vrijdag 5 september 2025

Afgestoft: Vrouwelijk enkelvoud (Pol Hoste)

Van Pol Hoste heb ik verschillende boeken gelezen. Dacht ik. Maar nu ik het nakijk, blijkt dat helemaal niet waar te zijn: ik las alleen Vrouwelijk enkelvoud, een boek uit 1987. Ik recenseerde het in juli van dat jaar en de recensie werd gepubliceerd in 't Kofschip, jaargang 16 nr. 1 (januari/februari 1988).

Voor mijn gevoel zit Pol Hoste in dezelfde hoek als Leo Pleysier. Maar gevoel is een wankele grond om op te bouwen en ik moet meer van Hoste gaan lezen. 

In het bewuste nummer van 't Kofschip stond ook mijn bespreking van Langs de doofpot van Joost Zwagerman dat ik hier afstofte en die van Aantekingen bij een noodlottige gebeurtenis; een idylle niettemin van Ton Lensink, die je nog van mij tegoed hebt. 

Het stukje over Hoste begint met de constatering dat zo weinig Vlaamse auteurs bekend zijn in Nederland. Ik denk dat die situatie wel wat verbeterd is, maar misschien wordt er nu meer werk van Vlaamse auteurs uitgegeven door Nederlandse auteurs. Dat moet iemand maar eens uitzoeken. 

Vlaamse schrijvers krijgen in Nederland weinig belangstelling. Dat heeft niets te maken met kwaliteit, alles met de reclame die de uitgever voor zijn schrijvers maakt. Vraag een Nederlander vijf hedendaagse Vlaamse auteurs te noemen en hij noemt er vier die bij een Nederlandse uitgeverij onderdak hebben gekregen. Van de Vlaamse uitgeverijen zijn Manteau en Weverberghs 'H' in Nederland het meest bekend, of beter gezegd: het minst onbekend. Nog altijd zul je namen als Loekie Zvonik en Elisabeth Marain (beiden Manteau) in Nederland bijna niet tegenkomen. 

Ook Pol Hoste mag zich niet verblijden in een grote bekendheid in Nederland. Maar misschien verandert dit wel. Hoste heeft in ieder geval kwaliteit genoeg en op het moment dat ik dit schrijf (juli 1987) zie ik wekelijks advertenties waarin Hostes nieuwe boek, Vrouwelijk enkelvoud, genoemd wordt. 

Vrouwelijk enkelvoud is verdeeld in vijf hoofdstukken. In het begin van elk hoofdstuk vertelt Hoste een stukje levensgeschiedenis van zijn grootmoeder. Hoe ze baantjes aan moest nemen onder haar opleidingsniveau, hoe ze werkloos was, hoe ze financieel onafhankelijk wilde zijn en schoonmaakster werd, hoe ze in een koffiebar en op een verzekeringskantoor werkte. In de rest van het hoofdstuk kunnen we steeds een parallelle geschiedenis (of parallelle geschiedenissen) lezen, die in het heden speelt (spelen). 

De boodschap is duidelijk: de situatie waarin de grootmoeder verkeerde is niet wezenlijk veranderd. De werkende (of werkloze) vrouw van nu heeft te kampen met gelijksoortige problemen als de grootmoeder toen. De geschiedenis herhaalt zich. 

Dat is op zich een aardige constructie; niet buitengewoon experimenteel, maar je kunt in ieder geval zien dat er nagedacht is over de compositie van het boek. De rode draad door het hele boek is de onmacht van de vrouwen. Er zijn altijd machten die boven hen gesteld zijn. Dat kan een huisbaas zijn, een personeelschef, een agent, een vakbondsleider. De onmacht is bijna altijd structureel; niet een persoonlijke onmacht, maar die van de groep: werkloze vrouwen, keukenpersoneel, huursters. 

Zo worden de problemen van de grootmoeder niet alleen van toen en nu, maar ook: geldend voor een grote groep, haast universeel. Het systeem deugt niet, lijkt Hoste te willen zeggen. 

De ondertitel, 'herinneringen aan mijn grootmoeder', is dan ook een vlag die de lading niet geheel dekt. Ten eerste bestaat het boek niet uit herinneringen. Hoste herinnert niet, hij reconstrueert. Ten tweede gaat het niet alleen over de grootmoeder. Grootmoeders geschiedenis is slechts exemplarisch. Wel geeft de ondertitel ons de informatie dat het gaat over Hostes eigen grootmoeder en niet een gefingeerde. Daardoor is het boek wel enigszins verwant aan Van den Broecks Aantekeningen van een stambewaarder

De grootmoederstukjes zijn geschreven in een kale, nuchtere stijl. Hoste beperkt zich hierbij tot het weergeven van de essentiële informatie. Zijn toon is daarbij vol sympathie -al spreekt hij die niet uit- zodat hij tegelijkertijd haast ongemerkt ook zijn emoties op de lezer overbrengt. Een goede combinatie van afstandelijkheid en betrokkenheid. 


De parallelle geschiedenissen zijn op een andere manier geschreven. Hoste zit dan heel dicht op de huid van zijn personages. Hij schrijft consequent vanuit hun perspectief en vaak laat hij ze gewoon hele stukken lang praten. In het begin van het boek ergerde ik mij daar een beetje aan. Ik las bijvoorbeeld het volgende: 

A ja, hoe is dat gebeurd. Haar man is dan naar hier gekomen. Als zijn vrouw 's avonds nog niet thuis was. Maar dat was hier al allemaal toe. 's Avonds. Dat is hier dan natuurlijk allemaal toe. Ik weet niet wat hij dan gedaan heeft. Dat weet ik niet (...) Dan hebben ze haar kast opengebroken om te kijken. Elk heeft hier zo'n kast. Zo'n kastje. Maar ze mogen dat niet openbreken. Dat is zogezegd uw persoonlijke kast.

Ik vond dat omslachtig, de woordovertolligheid irriteerde me. 

Maar toen ik verder las, verdween die irritatie snel. En ook bij herlezing stoorde ik me niet in het minst aan deze manier van vertellen. De (schijnbare) ongestileerdheid van deze gedeelten heeft namelijk een grote mate van natuurlijkheid in zich, wat de suggestie geeft van authenticiteit, en daar zal het Hoste wel om te doen geweest zijn. Ook hier kunnen we trouwens een zeker objectiverende afstandelijkheid aantreffen, die erin bestaat dat de schrijver zich onthoudt van elk commentaar op zijn personages. Hij laat ons de situatie zien (en doet dat zo direct mogelijk) maar verder doet hij of het hem niet aangaat. (Het commentaar vinden we trouwens wel terug in de grootmoederfragmenten).

Ten slotte wil ik nog een opmerking maken over de cursief gedrukte zinnen of zelfs hele passages, die geregeld in het boek voorkomen. Ook na herlezing is mij niet duidelijk waarom de ene zin wel gecursiveerd is en de andere niet, maar ik wil best aannemen dat dat een gebrek van mij is en niet van Hoste. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten