dinsdag 30 september 2025

Ontmoeting met de dood (M.H. Székely-Lulofs)

In april besprak ik Rubber, de beroemdste roman van Madelon Székely-Lulofs. Ik kende alleen de reputatie van het werk, ik had het nooit eerder gelezen. Ik was onder de indruk van de roman. Als ik nog een keer wat van Lulofs tegenkwam, zou ik het zeker kopen, nam ik mij voor. Bij dat voornemen dacht ik waarschijnlijk aan romans als Koelie (1932) of De hongertocht (1936), maar het eerste waarop ik stuitte in een kringloop was de verhalenbundel Ontmoeting met de dood

Die verhalenbundel verscheen in 2011 en daar had ik best van op de hoogte kunnen zijn, maar het ontging me. Bezig met andere dingen blijkbaar, niet opgelet. Madelon Lulofs (1899 - 1958) was toen al overleden. De verhalen waren nog niet eerder in boekvorm verschenen. Hoe kwam men daar dan aan?

Ongeplaatste novellen

Dat is te danken aan haar kleinzoon Michael Walter, zoon van Cornelia Malvina (Kotjil) (1929-1969), dochter van Madelon Lulofs en Laslo Székely. Hij verkeerde, na de dood van zijn moeder, in de veronderstelling dat hij verder geen familie had. De nalatenschap van zijn moeder (en, naar bleek, van zijn oma) was opgeborgen in enkele dozen, die hij nooit geopend had. 

Op een dag nam Willem-Ewoud Modderman contact met hem op en toen bleek dat Michael nog wel degelijk familie had. Modderman was een neef en bleek nog meer familie te hebben. Hij spoorde Walter aan de nalatenschap te bekijken en toen kwam de map Ongeplaatste novellen tevoorschijn. Deze verhalen heeft Willem-Ewoud nog kunnen voorlezen aan zijn moeder, Maud, de oudste dochter van Madelon. Zij wist precies van elk verhaal op welke locatie het zich afspeelt. 

Precies formuleren

Ontmoeting met de dood bevat zeven verhalen, die anders wellicht verloren zouden zijn gegaan. Sommige verhalen zijn aardig, maar ook niet meer dan dat. In alle verhalen kun je wel merken dat Madelon Lulofs precies kan formuleren en met verrassende beelden komt. Enkele voorbeelden:

Dan was er onder zijn eigen kinderen wat onderdrukt gegiechel en heimelijk ellebooggestoot, en daarna begon vlug iedereen luid en rumoerig te praten, alsof er ergens een diepe holte was ontstaan, die met het geluid van gezonde stemmen en echt lachen  dichtgeworpen moest worden. 

De dode man hebben wij nooit gekend, wij kenden ook Klara alleen zoals zij later was: weduwe, moeder van twee jongetjes Niek en Han. Een sterke, eenzame jonge vrouw, die een kloek bewind voerde in haar huis en met 'Juffie' dit bewind deelde, zoals een kapitein op zee het deelt met zijn eerste stuurman: saamhorig en toch autoritair. 

De twee beste verhalen in de bundel zijn 'De jongetjes' en 'Ontmoeting met de dood'. Naar dat laatste verhaal is de hele bundel genoemd. Het gaat om een meisje dat aan boord van een schip iemand ontmoet die even later overlijdt. 

De jongetjes

'De jongetjes' speelt zich af in Nederland in de Tweede Wereldoorlog. Twee broertjes, onderling nogal verschillend, groeien op tot jonge mannen en ze raken in de oorlog bij het verzet betrokken. De een werd in 1943 gefusilleerd in de duinen bij Bloemendaal, zijn broer overleed in Dachau, een week voor de bevrijding. Dankzij Maud weten we over wie dit verhaal gaat: over Ton en Jan Pleyte. Willem-Ewoud Modderman vertelt het in het nawoord van Ontmoeting met de dood

Hij kondigt ook zijn boek aan: Code Kotjil, een digitale zoektocht naar een verdwenen Israëlische agente. Dat boek zou uiteindelijk gaan heten: Kotjil, De spoorloos verdwenen dochter van Madelon Székely-Lulofs. Het begin ervan is hier te lezen. 

In 2005 verscheen de roman Madelon - Het verborgen leven van Madelon Székely-Lulofs van Kester Freriks. Dat zijn allemaal nog boeken die ik zal gaan lezen als ik ze tegenkom. Ik ga er niet speciaal naar op zoek, want ik heb nog stapels boeken die ik ook wil gaan lezen en waar ik zo naar kan grijpen. 

Wat je nog verwachten kunt

Intussen heb ik mijn schrijfachterstand zo goed als ongedaan gemaakt, door de regelmaat van drie nieuwe recensies in de week aan te houden. Het lezen staat wat onder druk, want ik heb sinds het begin van het schooljaar een nieuwe baan en die vraagt veel tijd en ook veel ruimte in mijn hoofd. Ook schrijf ik niet over alles wat ik lees. Zo heb ik afgelopen weekend het Kinderboekenweekgeschenk Lexie van Kevin Hassing gelezen. Heel aardig, maar ik laat het verder onbesproken. 

We zullen zien hoe het de komende tijd gaat. Deze week wil ik nog een bespreking van de graphic novel Echo van Remco Schoppert schrijven en volgende week schrijf ik in ieder geval over Een tijd als deze, van Sarah van der Maas. Koop dat boek maar alvast, want het is erg goed. 

maandag 29 september 2025

Woestijngoud (Philippe Xavier / Matz)

Het zal wel iets te maken hebben met wat ik in mijn jeugd heb gelezen: zo'n verlaten Amerikaans landschap, waar je na uren rijden een dorp tegenkomt dat opgetrokken is uit houten huizen en waarvan de bewoners verdwenen zijn - ik hou ervan. Van de leegheid, van het idee dat je jezelf moet zien te redden, van de genadeloosheid van de natuur. Misschien ook omdat het zo on-Nederlands aandoet. 

Wat dat betreft ben ik wel aan mijn trekken gekomen in de strip Woestijngoud, dat begint in 1970 in Montana. Op de eerste tekeningen, gemaakt door Philippe Xavier, komen geen mensen voor. Bergen, water, een vliegende roofvogel, een bison. En dan is er in de leegte een auto die Wyoming in rijdt. Daarin zitten twee mensen, een man en een vrouw, Chuck en Kat. 

Buit

Ze rijden dwars door de Verenigde Staten, van noord naar zuid. Via Colorado komen ze in New Mexico. Chuck heeft in de gevangenis gezeten en nu hij vrij is, gaan ze samen de buit opgraven. Maar heeft Chuck daarover werkelijk niets tegen iemand anders gezegd? En is Kat hem al die jaren trouw gebleven? Of is het haar alleen maar om het geld te doen? En weet Chuck nog precies waar hij moet zoeken?

Je snapt dat ik hier niet kan verlopen hoe het werkelijk zit. Matz weet er goed de spanning in te houden. In het lege land duiken er toch steeds mensen op. Chuck en Kat hebben elkaar nodig bij deze expeditie en tegelijkertijd weten ze niet in hoeverre ze elkaar kunnen vertrouwen. 

Van Woestijngoud zou zomaar een film te maken zijn. Het verhaal, geschreven door Matz, nodigt ertoe uit. Samen met Xavier maakte Matz ook ooit Tango, dat ik niet besproken heb. Wel schreef ik over Mexicana.

Tekeningen

De tekeningen van Xavier zijn realistisch en ze doen denken aan die van de serie XIII waarvan hij overigens ook een deel tekende. Xavier hanteert een soepele lijn en zijn personages bewegen op een natuurlijke manier. Ze hebben geen overdreven gezichtsuitdrukkingen. Ook daarin zijn ze natuurlijk. Sommige details zijn wel een beetje uit op het effect. Uit sigaretten komt bijvoorbeeld altijd rook, ook als iemand geen trek neemt. Er werd in de jaren zeventig ongetwijfeld meer gerookt dan nu, maar het lijkt alsof de sigaretten ook een soort achteloosheid moeten uitstralen. Hoe iemand de sigaret tussen de lippen of de vingertoppen houdt, klopt soms net niet, maar dat zijn details. 

Tijdens het lezen heb je daar helemaal geen last van. Je wordt opgenomen in het verhaal, vraagt je af wat de werkelijke bedoeling van de personages is, ziet hoe ze veroordeeld zijn tot elkaar, maar ook tot het genadeloze landschap. 

Wie aan Woestijngoud begint, legt het niet meer weg voordat het uit is. Het verhaal zit goed in elkaar en is spannend en de tekeningen zijn mooi. De fraaie hardcover kwam uit in de Collectie Getekend van Le Lombard, die intussen al bijna zestig delen telt. Xavier en Matz rekenen Woestijngoud tot de Trilogie van het westen van Amerika, op zichzelf staande delen, met steeds andere personen, maar ze spelen alle in het ruige landschap van het zuidwesten van Amerika. Daartoe behoort ook De slang en de coyote.

Reeks: Collectie Getekend
Deel: Woestijngoud
Scenario: Matz
Tekeningen: Philippe Xavier
Inkleuring: Jérôme Maffre
Uitgever: Le Lombard
2025, 120 blz. € 23,99 (hardcover)

zaterdag 27 september 2025

Het moois dat we delen (Ish Ait Hamou)

Het gebeurt niet vaak dat ik een boek zonder context lees. Meestal weet ik wel iets van de auteur of heb ik een ander boek van haar of hem gelezen. Soms heb ik al een recensie onder ogen gehad of een interview gehoord. Bij Het moois dat we delen (2019) van Ish Ait Hamou ontbrak voor mij de context echter geheel. 

Het boek stond op een boekenlijst voor een Staatsexamen dat een collega van me afnam; ik schreef het protocol. Ik kende het boek niet, maar ze verzekerde me dat het een goed boek was en daarom nam ik het later mee uit de bibliotheek. 

Nooit eerder hoorde ik van Ish Ait Hamou en de uitgever Angèle was me ook al onbekend. Geen idee in welke hoek ik het boek moest plaatsen. Ik begon volkomen blanco aan het leesavontuur. Al gauw kwam ik erachter dat Het moois dat we delen een jeugdboek is. Tenminste, zo heb ik het gelezen. 

Van Zij en Hij naar Wij

Het boek is verdeeld in vier delen: 'Zij', 'Hij', 'Hij & Zij' en 'Wij'. 

In 'Zij' staat Soumia centraal, een vrouw van 27, die bij haar vader en haar broertje van 11 woont. Ze heeft vijf jaar in de gevangenis gezeten en is nu net weer vrij, maar het leven valt haar zwaar: 'Ik dacht dat het moeilijkste achter de rug was, maar het dringt tot me door dat het nu pas echt begint.' Ze sluit zich op in haar huis, het liefst in haar kamer en vermijdt het contact met iedereen. 

Soumia is landelijk bekend als 'de taxi-terroriste' en ze vermoedt dat ze intussen door iedereen uitgekotst is. Met haar broertje Karim gaat het niet goed op school. Gelukkig heeft hij het voetbal, waarbij hij succesvol is. 

Terroristische aanslag

Niet alles uit het boek zal ik hier onthullen, maar je komt erachter dat Soumia betrokken is geweest bij een terroristische aanslag. Wellicht herinneren mensen zich de aanslagen van maart 2016 in Brussel nog, op de luchthaven en de metro. Die zullen model gestaan hebben voor wat er gebeurt in Het moois dat we delen

Het lukt Soumia niet om een baan op haar niveau te vinden, maar Hassan, de eigenaar van een winkel, wil haar wel in dienst nemen. Hij laat haar boodschappen bezorgen. 

Zo komt ze in contact met Luc, die centraal staat in het deel 'Hij'. Hij is vierenveertig jaar lang getrouwd geweest met Maria, maar ze is hem een aantal jaren geleden ontvallen en hij vereenzaamt. Hij gaat nog wel naar de plaatselijke voetbalclub, waar hij topscorer aller tijden is. Soumia komt bij hem over de vloer, onder een andere naam, maar hij weet zij is en besluit haar een kans te geven. 

De eerste twee delen in het boek vind ik aardig, je leest er vlot doorheen en je hebt het idee dat ze ook wel echt ergens over gaan, maar ik wordt pas gegrepen door het derde deel, 'Hij & Zij', afwisselend door Luc en Soumia verteld. 

Erbij horen

Soumia worstelt met haar identiteit, wie kan ze nog zijn, nu iedereen haar ziet als een terrorist? Ook haar broertje heeft daar last van en het zijn van iemand met een dubbele nationaliteit is toch al lastig:

Het is moeilijk om aan broertje uit te leggen wat hij is. Ik weet zelf amper wie of wat ik ben. Ik heb me altijd afgevraagd of wij op onze manier Belg mogen zijn of dat er maar één manier is om het te zijn. We kunnen wel geloven dat we Belg zijn, maar het zal altijd een kruising zijn tussen wie we willen zijn en wat anderen ons toelaten te zijn. 

Dat Hassan Soumia een baantje heeft gegeven is een opsteker voor haar, zeker als ze een band opbouwt met Luc, met wie ze na het bezorgen altijd nog even thee blijft drinken. 

Er schieten tientallen gedachten door mijn hoofd. Ik verwerp ze allemaal, behalve die ene. Dat er iemand is die om mij vraagt. Opnieuw heeft iemand me nodig. Ook al is het voor een pot wortelen. 

Hoe verschillend hun achtergrond ook is, ze delen het lot van de eenzaamheid. Ook al komen Soumia en Luc nader tot elkaar, in de omgeving hebben mensen daar zo hun gedachten over. Waar dat doet leidt, zal ik hier niet onthullen. 

Ish Ait Hamou maakt goed duidelijk hoe makkelijk mensen oordelen, hoe weinig mensen bereid zijn echt met elkaar in gesprek te gaan en echt naar elkaar te luisteren en ook wat het kan betekenen als dat wel gebeurt. 

Losse eindjes

Niet alles in het boek vind ik goed. Soms zijn er, voor mijn gevoel, wat losse eindjes. Soumia heeft een relatie achter de rug. Wat heeft dat met de rest van het boek te maken? Het enige wat ik kan bedenken is dat ze daardoor gelukkig was en dat dat de reden was toen toen twee mensen vroegen of ze wat voor hen wilde doen. Daardoor werd ze uiteindelijk de taxi-terroriste. 

Maar misschien waren ze anders ook wel in gesprek gegaan en Soumia voelde zich hoe dan ook verbonden met de twee:

Ik keek naar hen beiden en dacht aan al het moois dat we deelden. We waren verbonden, familie, niet door bloed maar door onze gedeelde levenservaringen. 

De titel komt ook terug als Luc het heeft over zijn huwelijk met Maria:

Vierenveertig jaar getrouwd blijven doe je door elkaar te vergeven. Dat was het moois dat we deelden. 

Op een gegeven moment wordt Karim afgetuigd. Dat blijft een beetje in de lucht hangen. Het lijkt een losstaand incident, dat verder ook weinig invloed blijkt te hebben. Pas na lange tijd wordt er kort iets over gezegd. 

Datzelfde geldt voor de problemen die Karim op school heeft. Soumia gaat erheen om met de directrice te praten. Daar is ook niet echt een vervolg op. Het is een los element in het verhaal, dat ook achterwege gelaten zou kunnen worden. Verderop wordt het nog een enkele keer geoemd. 

In de dramatische ontknoping toont Ish Ait Hamou zich een goede plotter. Er is daarna nog een kort,  verzoenend slot 'Wij'.

Dader en slachtoffer

Het moois dat we deelden is een confrontatie tussen dader en slachtoffer, zou je kunnen zeggen. Dat is ook het geval in Oroppa, waar het nog wel duidelijker om een dader gaat: iemand die gemarteld heeft. Soumia moet nog erkennen dat een deel van het daderschap ook bij haar terecht is gekomen, ook al had ze geen verkeerde bedoelingen. Dat anderen een bepaald beeld van je hebben is één ding, maar welk beeld heb je van jezelf? En kun je jezelf zo nodig wel vergeven?

In deze roman moest ik een beetje op gang komen, maar uiteindelijk vond ik het een goed boek. Ik denk dat jongeren het met plezier zullen lezen. In België zal het boek misschien nog net wat meer herkenning oproepen dan in Nederland. Het boek is in ieder geval goed verkocht. Ik vond een afbeelding (zie boven) van het boek met daarop een sticker die aangeeft dat er al meer dan 100.000 exemplaren over de toonbank zijn gegaan. Dat dat geheel aan mijn aandacht ontstnapt is, is toch een beetje vreemd. 

Maar goed, ik heb het dus intussen gelezen. Of ik dat ga doen met nog meer van deze auteur, weet ik nog niet. Intussen heb ik alweer een hele stapel nieuwe boeken klaarstaan. Daar ga ik eerst maar eens aan beginnen. 

donderdag 25 september 2025

Afgestoft: Aantekeningen bij een noodlottige gebeurtenis (Ton Lensink)

Of ik de naam Ton Lensink in 1987 kende, weet ik niet. Wellicht dat ik wist dat hij acteur was, maar ik had toen nog maar weinig films gezien en had nauwelijks tv gekeken. Dat hij een belangrijke rol had in Tita Tovenaar en dat hij speelde in De kleine waarheid zal mij ongetwijfeld ontgaan zijn. In Floris zal ik hem niet herkend hebben en Dokter Pulder zaait papavers zag ik pas later. 

Waarschijnlijk heb ik hem wel gezien in de tv-serie De appelgaard (die ik nog ergens op dvd heb). Die werd bij ons in de buurt opgenomen. Een een heel stel figuranten kende ik persoonlijk. Ik zie nog de bakkersknecht Henk-Jan met kisten appels sjouwen. Maar ik zal niet de link gelegd hebben tussen de acteur en de auteur van de roman Aantekeningen bij een noodlottige gebeurtenis, Een idylle niettemin. Dat boek las ik in mei 1987. De recensie, die ik op 23 mei opstuurde naar de redacteur Hervé Casier,  was te lezen in 't Kofschip, jaargang 16 nr. 1 (januari/februari 1988).

Van de roman was ik niet zo gecharmeerd. Ik herinner me geen recensies uit de tijd en ik zie ze zo gauw ook niet op Delpher, dus ik weet niet hoe anderen erover oordeelden. Ik denk dat van de boeken van Lensink Het boek H (1984) het bekendst geworden is, maar dat is een beetje een wilde gok. Het is gewoon de titel die me het bekendst voorkomt. 

Lensink heeft zijn sporen verdiend als acteur. Als auteur is hij vergeten, schat ik in. Dat is misschien niet zo erg, zo lang we ons Tita Tovenaar nog herinneren. 

Advertentie in de Volkskrant (13 maart 1987)

Aantekeningen bij een mislukte roman

Aantekeningen bij een noodlottige gebeurtenis. Dat staat als titel op de nieuwe roman van Ton Lensink. Op de achterkant las ik zinsneden als 'indringend geschreven', 'meeslepend verhaal', 'liefde die even onweerstaanbaar als onmogelijk is', 'teder', 'meedogenloos', 'een boek vol hartstocht en ontreddering'.

Nou nou, dat was niet mis. De flaptekstschrijver wilde blijkbaar dat ik Lensinks boek zo gauw mogelijk ging lezen. Dat deed ik. Ik las de volgende geschiedenis: een 34-jarige ik-figuur (Johannes) kijkt terug op zijn leven. Hij vertelt over zijn vader, iemand die altijd op zijn kamertje zat te studeren en door andere gezinsleden professor Cornelis werd genoemd. Na de dood van professor Cornelis raakt Johannes' moeder aan de drank en sterft ook. Johannes gaat bij zijn oom en tante wonen. 

Bij het opruimen van zijn vaders studeerkamer vindt hij onder andere twee schriften met aantekeningen (waaruit hij het hele boek door citeert) en moeders drankvoorraad. Op zijn eenentwintigste gaat Johannes zelfstandig in zijn ouderlijk huis wonen. Intussen heeft hij kennis gemaakt met Ineke, een meisje dat enkele jaren ouder is dan hij. Hun jarenlange relatie loopt uit op een 'noodlottige gebeurtenis'.


Toen had ik het boek uit en daar was ik blij om. Ik las nogmaals de flaptekst en herkende alleen 'ontreddering'. Bij mezelf dan. Ik kon me niet voorstellen dat de flaptekstschrijver en ik hetzelfde boek gelezen hadden. Zo vond ik het verhaal niet 'indringend geschreven' en niet 'meeslepend'. 

Misschien werd dat wel veroorzaakt door Lensinks stijl. Verschillende keren formuleert Lensink zeer onbeholpen. Laat ik eens een paar voorbeelden geven: 
Dit is een van de vele aantekeningen in de twee hardgekafte schriften die ik vond tussen een grote hoeveelheid van voor mij onbegrijpelijke wetenschappelijke beschouwingen en wiskundige berekeningen, bij het opruimen van de werkkamer, vele jaren na zijn dood, van professor Cornelis. (blz. 8)
Vooral de onverwoestbare minzaamheid van de uitgever ten aanzien van alles wat moeder omgaf, zelfs haar onuitstaanbare zoon, een genegenheid die waarschijnlijk ook gestimuleerd werd door de sherry die mama niet zuinig schonk, wat er op het eind van de avond toe leidde dat zij innig eensgezind afscheid van elkaar namen, moeder hem daarna tot voorzichtigheid maande - moet mij tot het vermoeden hebben gedreven dat er tussen de twee meer dan een afstandelijk vriendelijke band bestond.' (blz. 29)
Verder heb ik me nogal geërgerd aan de stapeling van allerlei niet functionele vergelijkingen en metaforen. Dat zal Lensink wel 'beeldend taalgebruik' noemen. Ik vind het eerder een voorbeeld van schadende overdaad. 

Behalve de stijl deugt er nog meer niet in het boek. Zo is de ik-figuur psychologisch onvoldoende uitgewerkt. Het avontuurtje dat Johannes met een man op touw wil zetten wordt niet gemotiveerd door de informatie die de lezer heeft over Johannes' innerlijk. Hetzelfde geldt voor zijn 'noodlottige' daad. 

Ook is niet duidelijk waarom Johannes op 34-jarige leeftijd zijn voorgeschiedenis vertelt. Wil hij na de noodlottige gebeurtenis terugkijken op zijn relatie met Ineke? Dan had hij zijn vroege jeugd niet hoeven te beschrijven en niet het hele boek hoeven te larderen met aantekeningen van zijn vader. Of ging het juist om die vader en zijn aantekeningen? Dan had Ineke beter buiten het boek kunnen blijven. Met andere woorden, het boek is slordig gecomponeerd. Het bezit geen dwingende structuur. 

Slechts een enkele keer heb ik in het boek een passage gelezen die de moeite waard was. Bijvoorbeeld waar verteld wordt hoe Johannes per ongeluk de bril van zijn vader vertrapt, waardoor er een kloof tussen vader en zoon ontstaat. Maar zulke passages zijn zo zeldzaam, dat je ze je nauwelijks herinnert als je het boek uit hebt. Bij mij overheersten in ieder geval de ontevredenheid en de ergernis. Ik had een slecht boek gelezen en had dus mijn tijd verknoeid. 



woensdag 24 september 2025

Elektrisch Leven (Sander Funneman / Peter Brouwers)

Jaren geleden betoogde een van mijn neven dat hij geen magnetron wilde: hij hoefde geen bestraald eten. Dat kon ik niet volgen: volgens mij was er altijd straling en bestond er dus helemaal geen onbestraald eten. Natuurlijk was (en ben) ik geen deskundige: ik praatte na wat ik ergens gelezen had. 

Maar als je je ergens in verdiept, blijkt de wereld nog wonderlijker in elkaar te zitten dan je dacht. Dat overkwam wetenschapsjournalist Sander Funneman, die in 1986 aan het einde van een lezing een hand-out kreeg waarop te lezen was dat alles werkt door elektriciteit en magnetisme. Niet veel, maar alles dus. Hij ging het onderzoeken. 

De kennis die hij sinds die tijd vergaard heeft, heeft hij op een rijtje gezet en die is getekend door Peter Brouwers. Dat werd uiteindelijk een boek van ruim driehonderd pagina's dik: Elektrisch Leven

Samenvatting

Het is een informatief boek, waarbij elk hoofdstuk eindigt met een samenvatting van de informatie. Wie de kern van dat hoofdstuk wil weten, kan later altijd naar zo'n samenvatting terugbladeren. 

Door het hele boek heen loopt er een verteller, die ons meeneemt. Dat is werkelijk een vondst. Je hebt daardoor het idee dat iemand tegen je praat, wat de betrokkenheid met de stof vergroot. Het personage heeft niets betweterigs. Eerder lijkt hij een beetje naïef en hij verwondert zich over al het moois dat hij te zien en in te zien krijgt. 

Niet alleen dit personage is goed getekend door Peter Brouwer, maar al zijn tekeningen zijn een wonder van helderheid. Hij tekent wat uitgelegd wordt zo, dat je het snapt. Natuurlijk komt dat ook door de tekst, maar de tekeningen helpen heel erg mee. 

Elektriciteit en magnetisme blijken werkelijk overal te zijn. Er zullen ook andere manieren zijn om naar de wereld te kijken, maar wie de blik op deze twee verschijnselen krijgt visie op de wereld die hij niet eerder had, schat ik zo in. 

Prachtige weetjes

Verschijnselen die bekend zijn, blijken maar half te kloppen. Hoe brengen bijen stuifmeel over? Die blijft aan hun vacht kleven, toch? Maar hoe komt dat? Doordat bijen positief geladen zijn en bloemen negatief. Daarom blijft het stuifmeel zo goed 'plakken'. Nooit geweten. 

Zo staat Elektrisch Leven vol met prachtige weetjes: bliksem is de sleutel tot de bevruchting van alle planten, botten vormen een batterijensysteem dat elektriciteit opslaat, spermacellen en eicellen zijn elektrosensitief, vossen gebruiken een gps-systeem om op muizen te jagen, sommige bacteriën kunnen magneten produceren, vuurmieren zijn dol op elektriciteit. 

Acht hoofdstukken

Funneman behandelt de stof in acht hoofdstukken: Insecten, Microben, Bliksem, Planten, Kosmos, Ecosysteem, Mensen en Toekomst. Dan heb je zo'n beetje elk gebied wel gehad. Er zijn vragen beantwoor die je daarvoor niet had en er komen ook vragen op, waarop weer geen antwoord wordt gegeven. Hebben die zwenkende spreeuwenzwermen ook te maken met elektromagnetisme?

Na het lezen van het boek ga je je bij bijna alles afvragen of het te maken heeft met elektriciteit of magnetisme. Het antwoord zal wel 'ja' zijn. Je vraagt je af waarom je dat tot nu toe nooit geweten hebt. Blijkbaar kunnen we goed leven met onwetendheid. We weten niet wat we niet weten, maar je gaat je wel afvragen welke kennis er nog meer onder handbereik is zonder dat je het weet. 

Qua sfeer doet Elektrisch Leven me wel denken aan Het verborgen leven van bomen, dat ook zo vol mooie weetjes stond en ook op een persoonlijke en betrokken manier verteld. 

Het lijkt me dat Elektrisch Leven ook aan zal slaan bij mensen die nooit een strip lezen, maar die wel nieuwsgierig zijn naar wetenschap, of gewoon naar de wereld om hen heen. Ik weet nu al dat ik dit boek verschillende keren cadeau zal geven. 

Titel: Elektrisch Leven
Tekst: Sander Funneman
Tekeningen: Peter Brouwer
Uitgever: Scratch Books
2025, 304 blz. € 29,95 (hardcover)





dinsdag 23 september 2025

Afgestoft: interview met Victor Vroomkoning

Eigenlijk dacht ik dat het interview met Victor Vroomkoning al lang te vinden was op Bunt Blogt, maar dat is niet zo. Daarom wordt het hoog tijd dat ik het afstof. Ik schreef het op 23 februari 1991. Dat staat tenminste onder het interview, dat gepubliceerd werd in Kreatief, jaargang 25 nummer 1, april 1991. 

Ik had toen nog maar weinig (of misschien wel geen) interviews gemaakt. Kreatief vroeg mij om het interview en ik ging het gesprek graag aan. Ik kende Victor, of Walter, al langer. Tien jaar daarvoor was hij mijn docent taalkunde op de Gelderse Leergangen, waar ik Nederlands MO-A deed en later MO-B, maar toen heette het al Interstudie. 

Het zou niet het laatste interview zijn. Ik herinner me nog een avond in Arnhem (samen met de dichters Rob Schouten en Theo van Os), waar ik moest invallen als interviewer omdat Wam de Moor verhinderd was, en een gesprek dat we hadden bij de lancering van een bundel van Vroomkoning. 

Er moest wel wat gestoft worden. In Kreatief sprak ik de dichter met 'u' aan, maar dat was de keuze van de redactie. In werkelijkheid hebben wij elkaar in het gesprek met 'je' aangesproken. Er zaten ook nog wat foutjes in de weergave van het gesprek en hopelijk zijn die er nu uit. 

In het nummer van Kreatief stond verder een interview, met Greta Seghers. Zou iemand haar werk nog lezen? En nog artikelen over Louis Paul Boon, Jeroen Brouwers, Frans Pointl en Patrick Modiano. Genoeg interessants. 



Niets blijft, alles herhaalt zich

Een gesprek met Victor Vroomkoning


Victor Vroomkoning wordt op 6 oktober 1938, als Walter van de Laar, geboren in Boxtel. Zijn moeder is een Antwerpse, zijn vader een Geldersman. Als hij tien jaar is, gaat hij naar een kostschool in Venray, bij de paters fransiscanen. Na twee jaar verwisselt hij deze school voor de hbs, het Sint-Joris College in Eindhoven, waarvan Gerard Knuvelder directeur is. Uit die tijd dateert zijn pseudoniem. 

Na zijn middelbare-schooltijd moet Vroomkoning in militaire dienst. Terwijl hij zijn dienstplicht vervult, begint hij de studie Nederlands MO-A aan de Tilburgse leergangen. Hij slaagt en krijgt een betrekking bij uitgeverij Contact, waar hij twee jaar blijft. 

Hij wordt leraar in Nijmegen op wat nu het Economisch College heet, doet Nederlands MO-B in Arnhem en gaat daarna naar de universiteit in Nijmegen, waar hij afstudeert op A. Alberts. Over deze schrijver zal hij later schrijven in het Kritisch literatuur lexicon. Van 1977 tot 1988 doceert hij taalkunde op de Gelderse leergangen, een instituut dat later omgedoopt wordt tot Interstudie. Intussen is hij getrouwd. 

In 1983 verschijnen kort na elkaar twee gedichtenbundels van zijn hand: het bibliofiel uitgegeven De einders tegemoet en De laatste dingen, waarin de eerste bundel integraal is opgenomen. Bij uitgeverij Agathon publiceert hij in 1987 Klein museum en in 1990 komt bij Manteau Echo van een echo uit. 

Heb je poëzie geschreven voordat je De laatste dingen schreef?
Ik had wel eens poëzie geschreven, maar dat vond ik van zo'n treurig niveau, dat ik er nooit iets mee heb gedaan. In 1981 ben ik gaan schrijven na de zoveelste aanvaring met een vrouw die me bijna in de vernieling heeft geholpen De verzen kwamen er zeer snel uit. Het is de genadeloze cyclus in De laatste dingen geworden over de vervreemding tussen een man en een vrouw. Ik had toen een nogal vijandig beeld van zo ongeveer alle vrouwen in Nederland, geloof ik, en ik heb die cyclus geschreven als een soort therapie. Tenminste, dat denk ik; ik kan het nog niet helemaal goed reconstrueren. 

Hoe waardeer je die gedichten?
Er zitten wel aardige dingen in, vind ik. Ik zou dat soort gedichten nog wel kunnen schrijven, maar dan beter van vorm. De tweede afdeling in de bundel, die jeugdherinneringen, die vind ik niet best meer. 

In Klein museum herschrijf je twee gedichten uit die tweede afdeling, waarbij je de zus vervangt door de moeder. 
Mijn zus paste niet in Klein museum, want die bundel gaat over mijn ouders. Ik had haar er natuurlijk in kwijt gekund, maar dan had ik veel meer gedichten over haar moeten opnemen en dat wilde ik niet. 

De tweede versie van de gedichten is veel strakker van vorm, zoals alle gedichten in Klein museum strakker zijn dan uit de eerste bundel. 
Het is ook een soort oefening geweest: ik heb lange gedichten teruggebracht tot korte. Ik wil eigenlijk zo kort mogelijk zijn. Ik let op de lengte van de versregels, meer dan op de vorm van het hele gedicht. Als het zo uitkomt, kan ik van een gedicht een sonnet maken, maar ik zit er helemaal niet mee. Onlangs heb ik in Dietsche Warande & Belfort een cyclus van veertienregelige gedichten gepubliceerd, een hommage aan Jacques Perk. Eindrijm zul je trouwens bij mij weinig aantreffen, maar assonantie zit er veel in. 

Je stijl is soberder geworden
Ik heb een hekel aan retoriek en pathetiek. Met woordspelingen moet ik oppassen. In Klein museum zitten er te veel, vind ik. Ik ben bang voor krullen, loze woorden. Ik ben strakker gaan schrijven, veel strakker. Ik durf eigenlijk bijna niks meer op papier te zetten. Als ik gelukkig zou zijn -wat ik dus niet ben- dan zou ik ophouden met dichten. Daar ben ik van overtuigd. Ik ken trouwens geen gelukkige dichters. Als je gelukkig bent, ga je toch niet zitten schrijven?

Onweer

Na uren broei de echo
van een echo, een adem-
tocht die langs je strijkt.
Als onweer komt een gedicht aan-
waaien. Je verhuist naar binnen, 
nestelt je voor het grote raam. 

Je pen ligt bij de hand
die straks het werk moet doen.
Lage zwaluwen ruimen het veld, 
de hemel staat op barsten.

Het weerlicht in je hoofd.
Zonder omhaal registreer je:
rukwind, inslag, hagel. Het vers
gaat bol staan van de bliksems.

Als het stil wordt blijk je 
klaargekomen. Onweer is over-
druk die razend tot ontlading 
komt zoals waanzin om
-ik noem maar wat- een vrouw
kalmeert in een gedicht. 
De eerste afdeling van Echo van een echo gaat over het schrijven. Dat is iets nieuws in je werk. 
Ja, dat is allemaal nieuw. Gedichten over het dichten pur sang zul je bij mij niet tegenkomen, dat vind ik te gemakkelijk. Ik heb ook de erotiek als een dichterlijke daad opgevat, of andersom. In 'Onweer' bijvoorbeeld, waar het schrijven van een gedicht met een orgasme vergeleken wordt. Er zitten ook verwijzingen naar masturbatie in. Nou ja, schrijven is natuurlijk ook een solitaire bezigheid. 

In gedichten als 'Sneeuw', 'Statie' en 'Onweer' suggereer je dat een gedicht eerder geboren dan gemaakt wordt. 
Ik heb altijd gedacht dat ik heel lang, drie, vier weken, over een gedicht moest doen en dat deed ik vroeger ook. Ik was er ook 's nachts mee doende. Dat  heb ik nu helemaal niet meer. Mijn beste gedichten komen nu in een uur tijd, maar dan moet ik er natuurlijk nog wel het een en ander aan doen. Meestal laat ik het maar liggen; het komt toch vanzelf. 

Hoe komt het gedicht? Met een beeld? Met een zin?
Het kan met een beeld, het kan met een zin. 'Overgang' begint met een zin uit de krant. In een advertentie voor een levensverzekering las ik: 'Zijn leven is niet meer hetzelfde sinds haar dood.' Dat vond ik een intrigerende zin en ik heb ervan gemaakt: 'Háár leven is niet meer hetzelfde sinds haar dood'. Hier gaat het natuurlijk niet om iemand die echt gestorven is. Ze ging dood in een droom. Bij 'Vuilniszakken' begon het met een beeld. Ik kwam een keer 's middags van school en toen stonden mijn vuilniszakken er nog. Toen dacht ik: 'Wanneer worden die dingen nou opgehaald? Het zullen je ouders zijn.' Zo ineens, pats! Toen had ik het meteen, ik schreef het zo op. Heel raar. 

Vuilniszakken

Zoals ze daar 's morgens
op de stoep tegen elkaar 
aan geleund warmte zoekend
in hun plastic jassen
staan te wachten, grijs, 
vormeloos, vol afgedankt 
leven, tegelijk broos 
en weerloos. Je zou ze 
weer naar binnen willen 
halen, je ouders 
wachtend op de bus. 

Komt een emotie op tijdens het schrijven of ga je schrijven omdat een emotie opkomt?
Het kan beide gebeuren. Als ik iets gezien he dat me hevig geëmotioneerd heeft, komt het gedicht misschien drie dagen daarna, misschien veel later en nooit op het moment zelf, want dan durf ik de pen niet te grijpen. Je mag een emotie best op laten komen, maar je moet ontzettend uitkijken dat die niet met je op de loop gaat. Je moet het afkoelen, bijvoorbeeld door er ironie aan toe te voegen. 

Hier heb je wat van die afgekoelde emoties in enkele recente, nog ongebundelde gedichten. 'Overzet' heb ik meegemaakt, drie dagen voor ik het schreef. De context was iets anders dan we in  het gedicht teruglezen. De sneeuwstorm was er in ieder geval in werkelijkheid ook, evenals de pont. In het gedicht krijgt de overtocht de allure van de oversteek van de Styx, de doodsrivier. 

Bij het gedicht 'Dood' was de tijd tussen beleving en schrijven twee weken. De dood van een familielid riep nogal wat emoties op. Intussen heb ik over de gebeurtenis verscheidene gedichten geschreven. 

Overzet

Wat is water anders als gesmolten 
sneeuw, denk ik wanneer we voor de 
Waal staan. De lege pont legt aan,
de veerman wil een daalder voor zo'n

honderd meter mist. DODEWAARD TRANSPORT
staat er op zijn pet, zijn hand is schraal
van wisselgeld, kraaien wieken rond
zijn kop als meeuwen in negatief. 

Aan de overkant allesbehalve perspectief.
De ruiten van de wagen sneeuwen langzaam
dicht, de wissers benen het niet bij. 

Het land verdwijnt, de beesten die nog
buiten zijn vergeesten. Slippend komen
we onszelf tegen, wij verstijven. 

Dood

Ik heb je net ontmoet, 
je zat nog op, je ogen
holle spoken in je
vleermuiskop, je wangen
krochten vol gereutel,
scheur je mond. Stinken
deed je, in je lege lijf
kon niets meer beven
toen ik je het bed in
tilde. Geen anderhalve
meter mat je meer, je
woog als gist, knoken pop,
kind van negentig, stuk
oud zeer. je moest de vrouw
verbeelden die me trik-
trak leerde. Waarom nam je 
haar toen niet toen ze volop
leefde, met haar lieve malse
handen, jou vervloekend,
door mijn haren streek?

In je gedichten hebben je emoties vaak betrekking op je ouders.
Ja, ik doe iets wat volgens mij uniek is: ik laat in mijn gedichten mijn ouders sterven, terwijl ze in werkelijkheid nog leven. In proza is zoiets niet zo bijzonder, in poëzie komt het verder niet voor. Mijn schoonvader is overleden in de tijd dat ik met Klein museum bezig was. De vader in die bundel is dus niet mijn vader, maar mijn schoonvader. Die kon ik echter niet met de compositie van mijn bundel verenigen. Ook ben ik bang dat ik geen woorden zal hebben als mijn vader werkelijk sterft, dat ik zo ontdaan zal zijn dat ik er niets mee kan en daarom doe ik het maar van tevoren. Je kunt ook zeggen dat ikzelf niet de 'ik' ben in de bundel. En dan wordt het de universele vader, ieders vader. Dat is eigenlijk de bedoeling. 

In gedichten als 'Vaderdag' en 'Spiegel' vindt er een identificatie met de vader plaats. Soms worden ook de rollen van vader en zoon verwisseld. 
Dat is de echo van een echo, zo zie ik het leven ook. Mijn zoon heeft veel meer weg van mijn vader dan ik. Hij zit ook op dezelfde manier als mijn vader. Hij is elf, er zit zeventig jaar tussen. Ik denk dat we elkaars ellende en elkaars mooie dingen doorgeven. Zo zie ik de echo. 

Niets blijft, alles herhaalt zich
Ja, alles herhaalt zich. Niets blijft, ik zou niet weten wat. Dat vind ik eigenlijk het treurige van alles, dat niets blijft. Je kunt zeggen: je geeft het leven door, maar wat schieten we er eigenlijk mee op?

Wat je doorgeeft, is ook jou weer doorgegeven.
Dat klopt. Ook de angsten, hè? In Klein museum schrijf ik: 'Hoe ik mijn zoon besmet / met angsten die mijn vader / in mij uit deed breken.' Maar ik beschouw ook de poëzie als zodanig. Die bundel heet niet voor niets Echo van een echo. Dat is natuurlijk ook zelf weer de echo van alle poëzie die ik doorgeef. Ook het literaire erfgoed is niet iets wat blijft, maar wat zich herhaalt. Wat de mens in zijn hoofd produceert en wat hij op papier zet, is ook de echo van een echo. 

Er bestaat geen oorspronkelijkheid.
Nee, het is alleen een compilatie of een herziening of een bijstelling of iets van dien aard. De Vijftigers bijvoorbeeld, die zouden er toch nooit geweest zijn zonder hun voorgangers? Of neem nou de bandopname van een donderslag. Als je die hoort, kun je niet eens zeggen of het onweer nog komt of dat het al geweest is. En zo bekijk ik de mensen ook. Het maakt niet uit of het iemand van tachtig is of iemand van elf, ze zeggen eigenlijk allemaal hetzelfde.

Wat heeft schrijven dan voor zin?
Wat heeft het voor zin om een stoel te maken? Je kunt erop zitten. Ach, ik denk dat ook dat weinig zin heeft. 

Maar je doet het wel.
Bij gebrek aan beter.

Maar je publiceert het ook.
Ja, dat is een kwestie van ijdelheid, denk ik. Hoewel ik toch zou schrijven als ik niet zou publiceren. Ach ja, het is ook leuk om die echo eens een keer op papier te hebben. 

De eerste

Dat het in Antwerpen gebeurt waar
moeder twaalf is geweest als
ze uit de oorlog naar de jongen vlucht
die zij mijn vader maakt in Holland.

's Morgens dwalend tussen de vrouwen
die Masereel uit hout sneed, 's middags
bladerend door een jonge dichteres,
vind ik haar 's avonds onder vrienden

onbevangen in mijn schoot, veulen van
een vrouw. Ik haal adem in haar manen.
Zij danst de halve nacht voor mij, laat

de vrouwen zien die ik begeerde, wekt 
het kind in mij dat met zijn moeder
wilde wat zijn vader met haar deed. 
In je laatste bundel komt enkele keren het slapen met de moeder terug.
'Overspel', waar mijn zoontje met zijn moeder in zee gaat, heette eerst ook 'Oedipus'. Dat gedicht beschouw ik ook als een afspiegeling van mijzelf met mijn moeder. Eerst stond er zoiets als dat hij nog ver achter mij ligt als minnaar, maar dat heb ik later afgezwakt. Het gedicht is te vergelijken met 'Ademtocht' uit Klein museum. Daar lig ik bij mijn moeder en dat is een oedipale gewaarwording, die ik terugvind in 'Overspel'. En ik geloof dat ook daarin weer die echo zit. de zoon wil de vader zijn, of is de vader al, zonder dat hij het weet. Hij is de man van de moeder, met wie hij wat wil. Daar geloof ik sterk in. Ik zie het ook aan mijn zoontje, dat hij altijd zo bezig is met mijn vrouw. De moeder is de eerste vrouw. De eerste. 

Je ouders en je gezin zijn kernen in je werk.
Ja, de critici nemen het mij kwalijk dat ik zo dicht bij huis blijf. Ik blijf in huis, ik ben een huiselijk dichter. 

Doet de kritiek je iets?
Niet meer. Ik ben een keer door Guus Middag aangevallen als iemand die te veel Eva Gerlach gelezen zou hebben. Daar heb ik hem een heel boze brief over teruggeschreven. Toe ik Klein museum schreef, had ik misschien ooit eens een keer iets van Eva Gerlach gelezen, meer niet. 

Lees je in recensies wel eens dingen die je nog niet wist?
Jazeker, Herman de Coninck heeft in zijn bespreking van Echo van een echo een paar dingen geschreven, waarvan ik denk: hee, dat is toch mooi, daar heb ik eigenlijk niet bij stilgestaan. Maar zo hoort het ook, denk ik. Als het een goed gedicht is, kan er van alles in zitten. 

Hereniging

Daar verschijnt zij op het gele pad
dat door de herfst is aangelegd.
Zoals toen, toen ik me in haar 
begroef en nooit zo leefde, nooit

zo 'dood, dood' stamelde omdat 
ik voelde dat ik haar alleen kon
houden als ik haar kon toevertrouwen
aan de bladeren waarin wij lagen.

Onveranderd jong lacht zij om
de grauwe man die ik geworden ben.
Hoe eerder je komt, zegt zij, hoe
minder we schelen. Stijf wankel ik
haar binnen, zij is warm gebleven. 

De gedichten die je geslaagd vindt, zijn dat dezelfde als die je dierbaar zijn?
Zo'n gedicht als 'Vuilniszakken' ontroert mij nog steeds. Daar ben ik persoonlijk bij betrokken. Dat gedicht doet me het meest, maar het gedicht dat ik het mooist vind, is 'Hereniging'. Het heeft iets Achterbergiaans, het is een beetje ongrijpbaar. Aan het eind staat nauwelijks wat er gebeurt. 'Stijf wankel ik / haar binnen, zij is warm gebleven.' Wat gebeurt daar nou? Ja, dat weet ik zelf ook niet. Het is een erotisch beeld. Misschien ga ik zelf dood. Of zij is helemaal niet dood, ze leeft nog, en mijn stijve leden probeer ik weer warm te krijgen voor haar. Voor mij is het totaal ongrijpbaar, maar ik vind het mooi. Soms zie je dingen pas achteraf. In 'Winter' vergelijk ik me, als ik me scheer, met een clown die zich afschminkt met de handen aan het mes. Pas later viel me op dat ik al eerder mijn vader een clown had genoemd. Dat zijn verbanden die je achteraf pas legt. Een clown is natuurlijk de melancholicus bij uitstek. Hij ziet er mooi uit, maar hij is absoluut een winterfiguur. Hij heeft ook dat masker, een sneeuwgezicht. En als hij zich afschminkt, is hij zichzelf helemaal. Zo voel ik mij ook. De dichter is de clown. Met de handen aan het mes. 

maandag 22 september 2025

Beladen huis (Christien Brinkgreve)

Op 27 februari 2022 overleed Arend Jan Heerma van Voss, journalist, acteur, omroepbestuurder, auteur, vader van Thomas en Daan Heerma van Voss, echtgenoot van Christien Brinkgreve. Dat zijn mensen die zelf publiceren en die in sommige publicaties dicht bij huis blijven. Zo schreef Thomas in Het archief over de periode dat zijn vader al ziek was.  Die zou eigenlijk zijn studeerkamer op moeten ruimen, maar het kwam er maar niet van. 

Zelfs als een boek niet gaat over de huiselijke situatie van de auteur, wordt het soms nog autobiografisch geduid. Dat overkwam Daan bij een recensie van zijn roman Schijnoffers, die ik overigens aangeschaft heb, maar ik moet hem nog lezen.

In Beladen huis schrijft Christien Brinkgreve over het leven met haar man, die ze steeds aanduidt met A, al weet iedereen intussen wie het betreft. 

Bij zijn uitvaart spraken de kinderen, zij niet. Wat ze had kunnen zeggen, was: 'Je hebt het ons heel moeilijk gemaakt, maar we hielden toch van je.' Maar een vriendin vond dat ze dan beter niets kon zeggen. 

Brinkgreve schrijft over haar relatie met A, waarin goede dingen waren, maar die ook moeizaam was. Ze onderzoekt in Beladen huis hoe dat nou zit, hoe dat gewerkt heeft tussen hen. 

Beladen met herinneringen

De titel verwijst naar het huis dat opgeruimd moest worden. Dat doet denken aan wat Nicolaas Matsier beschrijft in Gesloten huis (1994), waarin hij het huis van zijn overleden moeder opruimt. Dat Brinkgreve het huis 'beladen' noemt, heeft te maken met de herinneringen, die in de voorwerpen zijn gaan zitten:

Dingen zijn geen levenloze objecten, ze zijn beladen met herinneringen, hun betekenis is in de voorwerpen gaan zitten. 

Het huis ziet ze soms ook als symbool voor haar relatie met A. Op een gegeven moment kwam er water in de kelder te staan, waaraan maar niets gedaan werd. 

Ik weet niet meer hoe lang we met de ondergelopen kelder leefden. We hielden de kelderdeur zo veel mogelijk dicht, alsof je daarmee het onheil weg kunt houden. Het weten en de deur dichthouden: voor mij is dit symbolisch voor hoe we toen daar leefden. 

Buiten het gezin was Brinkgreve succesvol. Ze was hoogleraar in Nijmegen in Utrecht. Bij Universiteit Utrecht was ze jarenlang hoogleraar sociale wetenschappen. Maar binnen het gezin, nam ze weinig ruimte in, was ze inschikkelijk, zag ze zich genoodzaakt zich terug te trekken in haar studeerkamer. 

Drie richtingen

Voor het moeizame leven met A zoekt Brinkgreve verklaringen, die ze zoekt in drie richtingen: haar eigen leven, het leven van A en de structuren in de maatschappij, die aangebracht zijn door het patriarchaat. 

Brinkgreve is opgegroeid in een gezin met een emotioneel niet stabiele moeder, die vaak radeloos was. Niet alleen deed vader zijn best voor moeder te zorgen, maar die taak kwam ook op de vier kinderen meer, meer dan vader toen besefte. 

Bij ons alle vier is als diep patroon gevormd dat je voor de ander zorgt, met voorbijgaan aan eigen behoeften; je wist niet eens wat die behoeften waren. 

Ze is opgegroeid met het automatisme dat je voor een ander zorgt en dat je geen ruimte vraagt voor jezelf. Bovendien is het moeilijk om bij A ruimte in te nemen. Hij is gevoelig voor rivaliteit en heeft zelf veel ruimte nodig. Zo zei hij dat hij gehoopt had dat Brinkgreve na het voltooien van haar proefschrift zich helemaal aan hem zou wijden. 

Toen er kinderen kwamen, werd het eigenlijk alleen maar moeilijker:

Voor A betekende het krijgen van kinderen, hoeveel hij ook van ze hield en hoeveel ze ook voor hem betekenden, ook verlies: verlies van mijn aandacht die nu voor een belangrijk deel naar de kinderen uitging. 

Dokie

Ze analyseert ook het boek Dokie dat A schreef over het verlies van zijn zusje, dat overreden werd toen ze zeven jaar oud was. Mede daardoor is bij hem het patroon gelegd langs welk hij verder zou leven: de angst overweldigd te worden door het verdriet van zijn moeder en de angst om verlaten te worden. 

Toen A ziek werd, kwamen Brinkgreve en hij niet nader tot elkaar. A verzette zich tegen de gedachte dat hij dood zou gaan, weigerde om ook maar iets te regelen, had zorg nodig en hield die tegelijkertijd op afstand. 

Brinkgreve schrijft daarover:

Het was zo anders dan wat iedereen vertelde: dat je in die laatste fase weer tot elkaar komt, dat het contact intensiveert, de intimiteit terugkomt. Ik heb het zo gehoopt. Geprobeerd. Maar de grond was te rotsig, de afstand te groot. Het is een open wond, dit niet-afscheid, die verschansing, elke keer als ik er aan terugdenk moet ik huilen. En het is onherstelbaar. Steeds keer ik terug naar die momenten, had ik het anders kunnen doen, had ik hem dan wel kunnen bereiken?

Maatschappij

Beide echtelieden hadden een verleden, die de relatie stempelde. Maar ze leefden ook beiden in een maatschappij die andere dingen vroeg en vraagt van vrouwen dan van mannen. Weliswaar hadden de ontwikkelingen geleid tot meer mogelijkheden voor vrouwen voor een maatschappelijke loopbaan, maar ook het gezin vroeg aandacht en dat was een zware opgave. Bovendien kon je eigenlijk niet vertellen dat dat zwaar was, omdat dat ook leek op kritiek op wat er allemaal al bereikt is. Dat de mogelijkheid van een carrière er was een mogelijkheid die ook verbonden was met verplichtingen. En dan was er nog de achtergrond van haar jeugd:

Ik had niet zoals eerdere generaties vrouwen hoeven kiezen tussen werk en moederschap, tussen kind en carrière: ik kon beide en dat voelde als een enorme verrijking van het bestaan. Ik kon daarmee, dacht ik, aan het lot van mijn moeder ontsnappen met haar terugkerende inzinkingen.

Met de maatschappijstructuren hebben zowel Brinkgreve als A te maken:

Maar ook het oude diepe spoor van het patriarchaat: de angst voor de doorbreking van de hiërarchische orde door oprukkende vrouwen zoals hij het beleefde. Zolang hij het overwicht in onze relatie had was het goed, toen dat verschoof kantelde ook zijn innerlijk evenwicht en moest ik kleiner worden.

De vertrouwde structuren geven veiligheid en het is lastig om daarbuiten te raken. Het zijn karrensporen waar de wielen van je kar steeds weer in terechtkomen. Je kunt de wetten en de regels veranderen, maar de sporen verander je niet zomaar.

Jaren feministische strijd weten deze dieptelaag vrijwel intact te laten. Overal zie ik dit patroon opduiken: hoe vrouwen inschikken, gericht zijn op het voorzien in de verlangens en behoeften van hun mannen en het gezin, ik zie het aanpassen, het faciliteren, het ruimte geven die je zelf niet opeist, het uitleggen, het zich moeten verdedigen, het de ander de veren laten plukken van gezamenlijk werk. Het is een andere laag dan die van de wetten en de regels, ongrijpbaarder, taaier. 

Huis

Ook na de dood van A is het lastig voor Brinkgreve om de ruimte te nemen. Ze moet van alles met het huis, om het volledig van haarzelf te maken, maar het is ook het huis waarin de kinderen opgegroeid en die willen graag vasthouden aan sommige vaste punten uit hun verleden. 

Brinkgreve schrijft dat er echt wel iets moet gebeuren. Het huis is een opbergplaats geworden van gebruikte in onbruik geraakte dingen. 

Maar er was nog een kracht die me in dit huis de adem benam en mijn energie opslorpte, en dat was de moedeloosheid, de ontstemming, het gevoel dat in het huis was gaan hangen en ik er niet meer uit kon verjagen. Het gevoel van tekort, van niet goed, van het tegen de klippen op proberen er iets van te maken dat tot mislukken was gedoemd. 

Beladen huis is niet alleen een verslag van een relatie, maar het is ook een onderzoek. Brinkgreve leest allerlei boeken die haar meer inzicht zouden kunnen geven. Een lijst van die boeken is achterin opgenomen. 

In gesprek

Zo probeert ze duidelijk te krijgen wat er gebeurd is (en wat er nog steeds gebeurt) en waardoor het veroorzaakt is. Ze is in gesprek met zichzelf, met het huis, met A. 

Ik voel me nog in gesprek met hem. Of weer opnieuw: onze gesprekken waren stilgevallen. Ik zou hem nog iets willen zeggen wat me in die laatste fase van zijn leven niet meer lukte. Dat ik veel van hem gehouden heb. Dat ik weer meer contact heb gekregen met zijn leuke en lieve kanten, maar ook met zijn wanhoop en eenzaamheid. Dat ik zie hoe hij zijn best heeft gedaan en leed onder het gevoel tekort te schieten. Het onvermogen. Dat we het echt geprobeerd hebben en dat het ons niet gelukt is. Ik zou zijn hand pakken en we zouden voelen hoeveel we ook samen gehad hebben. De verbinding ervaren, al zou dat woord direct door hem in de ban zijn gedaan.  

Daan Heerma van Voss zei in een bijzinnetje in een interview naar aanleiding van zijn roman Schijnoffers iets over Beladen huis: 'Alles aan dat boek is pijnlijk'.  

Het is zeker een pijnlijk boek, dat onverhuld verslag doet van wat moeilijk was, wat niet lukte, wat pijn deed. Tegelijk is het een liefdevol boek. Op zijn minst is het een poging daartoe, maar het is moeilijk rouwen om een geliefde met wie je steeds moeilijker samen kunt leven. 

Intussen is Beladen huis verschillende keren herdrukt en het heeft veel publiciteit gekregen. Waarom juist dit boek aanslaat bij een groot publiek is gissen. Natuurlijk omdat het een persoonlijk boek is en omdat het gaat over mensen die in wijdere kring bekend zijn dan in die van hun persoonlijke contacten. Maar misschien ook omdat veel mensen er iets in herkennen en omdat het duidelijk maakt hoe moeilijk relaties kunnen zijn. Niet alleen heb je beiden je eigen verleden, je grondpatroon, maar je leeft ook nog in een maatschappij met patronen die meestal niet expliciet gemaakt worden. 

In ieder geval is Beladen huis zowel een persoonlijk boek als een boek dat het persoonlijke ver overstijgt. Het kan nog een heel tijdje mee, denk ik. 

vrijdag 19 september 2025

Afgestoft: Alles is ijdelheid (Broeder Dieleman)

Een week geleden stofte ik een recensie af van twee albums van Ellen ten Damme, deze week eentje van een cd van Broeder Dieleman. De bespreking verscheen in Liter 69, jaargang 16 2013. 

In dat nummer werd er vooral aandacht besteed aan drie auteurs: Marcel Möring, Flannery O'Connor en Hester Knibbe. Maar ook een uitgebreid artikel over de bundel Eindaugustuswind van Willem Jan Otten. 

Hoe ik aan Broeder Dieleman kwam, weet ik niet meer. Volgde ik hem op Facebook? Kwam een nummer van hem voor in De eigenwijze 30? Ik heb werkelijk geen idee. 

Broeder Dieleman is intussen gestaag doorgegaan en hij heeft verschillende albums op zijn naam staan. Je vindt de titels op de Wikipediapagina. 




De Schelde wordt de Jordaan


De muziek van Broeder Dieleman is kaal: geen bombastische arrangementen, maar meestal slechts één instrument (gitaar, banjo) dat de zang van de broeder begeleidt. Broeder Dieleman heeft daardoor voor mij veel weg van een troubadour. Hij brengt ons zijn teksten en de muziek is daarbij ondersteunend.

Broeder Dieleman komt uit Zeeuws-Vlaanderen, zingt in het Zeeuws en de setting van de liederen is die van het Zeeuwse platteland. De plaats wordt meestal aangeduid met ‘de polder’, een omgeving waarin de oogst van het land wordt gehaald, waar de reigers en de kiekendieven vliegen, waar we wilgen en vlierstruiken zien groeien.

Dat landschap is in zijn soberheid idyllisch. Broeder Dieleman heeft elementen die kunnen storen eruit geweerd. Zo is er nauwelijks geluid en zeker zijn er geen knetterende brommers of speakers waaruit muziek schalt. Je krijgt vooral beeld, waar je in stilte naar kunt kijken.

Het lijkt me een geïdealiseerd landschap, ergens uit het verleden. De oogst wordt niet met grote trekkers, maar met paarden binnengehaald en een boer die groet doordat hij stilstaat en zijn pet afdoet, kom je in 2013 ook niet vaak tegen.

Het lijkt Broeder Dieleman dan ook niet te gaan om het letterlijke landschap. Dat is wel het startpunt, en bij elk lied blijkt de liefde voor dat landschap, maar het krijgt een lading waardoor het zichzelf ontstijgt.

Het duidelijkst blijkt dat in het lied ‘Zilverspa’. Daarin delft een man een graf. Dat is een beeld dat vaker voorkomt op de cd en dat is niet zo vreemd; Broeder Dieleman was ooit zelf grafdelver. Zeven kilometer verder vaart er een schip over de Schelde, wat wel de Westerschelde zal zijn. Met de zilverspa in de hand gaat de man naar het strand: ‘Aan het einde van de weg / op het strand bluuv'n we staan / Er is een pad van licht op 't water / waarlangs dat schip moet gaan. / Wie kan er ooit snappen / wat je in de verte ziet / Wel hoor ik duzend engelen / Ze zingen je een lied.’

In het refrein hebben we dan al gehoord dat de Schelde de Jordaan wordt en we hebben ook al ‘het beloofde land’ voorbij horen komen. De Jordaan, een pad van licht, engelen, het beloofde land - dan moeten we wel aan de Bijbel denken. Niet voor niets vliegt er in het lied een pelikaan rond, een traditioneel symbool voor Christus. Voor mij riep het lied het beeld op van verwachting van het einde der tijden. Het lied eindigt met: ‘En ik zie dat je verdwient / waar het eerste licht nog schient / Alle tekens ooit gezien / kriegen waarde nu misschien.’

Ik zie de grafdelver daar staan, met zijn zilverspa in de hand, klaar voor de nieuwe aarde. Hij heeft de tekenen verstaan: de Schelde is voor hem de Jordaan geworden, de overkant het beloofde land, de vogels zijn engelen geworden. Het kan niet lang meer duren. Hij kijkt over het water, vol verwachting.

Dat einde der tijden is ook duidelijk aanwezig in ‘Polderevangelie’: ‘Ik wil d'r bie zien as de lucht ier opengaat / As de man mee zijn trompet bie 't kerkhof staat.’ In die tekst hangt het kwaad als mist over het land, maar degene die in het lied aangesproken wordt, loopt door alsof er niets aan de hand is: ‘Aan 't eind is er een beter oord’. Ook hier is er de verwachting van een betere wereld.

Die verwachting klinkt door in bijna alle liederen. Bijvoorbeeld in ‘Sneeuw’. Dat begint met het delven van ‘een mooi recht graf’ en daarna begint het wachten, ‘op wat de lucht op ons loslaat’.

Het komt als sneeuw, zingt onze Broeder en het zal alle kwaad bedekken. Alle ogen zullen het zien en al wat rood is, wordt wit. Daarin klinkt onmiskenbaar Jesaja 1 door, waarvan ik vers 18 citeer in de Statenvertaling: ‘al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol’. Daarop wordt dus gewacht: het uitwissen van het kwaad. ‘Rond de bocht ligt er genade’, zingt de Broeder in een ander lied.

In dat licht bezien is het opmerkelijk dat de cd Alles is ijdelheid heet. Uit de teksten spreekt juist niet de vergeefsheid van ons handelen op aarde, maar de verwachting van het mooie dat nog aan moet breken.

De hoop op iets beters is zo sterk dat die dicht bij zekerheid komt. Uit alle situaties blijkt hoop te peuren. In ‘Duzend veugels’ droomt de ik-figuur dat hij wakker wordt met kapotte handen: bloed aan zijn vingers, bot gebroken. Voor de meeste mensen zou dat iets zijn om bang van te worden, maar Broeder Dieleman zingt: ‘Noe is alles mogelijk / Ben ik nooit meer alleen / Noe is alles mogelijk / D'r hroeien boom'n deur me heen.’

Die hoop lijkt tegengesteld aan de wereld van de steile mannenbroeders waarin Broeder Dieleman is geworteld. Op de cd zijn ook fragmenten uit preken te horen. Een dominee met duidelijk Zeeuwse tongval spreekt het einde van de geloofsbelijdenis uit. In ‘Zingende bij beurte’ vraagt hij de gemeenteleden of ze dat ook wel eens hebben - dat ze hun hart er wel uit willen rukken. Voor mij is die wereld niet in de eerste plaats verbonden met hoop en met de verwachting van een betere wereld, maar met schuld en zondebesef.

Daaraan heeft de Broeder zich blijkbaar onttrokken. Hij spreekt over genade, hij is niet gericht op het kwaad, maar weet dat het kwaad moet wijken. In het laatste lied richt hij zich tot ‘Onze Lieve Vrouwe van de Polder’. Zo'n oecumenisch lied zal dominee niet goedgekeurd hebben.

Door de manier waarop Broeder Dieleman het zingt, horen we niet ‘Onzelievevrouwe’, maar Onze Lieve Vrouwe, waarbij het ‘lieve’ veel nadruk krijgt. Maria wordt gevraagd om het land te bewaren voor het water: ‘Moant de sturm tot stille / Houdt de golven in bedwang / Zurg da w'ier in vrede leven / En de kinders nooit meer bang.’

Voor mijn gevoel kan zo'n lied alleen maar gezongen worden door Broeder Dieleman, doordat het zo Zeeuws is. Eigenlijk geldt dat voor al deze liederen. Alles is ijdelheid is de eerste cd van Broeder Dieleman, maar hij heeft nu al een authentiek geluid. In zijn teksten roept hij een eigen wereld op, zodat je hem nooit met een andere artiest zult verwarren. Ik ben benieuwd in welke richting de Broeder zich zal ontwikkelen. Net als de figuren in de teksten ben ik vol verwachting: er komen zeven nieuwe jaren. ‘Ik ruuk citroen'n in de wind.’

Broeder Dieleman, Alles is ijdelheid. Beep! Beep! Back up the Truck 2012, €12,00. Opnieuw uitgekomen in 2013 bij Snowstar records.




donderdag 18 september 2025

Greenwood 1: Urania de heks


Er zijn veel strips met kleine kinderen of jonge dieren in de hoofdrol. Er zijn ook stripfiguren die later in een kindversie in een nevenserie verschijnen. Zo zijn er over Kleine Robbe (de jonge Robbedoes) al twintig albums verschenen. 

Aan de ene kant zal het te maken hebben met het publiek. Strips die mikken op kinderen willen dat de jonge lezers zich kunnen identificeren met de personages. En kinderen en jonge dieren heb bovendien iets schattigs, vaak benadrukt door grote ogen in een relatief groot hoofd. 

Ook in het eerste deel van de strip Greenwood zijn de personages schattige, jonge dieren. Ze laten elkaar wel eens schrikken, maar het is een hecht vriendenclubje van ongelijksoortige dieren, zoals een vleermuis, een uil, een spin en een krekel. Het vosje en de konijntjes kunnen vrienden zijn. Het helpt natuurlijk dat de vos vegetariër is. 

Urania

Het verhaal begint in het huis van Urania de heks, die in het bos woont, buiten het dorp. Ze leest het enge verhaal van de gruizelklauw voor, die schrikt van zijn eigen spiegelbeeld en denkt dat hij mooi zal worden als hij vers kinderbloed drinkt. Oppassen dus voor de gruizelklauw. 

En er zijn meer enge en geheimzinnige zaken. Urania bewaakt een deur, waarachter de andere dieren niet mogen kijken. In het dorp gaan er verhalen dat Urania een heks zou zijn, maar de jonge dieren komen graag bij haar. Toch heet dit eerste deel van de reeks Urania de heks

Oud leerboek

Soms wordt het verhaal onderbroken door een pagina die uit een oud leerboek of een encyclopedie lijkt te komen: grootmoeders recept tegen kiespijn, informatie over spinnen ('Geheimen van de natuur') en over de biet en zijn geheimen. 

Ook deze pagina's zijn duidelijk afgestemd op kinderen. De eerste opmerking bij de biet is 'Trek niet zo'n gezicht en luister'. Op deze pagina vind je ook een recept voor bietentaart en het weetje dat bieten ook gebruikt worden als biobrandstof. 

Scenario

Het scenario voor Greenwood is geschreven door Barbara Canepa en Anaïs Halard. Ze zijn goed in het schrijven van scènes van enkele pagina's, maar de grote lijn is lastig te vinden in het album. Uiteindelijk zal het uitlopen op een bakwedstrijd waarvoor de dieren al druk ingrediënten aan het verzamelen zijn. Maar dat is weer een verhaallijn die pas in een volgend album afgemaakt zal worden. 

Zo'n verhaallijn die het verhaal vooruitstuwt, miste ik wel. Maar mogelijk dat kinderen veel lezen in het moment zelf en gewoon genieten van wat de dieren overkomt. 

Tekeningen

De tekeningen zijn van Florent Sacré, die ze samen met Barbara Canepa inkleurde. Het is fraai tekenwerk dat veel sfeer weet op te roepen. Zelfs bij de scènes die spanning oproepen, blijft de setting een zekere knusheid oproepen, zodat er bij de jonge lezers altijd een soort veilige bedding wordt geboden. En er zijn steeds kleine grapjes, die voor ontspanning zorgen. 

Er is veel groen en bruin gebruikt bij de inkleuring, wat het bosgevoel goed oproept. In dat bos hebben de dieren een clubhuis, dat alleen bedoeld is voor de zaterdagclub. Anderen worden er meteen uitgeschopt. Zo'n gezellig clubhuis wil ieder kind wel. 

Ik denk dat kinderen helemaal kunnen verdwijnen in de wereld van Greenwood. Een strakkere verhaallijn zou het verhaal beter maken, maar kinderen zullen daar niet om malen. 

Serie: Greenwood
Deel 1: Urania de heks
Scenario: Barbara Canepa en Anaïs Halard
Tekeningen: Florent Sacré
Tekeningen encyclopedie: Giovanni Rigano
Vertaling: Mariella Manfré
Uitgever: Silvester Strips
2025, 48 blz. € 9,95 (softcover), € 19,95 (hardcover)