Weer een oude recensie en deze keer van een poëziebundel, Wakker (1997) van Rien van den Berg. De bespreking komt uit Bloknoot 21, jaargang 6, nr. 3 (augustus 1997). Uit datzelfde nummer haalde ik al eerder recensies van bundels van Harmen Wind en Hilbrand Rozema. Blijkbaar was ik druk met het bespreken van dichtbundels.
Wakker was het debuut van Rien van den Berg. Voor zover ik weet, heeft hij verder geen bundels uitgebracht. Wel heeft hij als bloemlezer van zich laten horen, bijvoorbeeld in het boekje Hij schreeuwde Ja! (toen hem gevraagd werd werd of gedichten lezen nou echt leuk is). Dat kwam uit als een gezamenlijk nummer van de tijdschriften Icarus en Woordwerk, februari 1997. Ik verwijs ernaar in het begin van onderstaande recensie.
En verder was hij de bloemlezer van het mooi vormgegeven boek Brandaan van de christelijke poëzie (2008). Dat boek heb ik ook besproken, maar ik weet niet meer waar. Misschien kom ik het stukje nog tegen.
Daarna waagde Van den Berg zich aan proza. Het eerste deel van de reeks Aslander kwam uit als Actieboek, het christelijke boekenweekgeschenk. Het was een thriller, waarin vooral veel gepraat werd en waarin weinig actie was. Er verscheen nog een tweede deel, waarin meer vaart zat, maar het eind van het boek bevatte veel gepreek, wat het betere begin wel bedierf. Onlangs is een derde deel uitgekomen. Dat laat ik maar aan me voorbij gaan. De links naar de besprekingen van de Aslanderboeken vind je helemaal onderaan.
Van den Berg was als dichter betrokken bij het project Psalmen voor nu waarbij hij onder andere Psalm 1 voor zijn rekening nam. Of hij verder nog als dichter actief is of is geweest, is me niet bekend. In zijn debuut waren niet alle gedichten even sterk, maar het beste uit de bundel was ook echt goed. De bundel kreeg indertijd een nominatie voor de C. Buddingh'-prijs, net als Paradijs van Hilbrand Rozema. De prijs werd uiteindelijk gewonnen door Pem Sluijter, voor Roos is een bloem.
Een nauwelijks nog biddend wortelkluitje
Er zijn dichters die God mooi makenom naar te kijken. Ik schrijf beeldenbij elkaar: roofvogels, burchtruïnes,geslepen hoorns, scherpe ijzers, wakken.En begrippen: onbegrip, angst, dood,onvertrouwen, misbruik, bloedwraak, Godleeft er zijn leven in als een onderhuidsbindweefsel. Drijft hij de handen aan,wie zal het zeggen. Zendt hij zijn dichterstot aan de einden der taal, wie weet. Ik beneen nauwelijks nog biddend wortelkluitje in los,droog zand, wat bovenkomt is een cactus van God.
Zoals dit dal: een opengewerktstukje bos, grazige weide, zon-overgoten drinkplaats, een kribdie bij de winterdag gevuld wordtin de buurt. Ademplaats van vrede.
Hij is gemaakt van eeuwigheid zoals hijdaar staat. Zijn grazige weiden stijf-bevroren, hij heeft zich al in uren nietbewogen, zijn krib is leeg maar hij weetdat de boer elk moment kan komen enhij leeft, kijk maar; hij dampt, hij dampt.
Je kunt dit gedicht bekijken als een foto, een plaatje van een rund. Misschien is het ook niet meer, al is het ook dan een erg mooi plaatje. Maar voor mijn gevoel speelt er meer mee. De hooglander is gemaakt van eeuwigheid: hij staat er al uren onbewogen en kan nog uren zo staan. Alsof de tijd geen vat heeft op hem, alsof hij al van eeuwen her zo staat, alsof hij al vanaf de tijd van het paradijs zo staat. Intussen is zijn toestand allerminst paradijselijk: zijn grazige weiden (!) zijn stijfbevroren en zijn krib is leeg, al blijft hij daar letterlijk onbewogen bij. Hij weet immers dat de boer komt. In heel die bevroren wereld is hij, ondanks zijn onbeweeglijkheid, leven, warmte.
Door zo'n woord als 'eeuwigheid', zeker in combinatie met de 'grazige weiden', begint er bij mij, terecht of niet, van alles mee te resoneren. Waarom zou de boer niet een beeld van God kunnen zijn? De Schotse hooglander is dan de dichter, of de mens, die zeker is van Gods komst. En, vraag ik me dan af, zou het woord 'krib' maar toevallig zo gekozen zijn?
Eigenlijk interesseert het me niet of de dichter dat allemaal echt zo bedoeld heeft. Ook als een gedicht over een rund gaat, vind ik 'Schotse hooglander' zonder meer geslaagd. Maar volgens mij is er niets in het gedicht dat zich verzet tegen een verder gaande interpretatie.
Bij de eerste regel van 'Schotse hooglander' moest ik onmiddellijk aan een gedicht van Herman de Coninck denken, ook over een dier: 'Olifant'. 'Hij is gemaakt van de grofste effecten', schrijf De Coninck. Ook zinnen als 'je zegt dat je het / niet meer weet met ogen die weten' of 'Wat ik niet wist: hemelsblauw is een kleur / of veertien, vijftien' en het gehele gedicht 'Vloerbedekking' doen mij aan deze dichter denken. Ook snoof ik af en toe wat Vroomkoning op en heel soms was er een vermoeden van Nic van Bruggen en van Kees Ouwens, maar dat had volgens mij meer met mij dan met de gedichten te maken.
De Coninck en Vroomkoning: men kan zich mindere voorbeelden kiezen. Ik bedoel dat helemaal niet als kritiek en beschuldig de dichter allerminst van na-aperij (al zal een poëzieliefhebber als Van den Berg in ieder geval het werk van Herman de Coninck wel goed kennen). Er is ongetwijfeld sprake van een zekere verwantschap. Zowel De Coninck als Vroomkoning zijn dichters die hun stof in de hun onmiddellijke nabijheid zoeken. Ook Van den Berg zoekt het in veel gedichten dicht bij huis: zijn hond, zijn vrienden, de natuur in de omgeving waar hij woont (of woonde).
Het dichterschap van Van den Berg is echter (hoe kan het ook anders) minder gepolijst dan dat van de eerder genoemde dichters. Hij kan mooie zinnen afwisselen met de vreselijkste clichés, spannende zinnen met slappe. Veel gedichten lijken me onrijp, zijn onder de maat ('Autarkie', 'Angst', 'Ruimte', 'Klanken', 'Sterk verhaal', om er zomaar wat te noemen) en die zorgen er ook voor dat de bundel als geheel (nog) niet overtuigt. Maar er zijn ook genoeg gedichten waarin wat te beleven valt. Het beeld dat in de volgende passage opgeroepen wordt, is krachtig:
(...) Zwaaien daar voor mijkoetshuisdeuren open, naar buiten komteen magere barones. Foeterend masker,haarspelden losgeraakt. Windwaait tierend slierten grijs lang haarom haar gezicht. Ogen fonkelenvan tussen klodders blauw en zwart.(...)
Haar meisjeskopje past wonderlijk goedin de holte van de heup van mijn hond: zeslapen allebei. Ik houd mijn kleine wake,zachtjes voor mij uit huilend omdat ikmijn hond niet ben, zij niet mijn dochter.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten