moment toch naar een ander boek grijp. 


Verder heb ik Opgeslagen locaties gelezen, een dichtbundel van Maarten Buser. Interessant, maar ik krijg er maar moeilijk grip op. Die ga ik nog een paar keer herlezen. De recensie ervan zal verschijnen in Liter en dat wil zeggen dat ik die pas over een jaar of zo om mijn weblog zet. 

Wat de strips betreft: ik heb Verborgen bron van Ibrahim Ineke gelezen. Die ga ik nog herlezen voordat ik erover schrijf. Verder liggen er nog twee delen Drakenridders van Lode Peeters, maar misschien laat ik die wel liggen. Door een van de delen kwam ik niet heen, maar ik denk dat het aan mij ligt, dus misschien moet ik daar verder over zwijgen. En ik ga Soldaat-hovenier van Joris Versmassen lezen. 

En er liggen nog stapels waar ik zin in heb, maar waarvan ik niet weet wanneer het ervan komt om ze te lezen. Van  de vrij nieuwe boeken: De biblebelt van Jonah Falke, Beladen huis van Christien Brinkgreve en het jeugdboek Oever van Ludwig Volbeda. Uit de bibliotheek heb ik Nirwana van Tommy Wieringa gehaald. 

En dan zijn er natuurlijk nog oudere boeken, waar ik nieuwsgierig naar ben, zoals De barre winter van negentig van Heman de Man en Beumer en co van J.K. van Eerbeek. En, maar ik durf bijna niet te bekennen dat ik die nog nooit gelezen heb: De berg van licht van Louis Couperus en Onder professoren van W.F. Hermans

Voordat de mondelinge staatsexamens beginnen zou ik misschien Confettiregen van Splinter Chabot moeten lezen, maar daar heb ik wat minder zin. Ik heb daar niet zoveel vertrouwen in. Maar misschien word ik verrast. 

Dit heb je dus nog te verwachten, maar het kan zomaar zijn dat ik in een impuls nog enkele boeken koop die voorgaan of dat de interesse die ik nu voor sommige boeken heb toch weer insluimert. We zullen zien. 

vrijdag 13 juni 2025

Een goed nest (Tessa de Loo)

Je kunt Tessa de Loo moeilijk een vergeten schrijfster noemen. Ze denderde ooit onze literatuur binnen met de verhalenbundel De meisjes van de suikerwerkfabriek (1983) en mocht vier jaar later al het Boekenweekgeschenk schrijven, wat altijd goed is voor je bekendheid. Dat geschenk was Het rookoffer (1987). 

Isabelle (1989) verkocht goed en werd verfilmd en daarna volgde de grote klapper: De tweeling (1993), dat ook verfilmd werd. Het boek werd heel veel gelezen en het komt nog steeds op boekenlijsten voor.  

Dat succes heeft ze niet meer geëvenaard. Boeken die daarna verschenen -en dat zijn er heel wat- werden geen van alle zo bekend als die tot en met De tweeling. Het afgelopen jaar heb ik enkele van die boeken gelezen. Omdat ik daar zin in had, maar misschien ook wel om recht te doen aan een oeuvre waaraan nog steeds boeken worden toegevoegd. 

Eind vorig jaar las ik Verraad me niet (2011, link onderaan), een boek dat leest als een trein. Er is best wat op aan te merken, maar het is een boek dat prettig leest, dat je goed laat meeleven met de personages en dat ook nog ergens over gaat. 

Nu heb ik Een goed nest (2014). Dat trof ik vorig jaar aan op een boekenlijst en de kandidaat was er enthousiast over. Hoe het indertijd ontvangen is, staat me niet bij. Blijkbaar had ik mijn aandacht bij andere dingen. Het is me later ook ontgaan dat het bewerkt is voor toneel.

Noor en Eva

In het verhaal staan twee zussen centraal, Noor en Eva Denekamp. Noor is kunstenaar, 48 jaar oud, vier jaar jonger dan Eva. Eva is getrouwd met een tandarts en woont op het platteland. Noor bezoekt Eva een weekend lang, omdat ze haar het een en ander wil vragen en zeggen. 

Zo wil ze een paar van haar vroege schilderijen exposeren. Die zijn in bezit van Eva, maar die is daar vrij achteloos mee omgesprongen en het is de vraag waar ze de werken opgeborgen heeft. Verder heeft de dochter van Noor aangegeven dat ze wil weten wie haar biologische vader is en dat zal het leven van Eva op de kop zetten. 

Eva en Noor komen uit hetzelfde nest, maar ze hebben nogal verschillende herinneringen aan hun jeugd. Volgens Eva is Noor altijd het lievelingetje van hun vader geweest. Over hem velt ze dan ook een heel ander oordeel dan haar zus. 

'Ja, papa was een onvermoeibare deugniet.'
Eva zag een vergevingsgezind glimlachje. 'Dat is wel heel zwak uitgedrukt,' zei ze bits. 'Hij was een zelfingenomen narcistische egoïst die verslaafd was aan zijn libido, en hij heeft mama's leven vergald.'

In de gesprekken tussen de zussen worden dingen duidelijk over het verleden. Noor was het kleine zusje en ze heeft niet altijd beseft wat er aan de hand was, bijvoorbeeld die keer dat moeder met de ambulance opgehaald werd. 

Vader en moeder scheidden en vader kreeg een nieuwe vriendin, Ilse. Eva wilde niet bij haar vader op bezoek gaan, terwijl Noor het daar juist erg naar haar zin had. 

Over de onthullingen in de geladen gesprekken tussen de zussen wil ik verder niet al te veel vertellen, voor het geval je het boek nog wilt gaan lezen. Dat je erachter komt dat zaken in het verleden ingewikkelder zitten dan je gedacht hebt, is een deel van het leesplezier. 

Parallellen met andere boeken

In het weekend spreken de zussen uit waar ze eerder geen woorden aan gegeven hebben. Dat zijn soms pijnlijke zaken, maar ze gaan die niet uit de weg. Qua vorm is dat wel vergelijkbaar met De tweeling, dat ook gaat over twee zussen, die door omstandigheden verschillend het leven zijn komen te staan. Het perspectief wisselt per hoofdstuk en in het middelste (tweede deel) zijn er ook flashbacks, die meer duidelijk maken over het verleden. 

Er blijkt veel verzwegen te zijn. Dat komt ook voor in Verraad me niet, waarin aan iemand opgedragen wordt om te zwijgen, uit solidariteit met zijn broer. In Een goed nest is uit vrije wil gezwegen. De zussen kijken vooruit naar hoe het zal zijn als dat zwijgen verbroken zal worden. Moet de waarheid op tafel komen? Of is het soms menselijker om alles met de mantel der liefde te bedekken? Noor neemt daarover een beslissing aan het eind van het boek. 

Dat ging me een beetje te snel. Het boek was daardoor ook ineens uit. Ik vond het niet het sterkste deel van het boek. Maar er zit wel veel goeds in Een goed nest. De dialogen zijn erg goed. Het vileine wordt goed in de vriendelijkheid verstopt. Je verneemt de situatie van beide kanten en je hebt voor beide zussen begrip. Je snapt hun dilemma's, je snapt de positie waarin ze verkeren en ook hoe ze doen tegenover elkaar. 

Een goed nest is niet zo dik, zo'n tweehonderd bladzijden. Je hebt het dus zo uit. Je zou dus naar de bibliotheek kunnen lopen en het gaan lenen. Dan heb je het in een weekendje uit. Best een goed boek, dat ook nog heel aangenaam is om te lezen. Misschien moet je jezelf dat maar eens toestaan. 

Eerder schreef ik over:

donderdag 12 juni 2025

Afgestoft: Eigen schuld (Maarten Spanjer)

Deze keer een ouwetje: een recensie uit 't Kofschip, jaargang 15 nr. 2 (maart/april 1987) over een verhalenbundel van Maarten Spanjer. Het is jammer, maar een goede afbeelding van de omslag van het boek kan ik zo gauw niet vinden. Er zijn wel afbeeldingen van het boek, maar meestal niet met de omslag waar ik herinneringen aan heb. 

Maarten Spanjer had toen nog niet de bekendheid die hij later zou krijgen met het tv-programma Taxi, maar hij had al wel een rol gehad in de film Spetters. Daarvan was ik indertijd niet op de hoogte; ik kon de bundel onbevangen lezen. 

Ik vind het leuk dat door het afstoffen het werk van de schrijver Spanjer weer even aandacht krijgt. Wat betreft mijn recensie van toen: ik zeur weer over kleine foutjes en ik denk dat ik dat niet zo gauw meer zou doen. En dat ik die foutjes dan 'vergeef' klinkt ook wel zelfingenomen. Maar goed, zo schreef ik het en zo heb ik het laten staan. 

 Leed met een glimlach

Van aard zó ongeschikt triomf te vieren,
dat nederlaag een sport geworden is...
Deze regels van L.Th. Lehmann staan als motto voor in Eigen schuld, de verhalenbundel waarmee Maarten Spanjer debuteert. Iemand die de verhalen gelezen heeft, hoeft niet meer te vragen naar de reden van dit motto; nederlagen, vernederingen, komen we in elk verhaal tegen. 

De ik-figuur in het boek is de jongen Maarten. Niet in elk verhaal wordt hij met name genoemd, maar er worden steeds voldoende aanwijzingen gegeven om aan te nemen dat het inderdaad steeds over dezelfde persoon gaat. Maarten is 'ongeschikt triomf te vieren'. Slechts één keer overwint hij. Dat is in het verhaal 'Wraak', waarin hij aan een suppoost verraadt dat zijn broer zonder kaartje een voetbalwedstrijd probeert bij te wonen, zodat die opgepakt wordt. Het is trouwens het slechtste verhaal van de bundel, vind ik. Een anekdote, redelijk verteld. Meer niet. 

Spanjer is beter op dreef als hij de verliezers tekent. 

Maarten, die zich schuldig voelt als zijn opa overleden is, of die als hulpje van de melkman zijn werkgever met een Russische dame -zijn meest bewonderde klant- op de bank moet aantreffen, of die uitgelachen wordt door leeftijdgenootjes, omdat hij in een weinig eervolle positie op tv geweest is. 

Maar ook anderen moeten nederlagen incasseren. Als Maartens vader na een tijdlang knutselen eindelijk een stereomeubel gemaakt heeft, moet hij ontdekken dat hij overtroffen is door zijn zoon Gerard. Oom Wim kan het niet verkroppen dat zijn favoriete voetbalclub verliest. Een melkman raakt aan de drank als hij ziet hoe zijn zaak na de melksanering verloopt. 

Vol sympathie tekent Spanjer deze pechvogels. Nooit gaat hij boven zijn verhaalfiguren staan, nooit doet hij neerbuigend naar hen, maar hij tekent de grote tragiek van het kleine leed, vol mededogen. 

Tragiek? Ontaardt dat dan niet in pathetiek? Loodzware somberheid om niks? Gelukkig niet.

Ondanks alle ellende en verdrietigheidjes, blijft dit een luchtig boek. De grinnik en de glimlach zijn tijdens het lezen nauwelijks bij mij weg geweest. En ze werden haast altijd veroorzaakt door kleinigheidjes. 

Dat opa met een stofzuiger het aquarium leeg staat te zuigen, is leuk, omdat het slechts terloops opgemerkt wordt, als een aantekening in de marge. Nooit worden de grappigheden in het licht van de schijnwerpers geplaatst. Je krijgt ze erbij, als een onverwacht extraatje. Nog een voorbeeld:
Zijn vrouw probeerde er nog het beste van te maken en wist door haar aandoenlijke levenslust een kleine klantenkring te behouden, tot ook zij, murw gemaakt door het gebral in de achterkamer, de strijd opgaf, haar snor liet staan en de katten niet meer van de kazen in de etalage afjoeg.
Een trieste toestand, zeker, maar licht beschreven. 

Op deze manier beschrijft Spanjer ook allerlei onsmakelijkheden, en dat zijn er nogal wat. Zoals een slecht gereinigd kunstgebit in een bakje, zweetsokken, een flesje urine dat doorlekt in een broekzak, een handdoek met oorsmeer, een harige bult op iemands hoofd, zwarte nagelranden, haren die uit een neus groeien. Praktisch nooit wekken de beschrijvingen afschuw op bij de lezer. Als Maarten op vakantie het potje van zijn moeder, dat afgedekt is met servetjes, moet wegbrengen naar het toilet, lezen we:
Elke ochtend liep ik, het vrachtje als een schaal oliebollen voor mij uit houdend, naar de campingtoiletten (...).

Een enkele keer laat Spanjer de luchtige toon varen. Ik denk aan bijvoorbeeld het slot van het verhaal 'Kamperen', waar de auto van de heuvel af rijdt, recht op het meer en de bomen aan. Toch wordt het verhaal dan niet larmoyant of zwaar somber. Het krijgt iets beklemmends:

Vanaf de heuvel klonk de schorre stem van mijn vader. Zijn grote gestalte tekende zich donker af tegen de avondhemel. Als een dreigend standbeeld stond hij daar, zijn armen boven het hoofd geheven. 'De handrem, de handrem,' riep hij, maar zijn stem kaatste terug tegen de bergen. 

Dit is blijkbaar het grote leed, waarbij geen luchtigheid past. Deze ernst treffen we ook aan het slot van 'De Zuiderzeeballade' aan. 

Opvallend is het gemak waarmee het boek geschreven lijkt. Spanjer heeft een vlotte, trefzekere stijl. Onnauwkeurigheden, fouten, uitglijders, die slechts sporadisch voorkomen, vallen dan des te erger op. Soms zijn het kleinigheidjes (pyjamajas verkeerd gespeld), maar af en toe zijn de fouten ernstiger. Twee voorbeelden: 'Hoewel zelf kinderloos gebleven, stond er altijd zo'n rozewit busje van de Ruyter's bij haar op de plank' Een kinderloos busje? En: 'Had je pech, en Gerard hàd pech, mijn vader zijn zondagse puntschoenen aan (...) dan kreeg je die venijnige punt precies in de bilspleet.'

Jammer natuurlijk, maar ik vergeef het Spanjer als ik al het goede zie dat hij ertegenover stelt.  

woensdag 11 juni 2025

De zoon van Arend 3: Onderweg (Michel Faure)


Er zijn heel veel strips en je kunt niet alles lezen. Je kunt zelfs niet over alles lezen. Soms is dat ontmoedigend, maar geregeld is dat ook heerlijk: je kunt steeds weer verrast worden. Zo herinner ik me niet dat ik ooit ook maar een enkel album van de reeks De zoon van de Arend gelezen heb. Op dit moment ligt deel 3 van de integrale uitgave op mijn bureau, Onderweg. Die bevat de albums 7, 8 en 9: Het voorspel van Austerlitz, Tussen twee vuren en In de Nederlanden

Centraal in de reeks staan twee mannen die dienen in het leger van Napoleon: luitenant Morvan d' Andigny en Nicolas Patroontasje. De eerste is een flamboyante man van goede komaf en Nicolas heeft een eenvoudiger afkomst. Met zijn druipsnor en zijn blik van een trouwe hond, ziet hij er minder spetterend uit, maar hij is betrouwbaar en hij zoekt toch wel zijn eigen weg. 

Soms trekken de beide personages samen op, soms raken ze uit elkaar, maar altijd weer kruisen hun wegen. Verder zijn er ook altijd vrouwen in de buurt. Mutsje duikt bijvoorbeeld weer op, naar wie het vierde album is genoemd. En bij Nicolas is Kajia. Verder is er nog Dona Paquita, een verbluffend begaafd amazone, die met haar ruiters shows verzorgt. Volgens haar kan Morvan met zijn paar Balthasar ook wel meedoen. 

Soldaten moeten naar andere standplaatsen en dat geeft de scenarist, Michel Faure, de gelegenheid om steeds een andere setting binnen Europa te kiezen. In deze albums begint het verhaal in Straatsburg, verplaatst zich naar Wenen en uiteindelijk komen de personages weer samen in Nederland, waar Nicolas Patroontasje een functie bij de douane van de Bataafse Republiek heeft. 

Interview

Veldslagen komen er niet direct in voor, maar er zijn moeilijkheden te overwinnen, er zijn tegenstanders en medestanders, concurrenten en vertrouwelingen. Er is altijd wel iets wat de hoofdpersonen in een lastige situatie brengt. In deze integrale uitgave is een mooi, uitgebreid interview met Faure opgenomen, waarin hij zijn manier van werken uitlegt. Hij heeft vaag het verhaal in zijn hoofd, maar meestal brengt hij zijn personages in een moeilijk parket en daar moeten ze zich dan uit zien te redden. Dat vergt de ene keer meer tijd dan de andere keer en daarom verloopt het verhaal ook niet altijd zoals hij gepland had. 

Dat is in deze delen ook te merken. Tijdens het lezen bekommerde ik me niet zozeer om de lange, doorgaande lijn, maar meer om de opduikende moeilijkheden en hoe die overwonnen zouden worden. Dat wil zeggen dat De zoon van de Arend geen doorwrocht scenario kent, maar dat de gebeurtenissen wel steeds boeiend zijn en je leeft heel erg mee met de personages. Ze worden echt mensen, met hun mooie en minder mooie kanten en zijn volstrekt geloofwaardig. 

Het verhaal heeft niet bijzonder veel vaart. Je wordt niet naar een plot gestuwd. Maar eigenlijk is dat ook niet erg. In sommige passages zit zelfs een zekere gezapigheid, maar dat komt over als het natuurlijke tempo van het leven, dat in de werkelijkheid ook niet een aaneenschakeling van hoogtepunten is. 

Tekeningen

Faure is niet alleen de scenarist van de strip, maar ook de tekenaar. Ook in zijn tekeningen is hij een verteller. Veel sfeer, goeie karakterkoppen, een bescheiden lijntje, arceringen die iets kriebeligs hebben. Het zorgt er allemaal voor dat je als lezer opgenomen wordt in het verhaal. Alles is daar dienstbaar aan. Je wordt dicht bij de personages gehouden en leeft met ze mee. Al met al een heel aangename strip, mooi uitgegeven in hardcover. Ik moet die andere delen ook maar eens opzoeken. 

Vreemd genoeg duikt de laatste tijd vaker het Franse leger op in mijn leesgeschiedenis. Nog onlangs besprak ik Op zoek naar glorie, een strip die overigens ook uitgekomen is bij uitgeverij Arboris. Hierin maak je veel meer kennis met de hardheid van het leven in het leger. En ik lees op dit moment een verhalenbundel van Ignatia Lubeley, Eenvoudige levens (1931), waarin een verhaal voorkomt van een jonge vrouw wier vriend door de conscriptie gedwongen wordt dienst te nemen in het leger van Napoleon, maar hij komt niet terug. Ze blijft hopen dat hij het toch overleefd heeft. Daarover zal ik over enkele weken schrijven. 

Van de integrale uitgave van De zoon van de Arend zal nog een vierde deel verschijnen, met daarin de albums 10, 11 en 12. Dan is de hele reeks compleet. 

Reeks: De zoon van de Arend, De integrale uitgave
Deel 3: Onderweg
Tekst en tekeningen: Michel Faure
Dossier: Hans van den Boom
Uitgever: Arboris
2025, 176 blz. € 34,95 (hardcover)

dinsdag 10 juni 2025

Over de rand laait vuur (Chris van der Heijden)


De naam Chris van der Heijden roept meteen de titel van zijn boek Grijs verleden (2001) op. Hoe mensen zich gedroegen tijdens de Tweede Wereldoorlog was nogal eens, in navolging van Loe de Jong, beschreven in termen van 'goed' en 'fout', zo een scherpe scheiding aanbrengend tussen mensen die zich verzetten tegen de Duitsers en mensen die collaboreerden. Van der Heijden betoogde dat dat zwart-witbeeld wat te simpel was: tussen wit en zwart bevonden zich veel grijstinten en het was intussen wel tijd voor die nuancering. 

Daar kwam nogal wat kritiek op en die kritiek werd vaak persoonlijk, waarbij men verwees naar Van der Heijdens ouders. Vader Henk van der Heijden vocht mee met de SS en moeder Miep van der Velde was actief in de NSB. Van der Heijdens boek zou mede het doel hebben het handelen van zijn ouders in de oorlog goed te praten. 

In Over de rand laait vuur heeft Van der Heijden zich helemaal gericht op die ouders. Hij kan zich, behalve op herinneringen en verhalen, baseren op veel documenten. Er zijn dagboeken, een autobiografie en veel, heel veel brieven. Van der Heijdens ouders trouwden in 1943, maar zagen elkaar heel erg weinig, omdat vader zich opgegeven had om te gaan vechten in Rusland. En later omdat hij gedetineerd was, ontsnapte en een tijd onderdook. 

Titel

De titel verwijst naar een passage in een gedicht van Rilke. Henk schrijft daarover:
Het 'Geh bis an deiner Sehnsucht Rand' en 'Hinter den Dingen wachsen als Brand' beteekende voor mij dat wij als jonge menschen de dure plicht hadden van ons leven het hoogste en grootste te maken dat er van te maken was, ons te vormen en te ontwikkelen als onze gaven en vermogens het toelieten: dit woord beteekende voor mij dat ik met heel mijn persoon, mijn leven en mijn kunnen midden in den tijd en in het gebeuren moest staan en vurig moest meespelen in het groote spel der krachten en ideeën dat wij gewoonlijk de geschiedenis noemen. 
Je merkt het: hier is een idealist aan het woord, al vulde hij dat idealisme in op een manier die ons nu bevreemdt en die we afkeuren. Henk zag zelf ook wel in dat hij fouten gemaakt had, al blijft de vraag in hoeverre hij afstand genomen heeft van het gedachtegoed van de nationaal-socialisten. In dezelfde brief waarin hij die fouten erkent (zonder ze te noemen) geeft hij zijn zoon expliciet toestemming om na zijn dood alles wat verzwegen is omtrent zijn leven openbaar te maken. 
Dit laat onverlet dat ik grote fouten heb gemaakt, zij het nooit de fouten die onwetende omstanders mij verwijten. Over sommige van die fouten ben ik, zoals gezegd, nooit in staat geweest in alle open- en eerlijkheid te praten, zelfs niet in mijn autobiografie. Ik kon het niet. Zwijgen was een onvermijdelijk deel van mijn leven. Maar na dat leven hoeft dat zwijgen wat mij betreft niet langer bewaard te blijven. Want nogmaals, het was zoals het was en zoals het was, was het. 

Begrijpen

Van der Heijden reconstrueert het leven van zijn ouders, vooral om te kunnen begrijpen waarom ze de keuzes maakten die ze maakten. De aandacht waarmee hij dat doet, is een uiting van liefde, wat niet wil zeggen dat hij goedpraat wat zijn ouders deden. Al in het begin schrijft hij:
Mijn ouders hebben meegedraaid in een weerzinwekkend systeem. Dat is en blijft uitgangspunt én conclusie van dit boek. 
Geregeld neemt hij afstand van de keuzes van zijn ouders, waarbij je de indruk hebt dat hij zich bij voorbaat aan het wapenen is tegen kritiek, waarschijnlijk indachtig de reacties op Grijs verleden

Katholiek

Belangrijk voor de keuzes van de ouders is het katholicisme. Van der Heijden laat zien dat de stap van katholicisme naar fascisme in die tijd klein kon zijn, al zijn er ook katholieken die een heel andere keuze hebben gemaakt. Na de oorlog heeft Henk enkele brieven gewisseld met een andere katholiek, Godfried Bomans, die helder uitlegt, waarom de keus van Henk verkeerd was. 
Zeg niet, 'ik deed zelf die dingen niet'. Je deed het wel. Want je droeg het kleed van hen die het wel deden, je steunde hen door je tijd en moeite te geven aan deze jammerlijke beweging. Je was medeplichtig. Dat je het aantrok wekte mijn verbazing, maar dat je het aanhield mijn teleurstelling.
Henk reflecteert wel op zijn keuzes, maar lijkt niet ten volle te beseffen wat het systeem heeft aangericht waaraan hij loyaal was en dat hij uitdroeg. Hij heeft ook weinig begrip voor de woede die er na de oorlog was:
Op het station Tilburg zag ik hysterische woede-aanvallen van oudere menschen en steenengooiende kinderen en volwassenen, die mij diep over mijn eigen volk te denken gaven. Ik heb mij zoo geschaamd. Wij waren weerloze ontwapende mannen en zij 'overwinnaars' die vroeger altijd onderdanig en bijna kruiperig waren, toen de Duitsche soldaat nog wapenen bezat.
Henk was lid van het Verdinaso, het Verbond van Dietsch Nationaal-Socialisten, dat later opging in de NSB. Hij werd lid van de Waffen SS, vocht mee in de Kaukasus en in Kroatië en werd Kommandant van de Landwacht van Zuid-Holland en Zeeland. In hoeverre hij daarbij vuile handen gemaakt heeft, zoekt zijn zoon zo goed mogelijk uit, maar zoals Bomans al schreef: de keuze zelf is al verkeerd. 

In een brief aan haar man toont Miep alle begrip en ze prijst hem zelfs:
Je kon niet anders dan je hebt gedaan. Er zal nooit de schim van verwijt in mijn gedachten binnen sluipen. Je was eerlijk, eerlijk tegenover jezelf wat de moeilijkste vorm van eerlijkheid is, je was trouw, jezelf was je trouw. Je was dapper, je hebt je leven op het spel gezet, je bent vrijwillig naar Rusland gegaan. Je hoeft je nergens of voor niemand te schamen over de vijf jaren, die voorbij zijn gegaan. Ze hebben hun waarde en hun winst in je ziel achtergelaten, geloof het, ook als je het soms niet beseffen kunt. 

Miep

Miep maakt zelf ook duidelijke keuzes. Ze komt terecht bij de Nationale Jeugdstorm van de NSB. Uiteindelijk wordt ze geroyeerd, als ze de meisjes opgeroepen heeft om zich waardig te gedragen in de omgang met Duitse soldaten. 

Ze verwacht dat de oorlog wat kan veranderen in Nederland:
Eigenlijk wil ik ook in enkele maanden Duitsche overheersching hier veel dingen verbeterd hebben, een zuiveringsactie van de slappe elementen en de geldjoden. Daarna onze onafhankelijkheid herwonnen en Indië ongedeerd in ons bezit. 
Ook Henk verwacht veel van de nieuwe wind die er door Europa waait:
Het nationaalsocialisme is niet het beste, doch het is het eenigste dat de europeesche problemen kan oplossen en ik ben er zeker van dat zij het zullen doen ook. De feiten zijn niet te negeeren. 

Daden

Het gaat niet alleen om de opvattingen van Henk, maar ook waartoe die opvattingen hem brachten. Chris van der Heijden:
In de eerste instantie was en bleef hij een intellectueel, iemand die denken, studeren en schrijven verkoos boven andere zaken. Maar hij had ook een andere kant en meende dat die kant, conform de fascistische ideologie en de 'eisen van de tijd' niet verwaarloosd mocht worden: die van de daad.

Chris van der Heijden volgt zijn ouders kritisch en gelooft niet op voorhand wat ze zelf beweren. 

Mijn vader heeft altijd doen voorkomen alsof hij een man uit één stuk was. Ik denk dat daar heel wat op af te dingen is.  
En op sommige vragen, die wel belangrijk zijn, is geen antwoord meer te geven. Henk komt in Pjatigorsk, in Rusland, waar de Duitsers vreselijk huisgehouden hebben onder de plaatselijke bevolking.

Alle ongeveer 1500 Joden werden vermoord. Dat gebeurde nog geen drie maanden vóór Henks komst. Maar in zijn brieven en andere geschriften is hiervan geen spoor te vinden. Wist hij het niet, merkte hij het niet? Wilde hij het niet weten? Een antwoord blijft uit. 

Historicus en zoon

Aan de ene kant werkt Van der Heijden als historicus, die zoveel mogelijk wil uitzoeken. Aan de andere kant is hij een zoon die zijn ouders wil begrijpen en die zich daarbij in een verwarrende positie bevindt: loyaal aan de ouders, maar niet aan hun opvattingen en hun keuzes. 

Er zijn meer zaken die verwarrend zijn. Zijn ouders hebben landverraad gepleegd, door te collaboreren met de bezetter, maar ze beroepen zich erop dat juist voor het land gedaan hebben. 

Die positie van zowel onderzoeker als kind is lastig, maar Van der Heijden maakt zoveel mogelijk duidelijk waarop hij zich baseert en waarom hij schrijft wat hij schrijft. Bij het boek hoort een website met achtergrondinformatie, met daarop een schat aan verdere informatie. Veel bronnen zijn in te zien. 

In hoeverre Van der Heijden alle beschikbare bronnen recht doet, kan ik niet beoordelen. In ieder geval probeert hij zo goed mogelijk transparant te zijn en geeft hij de lezer mogelijkheden om zich zelf verder in de stof te verdiepen. 

Ik snap dat de uitgever het boek behapbaar wilde houden. Dat wil zeggen dat er geen literatuurlijst, geen namenregister en geen noten opgenomen zijn in het boek zelf. Maar als er een naam in het boek voorkomt, ga je niet tijdens het lezen op zoek op de website, maar wil je eigenlijk meteen weten over wie het gaat. De website heb ik dan ook pas bekeken toen ik het boek al helemaal gelezen had. 

Veel illustraties in het boek ontberen een onderschrift en soms zijn ze ook aan de kleine kant. Dat had wel anders en beter gekund. In het midden is wel een mooi fotokatern opgenomen. 

Vertelwijze

Schrijven kan Van der Heijden wel. Het verhaal is helder geschreven en houdt de aandacht gemakkelijk vast. Er wordt geregeld gebruik gemaakt van cliffhangers. Enkele voorbeelden:
In september wordt ze daarvoor voor vier maanden op een zijspoor gezet, in december wordt de schorsing met drie maanden verlengd, een halfjaar later wordt ze uit de partij gegooid. Zover was het nu nog niet. 

Het zal Henk, Miep, de naaste omgeving en advocaat Van Krimpen positief gestemd hebben. Ten onrechte zoals spoedig bleek. 
De historicus past daarbij de technieken van de romanschrijver toe. 

Natuurlijk is Over de rand laait vuur een boek over de ouders van Van der Heijden, maar het bredere belang is dat het een poging doet ons te leren begrijpen waarom mensen hun keuzes maken. Bij beide ouders is er wel een vorm van idealisme te bespeuren, al zijn er wel verschillen. Miep lijkt meer een gevoelsmens, Henk meer een intellectueel. 

Dood van een vriend

Waarom Henk daadwerkelijk dienst nam bij de SS is toch nog lastig na te voelen. De dood van zijn vriend Jan van Lith speelt daarbij een rol, maar ik weet niet of die verklaring voldoende is. Voor mijn gevoel is de stap naar meevechten met de SS groter dan hij blijkbaar in het hoofd van Henk was. 

In ieder geval is in dit boek de grote geschiedenis teruggebracht naar de levens van enkele mensen. Wat betekende het voor deze mensen om in die tijd te leven en hoe gaven hun opvattingen en hun omgeving hen in dat ze bepaalde keuzes maakten? 

Dingen willen begrijpen betekent niet dat je ze verontschuldigt. Van tijd tot tijd maakt Van der Heijden dat duidelijk, maar omdat het boek ook met empathie geschreven is, kan bij oppervlakkige lezing 'begrip van' en 'begrip voor' door elkaar gaan lopen, hoewel de auteur die twee steeds zo goed mogelijk scheidt. 

Over de rand laait vuur heeft mij zeker geboeid. Het toeval wil dat ik vlak na het lezen de roman Alleen geluk van Miep van der Velde vond op een vlooienmarkt. Die heb ik maar gekocht. Of het ooit van lezen komt, weet ik niet. 

Chris van der Heijden, Over de rand laait vuur. Mijn ouders en de oorlog. Uitg. Boom, Amsterdam 2025, 364 blz. € 29,90

Huwelijk van Henk en Miep (Bron)



maandag 9 juni 2025

Afgestoft: In ommezien (Jan H. de Groot)

Gedichten! Deze keer een recensie van een bundeltje van Jan H. de Groot (1901 - 1990), een dichter die door velen intussen vergeten is. Of weet iemand nog vaag iets over een gedicht over een kalf? Dat werd ooit gepubliceerd in het protestantse tijdschrift Opwaartsche wegen en in die hoek moet je de dichter ook zoeken. 

Al voor de oorlog ving hij, samen met anderen, Joodse vluchtelingen op bij de grens om ze in Nederland onder te laten duiken. Na de oorlog kreeg hij de verzetsprijs van de stad Amsterdam. 

Ik zocht hem ooit op in de jaren tachtig, toen hij in Doorn woonde. Hij woonde op een terrein waar meer oudere kunstenaars woonden. Helemaal helder heb ik het niet meer, maar ik herinner me dat Nol Gregoor (bekend uit de kringen rond Vestdijk) en de harpiste Phia Berghout er ook woonden. 

Het zal een uur of elf in de ochtend geweest zijn toen ik arriveerde. Een van de eerste vragen van De Groot was: 'Wilt u wijn?' Toen ik antwoordde dat ik eerder gedacht had aan koffie, zei hij: 'O. Ik drink nogal wijn.' 

Het was gezellig bij De Groot, van wie ik informatie hoopte te krijgen over Martien Beversluis en wel over de jaren twintig, waarin hij bijvoorbeeld Canzonen schreef. Maar daar kon de dichter mij niet aan helpen. Wel beweerde hij dat de eerste roman van Beversluis' echtgenote, Johanna Verstrate, door haar man geschreven zou zijn. Verstrate schreef onder de namen Dignate Robbertz en Sylvia Maris. Als ik het tenminste allemaal goed onthouden heb. 

De recensie van de bundel In Ommezien komt uit 't Kofschip, jaargang 15 nummer 1 (januari-februari 1987). Toen was ik 27, een eeuwigheid geleden. In dit nummer stonden drie recensies van mij. Een korte van Kinderen van de fraters van Jules de Palm, eentje van De jacobsladder van Maarten 't Hart (die ik hier afstofte) en die van de bundel van De Groot. 

Het was maar een dun bundeltje, een bladzijde of dertig, waarin De Groot een keuze uit de eigen gedichten had gemaakt. Het kwam uit bij MediaMix in Zeist in een oplage van 250 genummerde exemplaren, waarvan het mijne 192 was. Ik had het boekje bij me toen ik De Groot bezocht en hij signeerde het. 



Terugblikken

 De nieuwe gedichtenbundel van Jan H. de Groot heet In Ommezien. Hij is uitgegeven ter gelegenheid van de 85ste verjaardag van de dichter en bevat zowel nieuw als oud werk. 'De inhoud van deze poëzie bevat een terugblik op mijn werk; een omzien waaruit de lezer mij kan herkennen, want de dichter schrijft wel zijn verzen, maar het vers schrijft ook zijn dichter', verklaart De Groot in 'Ter inleiding'.

De bundel is verdeeld in drie afdelingen van elk zes gedichten. In de eerste afdeling, 'Kanttekeningen', staat de ouderdom centraal. De eerste drie gedichten sluiten nauw aan bij de titel van de bundel; het zijn alle terugblikken. Mildheid en vredigheid overheersen in deze gedichten. 'Nederlagen' (waarin m.i. een zetfout voorkomt; 'geduchten' moet zijn: gedachten) eindigt zo: 

Ik kwam ze tegen 's nachts, mijn nederlagen.
Ik telde ze toen ze mij steels aanzagen,
maar ik heb het schaamrood niet teruggekregen:
april beloofde overmilde dagen. 

In de volgende drie gedichten ontmoeten we de dood. Letterlijk  ('De dood liep door het park de knoken op de rug'), in de gedaante van een een oude man die al een tijdlang dood achter het raam zit en in de persoon van Anne Frank (in het gedicht 'De naam'). 

De afdeling 'Plaatsbepalingen' bevat gedichten geïnspireerd op bepaalde locaties. In bijna alle gedichten is de dichter zelf aanwezig. De plaatsen worden getekend in de emotie die ze bij de dichter oproepen. In het eerste gedicht is het terugblikken weer aanwezig: de dichter bezoekt met zijn zoon zijn geboortestad, waarin hij nu een vreemde is, hoewel veel dingen niet veranderd zijn. (''k Herken zoveel maar ik ben niet herkend').

Het bekende gedicht 'Reiziger doet Berlijn' detoneert een beetje in deze afdeling. Het is van een ander soortelijk gewicht: lichter, luchtiger. Voor degenen die dit gedichtje over het platgebombardeerde Berlijn nog niet kennen, citeer ik het:
Reiziger doet Berlijn

Geen week geleden kwam ik hier
en vond een stad vol ijlend leven. 
Nu kijk ik weer uit het portier, 
verrek, waar is Berlijn gebleven?

Humoristisch, zeker, maar ook niet meer dan dat. Daarom vind ik het jammer dat dit gedicht opgenomen is. 

De derde afdeling heet 'Bij gelegenheid' en bevat dan ook gelegenheidsgedichten: een gedicht naar aanleiding van een ongeluk dat de schrijver Louis de Bourbon overkwam, een kerstgedicht, een gedicht naar aanleiding van een operatie, een gedicht voor de plaquette voor het perscentrum Nieuwspoort (in Den Haag), een bruiloftslied en een soort oudejaarsgedicht. 

Opmerkelijk is het kerstgedicht ('Kerstbrief van Melchior'). Het is een brief van de zwarte van de drie koningen aan de andere twee, Caspar en Balthazar. Hij schrijft dat hij niet mee kan gaan naar Bethlehem, omdat hij moet strijden tegen de blanken. 

De eerste strofe:
Ik schrijf u Caspar, Balthazar
vanuit mijn hoofdkwartier
ik kan en wil niet weg dit jaar
want oorlog houdt mij hier
de laatste oorlog weliswaar
tegen het blank verweer
maar laatste loodjes wegen zwaar
en dat weet God de Heer
'Sonnet voor het volgende jaar' is het laatste gedicht van de bundel. Het is een gedicht waarin de dichter naar de toekomst kijkt. Nu blijkt ook dat De Groot zijn bundel nauwkeurig opgebouwd heeft: hij begint met omzien maar eindigt met vooruitblikken. Zoals ook de bundel niet alleen maar oude gedichten bevat, waarin we kunnen terugblikken op het werk van de dichter, maar ook nieuwe, die ons doen uitzien naar toekomstig werk. 

De meeste gedichten in deze bundel zijn strak van vorm: veel sonnetten (de helft), veel rijm, vaak verdeling in gelijke strofen. Maar in elke afdeling staat één gedicht met een vrije vorm ('De naam', 'Petra', 'Operatie X'). Hoewel deze gedichten ook vaak mooie zinnen bevatten (bijvoorbeeld: 'Ik moet (...)/ mij neerleggen in de berm van mijn bed'), overtuigen ze me mij niet. Ik vind ze vaak nogal babbelachtig (vooral 'Operatie X'), vol overbodige, nietszeggende zinnen. 

Jammer, natuurlijk, maar niet noodlottig. Ondanks de zwakheden, is deze bundel mij sympathiek. Een aardige gelegenheidsbundel, waarbij ik het woord 'aardig' niet bedoel als synoniem van 'redelijk', maar van 'aangenaam'. Ik kan niet beter dan afsluiten met het citeren van het mooie slotgedicht. 

Sonnet voor het volgende jaar

Misschien komt er na dit een volgend jaar
wie deert de vraag, behalve dan mijn jongen, 
uw dochter, die in watervlugge sprongen
de tennisbal toespelen naar elkaar?

Zijn zij al niet de hoeken ingedwongen;
verslagen, maar het eind nog niet gewaar?
Boleten vol van kosmisch vuurgevaar
bedreigen reeds de toppen van hun longen. 

Ik zie ze schaatsend in hun asbestpak
de glasplaat kruisen van het wereldrond,
gewapend met het laatste blik conserven.

Op weg het Nieuwe Aardrijk te beërven,
want God, die nimmer zijn belofte schond,
moet ergens wachten met een bloesemtak. 

vrijdag 6 juni 2025

Uit het barre land (Aleida Leeuwenberg)

Graag snuffel ik in kringlopen, misschien meer om het snuffelen dan om kopen. Bij de boeken tref ik veel aan wat ik ken, veel wat ik niet ken en ook niet hoef te kennen en soms iets wat me nieuwsgierig maakt. Dat laatste gebeurde me bij Uit het barre land (1976) van Aleida Leeuwenberg. Ik had haar naam wel eens gehoord of gelezen, maar elke context ontbrak. Ik besloot het boek te gaan lezen. 

Uit het barre land bestaat uit brieven. Het is opgedeeld in drie delen.  'Het / Eerste Deel / bevat brieven aan mijn zusters geschreven tijdens een moeizame en gevaarvolle reis per schip door de binnenlanden van Frankrijk. Onze kinderen, bijgenaamd Bolle en Ertje, waren toen vijf en een jaar oud.' 

Per tjalk

In de brieven wordt verslag gedaan van de tocht per schip, een tjalk. Veel sluizen (een keer zelfs drieëndertig op een dag) en verder veel gedoe dat monter het hoofd geboden wordt. De kinderen zijn soms ziek, soms zitten er andere dingen tegen, maar eigenlijk laat de briefschrijfster zich er nooit door ontmoedigen. 

En kleine Ertje had de galopstront dat het langs de stoelpoten stroomde en Wobbe had pijn in zijn buik, maar het was zijn eigen schuld hoor, dat krijg je van die goedkope wijn, daar doen ze gif in om het gepeupel uit te roeien. Maar Wobbe wil dat niet zien. En kreunen deetie, god wat kunnen mannen toch kreunen als er niks aan de hand is. 

Er zit iets vitaals en vastberadends in de manier van schrijven. Maar misschien komt dat ook wel doordat het brieven zijn, waarin je je zusters het liefst laat weten dat de dingen zo gaan dat ze zich er geen zorgen over hoeven te maken. Ook de meningen tussendoor zijn stevig.

Iedere koekebakker loopt weer met een groot schietgeweer door het veld om kleine konijntjes neer te knallen. Zuipen, vreten en het vaderland, daar leven ze voor en sterven ze aan, maar ach, met het vaderland is het een slappe tijd tegenwoordig nu de vijand nooit meer eens leuk aan de grenzen staat, dus de konijntjes moeten het des te meer ontgelden want geknald zal er worden: het mes snijdt aan twee kanten. 

Van die resoluutheid houd ik wel. En ook van die blik die, als het allemaal minder leuk is, de ironie ziet. De brieven lezen lekker en ik kreeg wel een beeld van het leven op dat schip. Tussendoor zijn er tekeningen opgenomen, die helpen om het beeld scherper te krijgen.

Le Paradis 

Het 
Tweede Deel  
vangt aan met een brief aan mijn tante waarin verhaald wordt hoe en waarom wij ons nederzetten in het gehucht Le Paradis. 
De brieven daarop volgend zijn geschreven aan mijn concubijn en huisvader Wobbe, die voor twee maanden naar Holland en ons schip was teruggekeerd om met betalende gasten te zeilen. 

In het tweede deel doet de 'ik' verslag van het leven in het dorp, met de kinderen en de hond Beertje, terwijl partner Wobbe afwezig is. Ook nu weer zitten veel dingen niet mee, maar steeds is er die monterheid, die weinig ruimte geeft aan wanhoop of neerslachtigheid. 

De dag dat Bolle zijn been brak - in januari - en ik hem naar het ziekenhuis moest brengen, waarvoor ik me haastig netjes had aangekleed, viel Beertje op het laatste moment tussen wal en schip zodat ik op mijn buik in de modder moest gaan liggen om hem te redden. Zo wassie nou eenmaal. Het vijfde perron van het Gare du Nord heeftie helemaal volgescheten toen we daar vier weken geleden uit de trein stapten. 

Toch merk je dat het leven niet altijd gemakkelijk is. Dat wordt niet ontkend en het wordt zelfs getoond, maar er wordt niet over gezeurd. 

Verlangen

Het
Derde Deel
geschreven met koude handen. Wobbe is voor de tweede maal naar Holland vertrokken, om het schip te hellingen, de zeilen te bergen, de motor af te tappen. 
De laatste brief is geschreven toen hij weer terug was, aan mijn lieve koffiezuster. 
De winter nadert. 
Ook in het derde deel wordt er niet gezeurd, maar er wordt wel verlangd naar Wobbe, die er maar niet is. Ze schrijft hem geregeld en soms duurt het wel erg lang voordat er post terug komt:
Nounou, jij komt ook niet af met post. Ik zal er maar uit opmaken dat je het vreselijk druk hebt; of in dronkenschap ronddoolt; of dat het erg gezellig is; of dat je een ander wijf hebt; of dat de eenzaamheid je met stomheid heeft geslagen en het vocht in de bedden je met reumatiek en vingerkramp geselt; of dat je lasogen hebt opgelopen; of iets veel ergers; of je denkt gewoon het is de moeite niet, ze mot het maar uithouden die twee weken. 
Alles is ook met een zekere gretigheid geschreven, er is een lol in het vertellen zelf, al zou de schrijfster dat waarschijnlijk niet willen horen. Als een buurvrouw zegt dat ze een boek moet schrijven, reageert ze als volgt:
dan zou ik eerst tien bladzijden godverdomme schrijven en daarna tien bladzijden merde en tegen die tijd zijn mijn handen zo allesjezus koud en stijf geworden dat ik moet ophouden. 
Maar Uit het barre land heeft mij wel overtuigd. Een eigenzinnig schrijfster, met duidelijk een eigen stem. Om die te laten klinken, zijn brieven natuurlijk ook wel erg geschikt. Ze verwijst erin nog een keer naar Reve, die ook geweldige brieven heeft geschreven. 

Pas na het lezen van dit boek ben ik gaan zoeken naar Aleida Leeuwenberg. Ze heeft een website, waarop nog verhalen en gedichten te vinden zijn, maar vooral schilderijen en lino's. Joris van Casteren heeft aandacht aan haar besteed in Zeg mijn lezers dat ik doorschrijf, een boek dat ik niet gelezen heb (maar wel zou willen lezen). 

Ontvangst

Niet iedereen was enthousiast bij het verschijnen van Uit het barre land. Guus Luijters recenseerde het voor Het Parool en vond dat het te weinig inhoud had. 
Het Parool, 3 april 1976

Veel positiever was Kees Fens in De Volkskrant van dezelfde dag, 3 april 1976. Hij bespreekt uit Het barre land samen met En dan is er koffie van Hannes Meinkema, waar hij minder over te spreken is. 

Hij citeert een passage en schrijft dan:
Na zulke zinnen kan er niet veel meer mis gaan met een boek. Een soort natuurproza, wat dat dan ook mag zijn, want de cultuur van Van het Reve en Nescio is er, zoals later zal blijken, niet helemaal aan voorbijgegaan. In elk geval: hier wordt weer eens geschreven of de taal ter plaatse wordt uitgevonden, er wordt niet nageschreven van het echt literaire en gelukkig helemaal niet van het verschrikkelijk literaire: het zogenaamde gewone proza dat in zoveel laden van schrijftafels voorradig is en waarvan En dan is er koffie stijf staat. 

In NRC Handelsblad van 16 april was Reinjan Mulder negatief:

Tijdens het lezen van de eerste zestig bladzijden zat ik me maar af te vragen wanneer het nu eindelijk eens begon. (...) Na de eerste zestig bladzijden begreep ik dat het wel nooit meer zou beginnen en ik vroeg me af wanneer het nu eens op zou houden. 

Positief is de recensent van het Algemeen Dagblad van 17 april. Hij heeft het vooral over haar taalgebruik.


In Het Vrije Volk (20 april) vindt de recensent het boek 'aardig' en dat is het dan ook wel. 


We zullen maar zeggen dat de reacties elkaar in evenwicht hielden. Ik vind dat na zoveel jaren Uit het barre land behoorlijk fris gebleven is en dat maakt me wel nieuwsgierig naar ander werk van deze schrijfster. Als ik het tegenkom in een minibieb, een kringloop of een vlooienmarkt, neem ik het mee.