Ignatia Lubeley (1880 - 1953) heette eigenlijk Johanna Engelberts, of voluit: Johanna Ignatia Daniela Anna Jacoba Engelberts. Haar tweelingzus Frauck schreef overigens ook, onder de naam L.E. Zij debuteerde in 1901 met een feuilleton in het blad Eigen haard. Veel van haar werk is gebaseerd op de geschiedenis en ze documenteerde zich terdege. In 1929 overleed ze, nog geen vijftig jaar oud.
Frauck was productiever dan haar zus Johanna, die langer leefde en in 1953 overleed. Zij debuteerde in 1904 met een novelle in Onze Eeuw. P.J. Risseeuw zocht de zussen in 1929 op. Dat leverde een aardig interview op.
Hier en daar is wel wat over de schrijfsters te vinden, maar het is mondjesmaat. Enkele bronnen zijn het Biografisch woordenboek Gelderland en het Huygens Instituut.
In literatuurgeschiedenissen
In de literatuurgeschiedenissen is nauwelijks wat te vinden. J.A. Rispens noemt haar wel, in Richtingen en figuren in de Nederlandsche letterkunde na 1880 (1938), samen met Margaretha Wijnanda Maclaine Pont, over wie je hier nog wat meer kunt lezen. Ik citeer de passage in haar geheel:
Haar kunst (inzonderheid der beide eerstgenoemden) die zich bij voorkeur bezighoudt met historische onderwerpen, is fijn en sterk, en bijzonder suggestief van historische sfeergevoeligheid, een soort literaire edelsmeedkunst. Ze is verwant aan de dichtkunst van Jacqueline van der Waals. Van vorm en sfeer aristocratisch doet ze eenigszins denken aan het werk van van Genderen Stort, maar heeft ook aanrakingspunten met werk als dat van Marie van Zeggelen. Ze is bezonnen, doch niet koel-bezonnen, maar met een timbre van beheerscht gevoel. Merkwaardig is, dat hier een mentaliteit, die in romans van Merv. Boudier-Bakker en Mevr. van Ammers-Küller als 't ware inductief wordt benaderd en beschreven, zichzelf nog eens in die periode van de opkomende, moderne litteratuur in het werk van deze autrices incarneert.
In In drie etappen noemt C. Rijnsdorp de zussen Engelberts, in de context van het blad Opwaartsche Wegen, maar hij is gauw klaar met hen:
Weliswaar kwamen de dames Engelberts van tijd tot tijd met een historische novelle voor de dag - en vooral opmerkelijk is een artikel van Ignatia Lubeley over "Racine en Port Royal" in de vijfde jaargang van Opwaartsche Wegen - maar zij stonden te veel terzijde. Bovendien is L.E. in 1929 van ons heengegaan.
En ook Anton van Duinkerken besteedt in Deel 9 van de Geschiedenis van de Nederlandse letterkunde (1951) maar enkele zinnen aan de schrijfsters.
Historische verhalen
De zussen schreven veel historische verhalen. Na het overlijden van Frauck schreef A.V. H.-S. over de belangstelling van de zussen:
![]() |
De Nederlander, 9 oktober 1929 |
Vier verhalen
De verhalenbundel Eenvoudige levens bestaat uit vier verhalen: 'In de sneeuw', 'De goede zaken van Jan Mobeus', 'Dina' en 'Zijn dochter'. De historische belangstelling blijkt goed uit het eerste verhaal, dat zich afspeelt in 1813 in Grave. De hoofdpersoon, Santje, herinnert zich nog hoe Grave in 1794 verdedigd moest worden tegen de Fransen. Intussen waren die in Grave en Lubeley maakt duidelijk hoe daardoor het leven in het stadje is geworden.
Er zijn ook Nederlandse jongens opgeroepen om dienst te nemen in het leger van Napoleon, onder wie ook de geliefde van Santje. Ze zit erg over hem in; hij is mee naar Rusland. Of aan het eind haar vrees bewaarheid wordt, of dat het goed afloopt, laat ik even in het midden.
Lubeley schrijft misschien een beetje braaf, maar ze weet in het verhaal goed de sfeer te treffen en het hoofdpersonage weet ze heel goed te tekenen.
In 'De goede zaken van Jan Mobeus' gaat het over een ouder echtpaar. Ze hebben een zaak gehad, maar het pand is nu verhuurd aan iemand anders. Daarvan komen wat inkomsten, maar ze hebben het niet breed. Daarom wachten ze bijvoorbeeld met het aansteken van de kaarsen in de avond. Anna, de dochter van het echtpaar, is weduwe en woont in bij de ouders. En dan is er nog de jongste dochter, die geen kostgeld kan betalen en daardoor wel zo'n beetje de zorg voor beide ouders heeft.
Af en toe wordt er gesproken over Jan, een familielid die in een andere plaats woont, maar met wie het goed schijnt te gaan. Hij heeft kinderen en hij en zijn vrouw fietsen, wat wel heel modern zal zijn. Ze verwachten niet dat Jan nog een keer aankomt, maar dat doet hij wel.
Christelijk onderwijs
'Dina' speelt zich af in 1865. Christelijk onderwijs is er dan nog niet veel. In het verhaal gaat het om een onderwijzer, Hendrik Remmelink, die zich afvraagt of hij voor het christelijk onderwijs moet kiezen. Hij voelt zich minder thuis op de school waar hij nu werkt.
Mennink vond de school wel goed; ze werden er zelfs zeer 'wies', maar hij geloofde toch dat er meer tijd aan Bijbelsch onderwijs moest gegeven worden; hij meende zelfs, dat dit niet meer voorkwam sedert de nieuwe bovenmeester er was. Die was erg verlicht en 't was waar ook, dat moest hij toegeven, daar waren drie Jodenkinderen bij hen op school, van den slager, en de school was voor iedereen, dus daar kon niets gezegd worden dat voor die kinderen stuitend kon zijn voor hun godsdienstige overtuiging -dat begreep hij ook wel- maar 't was toch moeilijk uit te maken. Om de school in te richten naar die drie kinderen. Was dat noodig?
De titel van het verhaal verwijst naar de vrouw van Remmelink. Ze speelt een rol in het verhaal en in de overwegingen van Hendrik. Hij vraagt zich af of hij tegenover haar het wel kan maken om de overstap te maken. Verder heeft hij ook ergens de gedachte dat hij het openbaar onderwijs moet dienen.
Het laatste verhaal 'Zijn dochter' gaat over Hanna, een dochter van een oude predikant. Maar de man wordt bijna te oud om zijn beroep uit te kunnen oefenen. Het is niet duidelijk hoe zij het financieel moeten rooien als hij geen dominee meer is en ze de pastorie zullen moeten verlaten.
Alleenstaande vrouw
In drie van de vier verhalen speelt een alleenstaande vrouw een belangrijke rol. Dat was Ignatia Lubeley ook. Ze woonde lang samen met haar zus Frauck, maar die overleed in 1929, een paar jaar voor het uitkomen van Eenvoudige levens.
Over het algemeen gaat het om eenvoudige mensen, die het financieel niet breed hebben. Bijna elk verhaal begint binnenshuis en de personages blijven vaak op dezelfde plek. In alle verhalen komen zorgen voor, al komt veel op de pootjes terecht. Bijvoorbeeld in het slot van 'Zijn dochter':
Tante Hanna knikte. Zij kon niet spreken. Over haar wang gleden weer eenige tranen, tranen van onuitsprekelijke dankbaarheid. Zij had immers mogen beleven hoe goed God is, en tot haar drong het besef door, dat die goedheid nooit kòn eindigen, maar in alle eeuwigheid over haar zou zijn.
Als iets goed gaat, is er dankbaarheid aan God, die uiteindelijk de regie heeft over de levens van de mensen. Dat veel goed afloopt, heeft iets zoetigs, iets braafs. Er is weinig tegendraadsheid in deze verhalen van Ignatia Lubeley. Maar er is wel sfeer en de personages worden wel echte mensen, met wie je goed mee kunt leven.
Eenvoudige levens is misschien geen grote literatuur, maar de verhalen lezen toch wel prettig. Ik denk dat ik ze gelezen heb met een eenzelfde gevoel als waarmee ik werk van Herman Robbers of Ina Boudier-Bakker heb gelezen. Ik heb nog In de provincie (1927) liggen en volgens mij is dat een roman. Ik wil ook wel eens zien hoe zij dat er vanaf brengt.
In de pers
Als Eenvoudige levens verschenen is, wordt er wel wat aandacht aan besteed, maar meestal zijn het geen doorwrochte recensies.
In De Nederlander van 3 december 1931 vergelijkt Q.A. de R. Lubeley met Hendrika Kuyper-van Oordt, 'schoon deze veel sterker is en ongetwijfeld over grooter talent beschikt'.
Wanneer we een karakteristiek van Ignatia Lubeley's werk moeten geven, dan zouden we het zóó willen zeggen: ze teekent en kleurt mooie prenten met tafereelen uit een tijd, die achter ons ligt, maar waarvan ze de sfeer zoo uitnemend heeft vastgelegd in de eenvoudige lijnen van haar beelden. Werk van een bepaald en we moeten er aan toevoegen beperkt genre, maar in dat genre steeds uitnemend geslaagd.
Een maand later schrijft Drs. Joh. Luijkenaar Francken over haar werk in De Standaard:
![]() |
De Standaard 9 januari 1932 |
Overlijden
In 1953 overleed Ignatia Lubeley, blijkbaar na een lang ziekbed. Er wordt melding van haar overlijden gemaakt in een berichtje in Trouw:
![]() |
Trouw, 19 september 1953 |
Intussen is haar werk zo ongeveer in de mist verdwenen. Ze schreef misschien geen meesterwerken, maar het gaat me toch aan het hart dat haar boeken zomaar vergeten zouden worden. Maar wie weet kom je nog eens wat van haar in een antiquariaat of een kringloop tegen. Dan kun je er toch een genoeglijke avond aan beleven. Ik ga Eenzame levens maar eens uitlenen aan mijn schoonmoeder. Die zal er vast van kunnen genieten.
Eerder schreef ik over:
In de witte stilte (Alie van Wijhe - Smeding)
Rubber (Madelon Székely - Lulofs)
Tussentijds (Ankie Peypers)
Uit het barre land (Aleida Leeuwenberg)
Nog meer minnaars (Hermine Heyermans)
De eeuwige andere (Ina Boudier-Bakker)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten