Van W.F. Hermans heb ik best wat gelezen, maar niet alles. Romans als Onder professoren, Ruisend gruis en De laatste roker heb ik nog tegoed, dus daar verheug ik mij op. Niet alles van Hermans was goed, maar zijn beste werk is geweldig. In 't Kofschip van mei/juni 1988 (jaargang 16, nummer 3) besprak ik Een heilige van de horlogerie, die ik me herinner als een goede roman. Eronder stond mijn naam weer eens verkeerd geschreven. Als 'Theunis'. Ik schreef er met potlood '31-12-87' onder, de datum waarop ik de recensie schreef, op het randje van het vorige jaar dus.
Ook in dit nummer heb ik weer met potlood commentaar gegeven bij enkele bijdragen. Bij een gedichtje van Riek Venema staat 'slecht', net als bij een gedicht van Bert Deben en bij de laatste twee regels van 'Geboorte van Wouter' van Mieke Vandromme ('In welke vrede zul jij stilte vinden? / Aan welke boom pluk jij geluk?') schreef ik 'jank, jank'. Achter dat oordeel sta ik nog wel. Bovendien pluk je niets aan maar van een boom.
In hetzelfde nummer besprak ik nog Het lied van Iram van Ivo van Orshoven, een bijzondere roman waarbij het perspectief ligt bij een foetus. En voor de rubriek 'Van de hak op de tak' schreef ik twee signaleringen: van De provincie van Jan Brokken en De hoeken van de ring van Hans Moll. Misschien moet ik die kleine stukjes een keer bij elkaar vegen.
In hetzelfde nummer van 't Kofschip is weer van alles te lezen, waaronder een essay met de titel 'De nadagen van Guillaume van der Graft', door Jan Visser. Van der Graft was toen trouwens 67 jaar oud en hij zou nog meer dan twintig jaar leven.
De neergang van de heer der klokken
Sommige auteurs schrijven pas op wat latere leeftijd hun beste werk, het boek dat al hun ander boeken overtreft. Ik denk hierbij aan Het verdriet van België van Claus en Hoogste tijd van Mulisch.
Willem Frederik Hermans is ouder dan Claus en Mulisch, maar hij heeft zijn lezers de laatste jaren niet getrakteerd op zo'n monumentaal werk. Na Uit talloos veel miljoenen (1981), een matige roman, schreef hij vier flinterdunne boekjes, die soms heel aardig waren (Homme's hoest) en soms vrij slecht (Geyerstein's dynamiek). Nu is er eindelijk weer een roman van Hermans verschenen: Een heilige van de horlogerie.
De hoofdfiguur in dit boek is Constantin Brueghel, wiens taak het is ervoor te zorgen dat 1.437 klokken precies gelijk blijven lopen. Deze klokken staan, verdeeld over 297 kamers, in een paleis in Frankrijk. In de vorige eeuw is testamentair bepaald dat de klokken moeten blijven lopen en dat ze bovendien niet verplaatst mogen worden. Aan het opdraaien en gelijkzetten heeft Constantin een weektaak.
Eens per week komt hij in de vertrekken waar de Plantsoendienst, de Begrafenisdienst en de afdeling Afgifte Rijbewijzen gevestigd zijn. De rest van het paleis staat leeg.
Constantin doet het voorkomen alsof het personeel van bovengenoemde gemeentediensten bijzonder op hem gesteld is. Hij zorgt er immers voor dat de klokken die bij hen opgesteld staan zoveel mogelijk op hetzelfde moment slaan, zodat de geluidshinder tot een minimum beperkt blijft. 'Daar ging een gejuich op als ik binnenstapte met mijn nijlpaardleren beugeltas aan de hand', vertelt Constantin.
Op een dag echter blijkt een van de klokken door middel van een propje papier gesaboteerd te zijn. Dit ontstelt de klokkenmaker behoorlijk. Hij ziet deze daad als het begin van het verzet tegen zijn werk en hij vreest dat er meer acties zullen volgen.
Het propje papier is afkomstig van een nieuw personeelslid bij de Plantsoendienst, ene Louise, die sprekend lijkt op een actrice uit de jaren twintig, Louise Brooks. Als schooljongen adoreerde Constantin haar, hoewel hij wist dat ze intussen veel ouder moest zijn dan op de foto's die hij van haar had.
Louise probeert Constantin ervan te overtuigen dat hij het niet zo nauw moet nemen met zijn taak. De mensen hebben alleen maar last van zijn klokken. Ze vindt het bovendien onzinnig dat hij de klokken in het paleis op gang houdt, hoewel nooit iemand ze raadpleegt om te zien hoe laat het is. Constantin is een andere mening toegedaan: 'Ik vind het groots, precies zoals het groots is dat er planeten bestaan waar geen sterveling op woont.' Met de plichtsbetrachting van een heilige zal Constantin zijn taak uitvoeren, ondanks de verzoeking, die in de gedaante van Louise op zijn pad gekomen is.
Midden in het paleis, op de bovenste verdieping, is een klok in de muur gemetseld die aangedreven wordt door een kolossaal loden gewicht. De legende vertelt dat het gewicht door de vloer zal zakken als het niet op tijd opgehaald wordt en dat dan het hele paleis in zal storten. De klok tikt maar eens per drie seconden, maar doet dit 'met een geluid zonder compromis, zonder huichelarij, een geluid dat volkomen overeenstemde met de gruwelijke waarheid die in wezen door alle klokken, ook de fraaiste wordt verkondigd.' Namelijk: dat de tijd verstrijkt en niet meer terugkomt.
Ook het ingezette verval van het paleis, de klokkencollectie en de heerlijkheid van de klokkenmaker is niet meer te keren. Een hoogtepunt in diens bestaan is steeds het klokkenfeest van de Langste Dag, waarop mensen om middernacht komen luisteren naar het slaan van de klokken, maar dit keer komen er slechts 'Twee autobussen met ouden van dagen uit het klooster' en 'een stelletje kampeerders die hier op de camping zijn'. Niet lang daarna wordt Constantins beugeltas met gereedschap gestolen (Heeft Louise dat gedaan?) en de neergang is compleet als na een overstroming kampeerders in het paleis worden gehuisvest. Ze stelen klokken en de grote klok in het midden van het paleis wordt stilgezet. Men kan niet slapen door het getik. Het loden gewicht blijkt uit schijven te bestaan, die gemakkelijk verwijderd kunnen worden.
Intussen is Constantins relatie met Louise ook op niets uitgelopen. Ze heeft meer belangstelling voor Constantins werkgever, de wethouder van Onderwijs en Cultuur.
Constantin is in gaan zien hoe weinig zijn functie steeds voorgesteld heeft. 'Goed beschouwd had ik mijn beste jaren opgeofferd voor een hoop oud roest.' Gedesillusioneerd reist hij af naar Parijs, waar het waarschijnlijk niet moeilijk zou zijn een hoer te vinden die op Louise Brooks lijkt. Door genoegen te nemen met een substituut houdt Constantin de illusie in stand dat de tijd niet verstreken is, zoals ook een klok dat doet: na elke twaalf uur is die weer op zijn beginpunt terug. Dit in tegenstelling tot de kalender, die onverbiddelijk het verstrijken van de tijd registreert. Dit verschil tussen klok en kalender had Constantin overigens zelf al opgemerkt in de scriptie waarmee hij zijn studie filosofie ooit afsloot.
Is dit het grote werk van Hermans? Hermans is in de loop der jaren soberder gaan schrijven en ook in dit boek valt de kale stijl op. Helder zonder opsmuk vertelt Hermans wat hij te vertellen heeft. Dat vind ik te prijzen. Maar ik heb ook juist op stilistisch gebied nogal wat misgrepen in dit boek gevonden.
Wat denkt u bijvoorbeeld van zinnen als deze? 'De ene was een lange vent, hij deed me denken aan een stokvis met rood haar. Bovendien bezat hij, anders dan een vis, borstelige wenkbrauwen, haast zo dik als snorren.' Inderdaad, vissen hebben geen wenkbrauwen; alleen maar rood haar. Een ander voorbeeld: 'De volgende ochtend regende het nog even hard, maar hoewel het zondag was, werd ik gewekt door een ongebruikelijke herrie op straat. Het woord 'maar' geeft hier geen tegenstelling aan en 'hoewel het zondag was' en 'ongebruikelijke' is dubbelop.
Natuurlijk is Hermans wel iemand die weet hoe hij een verhaal in elkaar moet zetten. Het boek is hecht gecomponeerd. Alles heeft een functie, dingen die terloops vermeld worden, krijgen later een diepere betekenis. Wat dat betreft laat Hermans zien dat hij een vakman is.
Op verhaalniveau vind ik Een heilige van de horlogerie eerlijk gezegd een beetje mager. De soberheid waaraan de stijl zijn kracht ontleent heeft wat het verhaal betreft de verkeerde uitwerking. Maar misschien is dit een kwestie van smaak.
Ten slotte vond ik de dialogen soms wat houterig. Vooral bij de laatste dialoog tussen Constantin en Louise ergerde me dit.
Een heilige van de horlogerie is een heel behoorlijk boek, maar ook niet meer dan dat. Laten we Nooit meer slapen maar eens herlezen of De tranen der acacia's.
Hoi Teunis, ik ben nooit fan geweest van "De Grote Drie", maar van die drie vind ik wat ik van Hermans gelezen heb, het meest interessant. Toch voel ik geen enkele behoefte om nog iets van Hermans te gaan lezen of herlezen. Ik ken veel schrijvers, ook Nederlandstalige, die ik veel liever lees, bijvoorbeeld F.B. Hotz, waarvan ik de afgelopen dagen "Ernstvuurwerk" heb herlezen, na jouw stukje over Hotz, zie mijn blog: https://erikleest.blogspot.com/2025/05/fb-hotz-ernstvuurwerk.html. Groetjes, Erik
BeantwoordenVerwijderenJe hebt mooi geschreven over Hotz, Erik, met fraaie citaten.
VerwijderenHoi Teunis, dank je! Tussen mijn 6 favoriete Nederlandstalige schrijvers zit geen enkele romanschrijver: Aimée de Jongh, Carolijn Visser, Lieve Joris, A.L. Snijders, F.B. Hotz en Maarten Biesheuvel, waarschijnlijk in deze volgorde. Ik hoop van al deze 6 schrijvers hun volledige oeuvre op mijn blog te bespreken. Nu eerst dat van Hotz. Groetjes, Erik
VerwijderenVolgens mij heb ik van Carolijn Visser nog nooit wat gelezen. Aimée de Jongh is geweldig, maar dat is Hotz ook en om Biesheuvel heb ik altijd erg moeten lachen.
VerwijderenHet meeste van wat ik van WF hermans gelezen heb, vind ik
BeantwoordenVerwijderende moeite waard, ook Uit talloos veel miljoenen.
Ruisend gruis, uitgegeven na zijn dood, was weer het absurdisme ten top.
Ruisend gruis moet ik nog lezen, Joke. Ik heb ook van veel boeken van Hermans genoten. Niet alleen van zijn romans en verhalen, maar ook van zijn bundels als Ik draag geen helm met vederbos en Klaas kwam niet.
Verwijderen