Deze week open ik met het afstoffen een korte recensie. Het is woekeren met de tijd, vandaar. Snel zal ik ook de beloofde recensie van Soldaat-hovenier plaatsen. Daar ben ik een heel eind mee, maar ik wacht nog even op illustraties.
De recensie van Kinderen van de fraters van Jules de Palm stond in 't Kofschip, vijftiende jaargang nr. 1, januari-februari 1987. Uit dat nummer haalde ik ook al de recensies van werk van Maarten 't Hart en Jan H. de Groot.
Van Jules de Palm (1922 - 2013) had ik in 1987 nog nooit gehoord. En eigenlijk wist ik heel weinig van Antilliaanse schrijvers en schrijvers uit Suriname. Ik had het een en ander van Albert Helman gelezen, maar het werk van auteurs als Tip Marugg, Boelie van Leeuwen en Frank Martinus Arion zou ik pas later lezen. Het doosje van Toeti van Hugo Pos had ik toen waarschijnlijk al wel gelezen.
Het boek van De Palm beviel me, maar ik liet het jarenlang bij dit ene. Maar niet lang geleden schafte ik Lekker warm, lekker bruin (1990) aan. Nu ik het zoek, kan ik het overigens niet vinden. Als ik tijd van leven heb, ga ik het nog lezen. Ooit.
In Kinderen van de fraters treffen we jeugdherinneringen aan van de Antilliaan Jules de Palm en dan met name de schoolherinneringen. In elk hoofdstuk wordt een schooljaar beschreven. We krijgen informatie over de pater die dat jaar les gaf, over de vriendjes en over de hoofdpersoon zelf. Die had het vaak niet gemakkelijk. Verschillende keren wordt in het boek verteld hoe hij moeite doet om erbij te horen, om gewoon mee te doen met de anderen. Dat valt niet mee, want hij draagt een nogal sterke bril, waardoor hij zich duidelijk van de anderen onderscheidt. Zo moet hij in de klas altijd vooraan zitten en bij veel spelletjes moet hij verstek laten gaan, omdat die te ruw zijn.
Ook de tegenstelling blank/zwart komt in het boek aan de orde. In de omgeving van de ik-figuur wordt meestal tegen blanke mensen opgezien. Als de hoofdpersoon vertelt dat hij van een Surinamer les heeft, wordt meteen gevraagd of hij 'kleur en haar' heeft. Men is opgelucht als men gehoord heeft dat de frater blank is en sluik haar heeft. Als de hoofdpersoon verweten wordt dat hij zich waarschijnlijk schaamt voor zijn grootmoeder, omdat ze zo zwart is, vindt hij dat heel erg. Hij vereert zijn grootmoeder. Grootmoeder is een soort gids voor hem, die zegt welke wegen hij wel moet bewandelen en welke niet. Zelf noemt ze zich 'een blanke negerin, want ze wist zich te gedragen.'
Over de paters schrijft De Palm met grote mildheid. Soms waren het juist de paters die hem de mooie dingen van de Antillen toonden. Zijn boek heeft hij aan hen opgedragen.
Opvallend in het boek is de mooie stijl waarin het geschreven is. Gave, gepolijste zinnen, die het lezen zeer aangenaam maken. Daarbij komt dat De Palm zeer beeldend weet te vertellen. Ik heb naast de ik-figuur op het schoolbankje gezeten en verder ben ik overal geweest waar hij ook was. Die belevenis is voor ieder weggelegd die het boek leest.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten