Er zijn verschillende soorten boeren. Sommigen leven van het houden van dieren, de veeboeren, die je weer kunt onderverdelen in bijvoorbeeld kippenboeren, varkensboeren en koeienboeren. Anderen moeten het van de akkerbouw hebben. Die noemden ze bij ons op het dorp vroeger bouwboeren. Dan had je natuurlijk nog kleiboeren en zandboeren, keuterboeren en herenboeren.
Maar we spreken veel vaker over boeren, ook als ze niet op een boerderij wonen. Een groenteboer is een middenstander die groenten verhandelt. En zo hebben we ook de melkboer, de eierboer, en de kaasboer. De producten die je bij hen kunt kopen, hebben allemaal nog wel enige relatie met de boerderij en dat zou je ook nog kunnen zeggen van de schillenboer, die de schillen naar de boerderij brengt.
Dan is het misschien wel vreemd dat we ook spreken over visboer (Lou de palingboer!), ijscoboer, voddenboer/lorrenboer, oudijzerboer, kolenboer, olieboer, peterolieboer. Waarom eigenlijk? Het zijn wel allemaal mensen die de boer op gaan. Al deze mensen kwamen in ieder geval vroeger bij ons aan de deur.
Ook dat kan echter niet het argument zijn om ze 'boer' te noemen. Een leraar wordt wel een lesboer genoemd, je platen haalde je bij de platenboer, rookwaar bij de sigarenboer en ooit hoorde ik de bezitter van een verlichtingszaak een lampenboer noemen.
Is het achtervoegsel -boer nog productief? Gaan mensen hun laptop bij een computerboer halen en gaan ze op de markt nog bij de olijvenboer langs? Een boeket kopen bij de bloemenboer misschien? Ik geloof niet dat ik dat nog wel eens hoor.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten