Wie leest er nog werk van Ankie Peypers (1928 - 2008)? Vingers? Ja, dat dacht ik al. Tot voor kort wist ik eigenlijk niets van haar. In mijn boekenkast staat de dichtbundel Drempel van ontheemden (1971), maar ik weet niet of ik die ooit gelezen heb. De bundel eindigt met een heuse, vrij lange prince-strofe:
Prins ik richt me in het stikdonkertot een vreemde een metaal om uitlegtot een in gangen verdwaalde sleutelmet een corrupte baard ik heb geen keus (...)
De bundel bestaat niet uit afzonderlijke gedichten, maar uit een lang doorlopend gedicht in zes delen over een vrouw die in een fabriek werkt. Degenen die er werken, komen steeds minder buiten.
Woorden van plastic
Er is ook een 'hij', meteen in het begin van de bundel:
Hij stuurde mij een doos woorden van plastic.Ik ben wel begonnen er 's avondsplastic zinnen van te leggen,maar veel is er niet veranderd.
hij zwijgten glimlacht om mij recht te strijkenin zijn plooi het zachte ritme vanzijn lichaam en zijn wil
Toen Ankie Peypers in 1971 Drempel van ontheemden publiceerde, had ze al een hele ontwikkeling achter de rug. Ze debuteerde in 1951 met Zeventien een bundeling van zeventien jeugdgedichten, gevolgd door de bundels October (1951) en Taal en teken (1956).
Romans
Daarna verschijnt haar eerste roman, Geen denken aan (1961), gevolgd door de gedichtenbundel Woorden als jij (1963). In 1967 is er weer een roman: Tussentijds en die heb ik gelezen. Hij was in een antiquariaat te koop voor € 2,50 en daarvoor wilde ik de gok wel wagen. Ik dacht toen nog dat Peypers alleen maar poëzie geschreven had.
Dat klopt niet. Ik noemde al Geen denken aan. Verder schreef ze ook nog de romans De vallei van Obermann (1967) en Met welke maten (1983).
Kritisch Lexicon
In 1989 wijdde Petra Veeger een beschouwing aan het oeuvre van Peyper in het Kritisch Lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur. Veeger schreef ook de inleiding bij de heruitgave van Tussentijds (1988) als 'moderne klassieker'. Die uitgave (en dus ook die inleiding) is mij indertijd ontgaan.
In het Lexicon onderscheidt Veeger twee fasen in het werk van Peypers. De eerste loopt tot en met de bundel Tussen tekst en uitleg (1968) en die noemt ze de pre-feministische fase. De twee romans vallen thematisch in dezelfde ontwikkeling. Het accent ligt op zelfverkenning en het pogen de relatie met de ander te doorgronden.
Dat heb ik allemaal achteraf opgezocht. Toen ik Tussentijds ging lezen had ik een vaag beeld van Peypers als van iemand die voornamelijk gedichten schreef.
Inhoud
In Tussentijds zitten we in het hoofd van jonge vrouw, Martine. Drie jaar geleden is Alfred in haar leven gekomen en haar zus Hella woont nog thuis. Maar ze ziet dat dat niet lang meer zal duren:
Ik zag Hella uit school komen; ze liep over het plein op een nieuwe manier, alsof haar benen plotseling haar eigendom waren geworden, na dertien jaar zelfstandig en onschuldig te zijn geweest, toevallig haar toegewezen uit een neutrale benenvoorraad in het land waar men geboren wordt. Ze herkende de nieuwe beweging in schouders en lendenen nog niet, maar vandaag, of morgen, zal er weer een rondschrijven onder de mannen circuleren en weer zullen zij komen.
Martine zal tegen Alfred zeggen dat ze nu toch een dochter moeten hebben, ook met het oog op haar vader.
Schrijven
Wat we gelezen hebben, blijkt niet de situatie van Martine te zijn, het is een verhaal dat ze tien jaar geleden schreef. Intussen is ze getrouwd met Hugo en samen hebben ze een dochtertje, Hellen. Hella is vanwege haar chronische bronchitis geëmigreerd naar Zwitserland.
Martine lijkt niet ongelukkig met Hugo en Hellen, maar er is ook het schrijven. Er is ook een andere wereld. In de werkelijkheid zit ze thuis, terwijl Hugo ergens in het oosten van het land is om iets voor het ballet te regelen. Hij komt niet thuis. Dat is niet doorgegeven aan zijn vriend Heite, met wie hij geregeld schaakt.
Heite is Hugo's vriend en ik ben Hugo's vrouw. Zijn Hugo schaakt en de mijne vraagt om koffie, houdt een toren in de lucht en zegt: 'Vandaag winnen de thuisspelers, Martine'.
Martine en Hugo zagen ooit twee oude mensen en Martine weet dat ze in ieder geval niet zoals zij wil worden, later:
Dat ik niets meer zou kunnen bedenken van wat ik bedacht toen ik twintig was en dertig was en veertig was en dat ik oud zou zijn, een oude vrouw als een gevulde groene kool of een magere slappe stok en dat jonge mensen snelle strakke rubberballen verend springend zouden denken: een oude vrouw.
Het is een overtuiging, maar misschien is het ook het schrikbeeld dat ze die toekomst niet zal ontgaan. In haar hoofd wil Martine van alles, maar zal het ervan komen?
Dodelijk schot
Heite komt op bezoek en Martine vertelt over wat er in de oorlog is gebeurd. Het is een dramatische gebeurtenis: ze heeft als meisje van twaalf per ongeluk een jongen doodgeschoten. Hugo biedt aan om die nacht bij Martine te blijven ('Mijn oneerbare bedoelingen zijn eerbaar, Martine.') maar ze wil liever alleen blijven met haar herinneringen en met het meisje van twaalf dat ze was.
Martine schrijft, terwijl ze wacht op Hugo.
Alles wat ik vandaag en gisteren geschreven heb, ligt op een rafelige stapel naast die andere stapel. Een stapel onvolledigheid, toevalligheid. Een variant van leven, onvolledig, toevallig. Ik wantrouw die variant, de werkelijkheid. Ik heb er geen deel aan. Hij is compleet zonder einde.
De werkelijkheid is dat ik op Hugo wacht, dat ik luister naar de geluiden in de straat, naar auto's.
Tussentijd
Ik had wel een beetje te doen met Martine, die zo aan het wachten was. Hugo wordt weliswaar positief beschreven, maar zit Martine niet net zo vast als de vrouw in Drempel van ontheemden? Deze roman heet Tussentijds: er is een verleden en een toekomst en in die tussentijd leef je, maar zowel het verleden als de toekomst lijken meer betekenisvol dan het heden. Martine schrijft om te ontstijgen aan die tussentijd. Maar misschien beschrijft ze haar eigen leven, over twee mensen die in een steeds kleiner wordend huis leven:
De woorden die ze langs elkaar heen spraken, gingen tegen de muren zitten; de restanten van blikken en gebaren vulden de hoeken op, legden zich tegen plinten, plafonds. Het was een aangroeiend rag, van een niet te ontmoedigen spin; een onzichtbaar slib, van een geduldige dagen en nachten aanspoelende wegebbende zee. Overal, in de huiskamer, de slaapkamer, de keuken. De band die hen in de loop der tijd met elkaar verbonden had, pluisde. De tijd die om hen heen gekluwd was pluisde, terwijl ze aten en sliepen; het geluid van een lepel, een ademhaling, het schuifelen van een laken over twee lichamen liet een overschot achter, dat niet op te gebruiken was, een vodde die het leven langzaam vulde.
Hellen is in de ochtend wakker geworden en het leven herneemt zich, maar Martine wacht. Op Hugo, op redding.
Ik heb in die stapel nast me, met woorden geroepen. Ik heb, als woorden armen hebben, met armen rondgemaaid omdat ik verdronk. Er was daar geen water. Nu, in de stroom van de tijd terug, zoals dat wordt genoemd, zou ik wel voorzichtig een arm willen opsteken, dat hij weet waar ik ben.
Misschien is hij ergens opgehouden.
Ankie Peypers beschrijft in Tussentijds een vrouw in wier leven niet zoveel gebeurt. Haar schrijven haalt haar uit dat leven, maar kan haar dat redden? Of is dat alleen maar een vraag om hulp? Feministisch is het zeker niet, want Martine lijkt Hugo nodig te hebben om haar te redden. Maar er is al wel bewustwording dat haar leven op deze manier dichtslibt.
Voor mij was Tussentijds vooral een roman, die geschreven is door een dichteres. Mooie zinnen, waarvan je kunt genieten op het moment dat je ze leest. Maar er gebeurt weinig concreets; je zit steeds in het hoofd van Martine. Je kunt je mee laten voeren door de taal, meer dan door de gebeurtenissen. Het is zeker een bijzonder boek.
Edelkitsch
In De Telegraaf van 31 maart 1967 wordt Tussentijds besproken. De recensent noemt wel wat positiefs, maar dat voorkomt niet zijn eindoordeel.
Dan weer denk je: hoe pretentieus en aanstellerig. Men kan Ankie Peypers geen talent, geen beeldend vermogen ontzeggen, maar als geheel leest men dit verhaal lichtelijk geïrriteerd. Sommigen zullen het wel voor subtiel-psychologisch en diep-problematisch houden, voor mij leunt het gevaarlijk dicht tegen de literaire edelkitsch aan.
Heel gemakkelijk is Tussentijds niet en achterop schreef Peypers een flaptekst die nu ook niet meteen grote groepen mensen enthousiast maakt, vermoed ik:
TUSSENTIJDS is opgedragen aan de merkwaardige omstandigheid dat een mens weinig van zichzelf weet en zich daarvan weinig aantrekt; aan zijn woorden en meningen, zijn onvrijheid en poging tot verstandhouding, die een deel van hem in de tijd vertegenwoordigen en er een ander deel spoorloos achterlaten.
NRC Handelsblad 8 augustus 1989 |
Stammoeder
In haar werk werd haar maatschappelijke betrokkenheid duidelijk en in Het Parool van 10 april 1992 wordt ze zelfs 'de stammoeder van de feministische letteren' genoemd. In 1976 verschijnt haar Verzamelde gedichten. Een van die gedichten zal Komrij opnemen in zijn dikke bloemlezing, maar nog niet in de eerste druk.
In de jaren tachtig en negentig is er zeker belangstelling voor Ankie Peypers. In 1989 (naar aanleiding van de herdruk van Tussentijds?) is er een radioportret van haar te horen op Radio 5, 'over feministische literatuur, haar oorlogsherinneringen, de schrijfcursussen die ze geeft en de invloed van haar betrokkenheid bij Amnesty International op haar literaire werk.'In NRC Handelsblad van 30 januari 1992 staat een advertentie van De Groene waarin aangekondigd wordt dat er in het volgende nummer aandacht besteed wordt aan 'Het pre-feministische onbehagen van Ankie Peypers'. In dat jaar verschijnt er ook een nummer van Surplus met een portret van Peypers.
In de tv-gids kwam ik ook een paar keer Coda tegen, aan het eind van de avond, met haar naam vermeld. Het is een programma aan het eind van de avond, twintig minuten lang. Ik weet niet welke rol zij daarin had.Erkenning
Peypers heeft in haar leven wel erkenning gehad. Zo kreeg zij in 1974 de P.C. Hooftprijs en het Nationaal Comité 4 en 5 mei vroeg haar om voor 4 mei 2000 een gedicht te maken. Verder kreeg zij de Anne Frankprijs, de Reina Prinsen Geerligsprijs en de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs.
Maar intussen is er wel stof neergedaald op haar en haar werk. Het zou toch mooi zijn als er af en toe iemand een bundel of een roman van Peypers tegenkomt in een kringloop, antiquariaat of minibieb en die meeneemt.
Laten we tot slot Ankie Peypers nog even het woord geven. Het gedicht komt uit de Boekenbijlage van Vrij Nederland, 1987. Het gedicht komt uit de bundel Brieven, motieven & juffrouw Vonk (1987)
aan een spoor
dat ze de gekkin van het eiland genoemd werd
geboren in het binnenland
dat onbegaanbaar voor ons is,
dat ze donkere kleine bushvrouw
zwervend tussen kamp en haven
woorden herhaalde onverstaanbaar
en altijd vragend naast me bleef lopen
omdat ze me in haar derde leven
met naam en toenaam in haar dorp ontmoet had
dat ik moest oppassen voor hagedissen
voor hun gelispel en voor heupen of voor hopen
dat ze me een leugenvrouw noemde als ik
haar tegensprak, dat alles neemt niet weg
dat de afdruk van haar voeten op het zandpad
er nog was en de mijne niet
de volgende dag
Geen opmerkingen:
Een reactie posten