Het portret van W.F. Hermans dat bij het artikel van Dubois was afgedrukt |
Maar liefst anderhalve bladzijde besteedt Dubois aan de bespreking van de roman. Ik citeer het begin:
Ik geloof niet dat iedere uitgave van een boek van Willem Frederik Hermans een gebeurtenis is, maar er bestaat wel een grote kans op en zeker is het dat voor zijn nieuwste roman die zijn beste en belangrijkste is, ook al zijn er passages in “De Tranen der Acacia’s”, die warmer, onmiddellijker zijn dan vrijwel alles uit : “De Donkere kamer van Damocles”. Maar dit laatste boek is veel strakker, klaarder, ondanks zijn dubbelzinnigheden en zijn ambivalentie; het is voortreffelijk gecomponeerd en snel en boeiend geschreven. Zuiver als roman beoordeeld Hermans hier een vaardigheid bereikt, die men meesterlijk mag noemen.
Het is duidelijk: Dubois neemt zijn hoed af voor Hermans en maakt een diepe buiging. In de laatste regel van het citaat wil hij Hermans wel ‘meesterlijk’ noemen, als hij het boek tenminste als roman beoordeelt. Dat lijkt een voorbehoud, maar dat is het niet.
Meteen erna schrijft hij dat het De donkere kamer ook een van de meest persoonlijke boeken van Hermans is. Volgens Dubois geeft Hermans zich bloot in dit boek, ‘hoezeer ook weer vermomd in de diverse personages, waarin een schrijver zich onbewust splitst.’
Nadat hij wat verteld heeft over de inhoud en lijntjes getrokken heeft en die wij intussen allemaal op school hebben leren zien, vertelt Dubois nog wat over de waarde van het boek:
De waarde van deze roman is dan ook tweeledig: er is in de eerste plaats de zuiver litteraire betekenis van het boek die groot is door de ongewone suggestieve kracht, die niet slechts de lezer in zijn ban brengt en houdt, maar ook in hoge mate evocatief is: de gestalte – niet van Osewoudt – maar van het monstrueuze fatum dat alles beheerst en met alles speelt, rijst levensgroot achter het boek op.
En dat is de tweede betekenis van het boek, opgeroepen door de litteraire waarde ervan, een algemeen-menselijke, of liever een filosofische. Om die filosofische betekenis zullen velen wellicht het boek afwijzen als negatief. Dat lijkt mij onjuist. In het algemeen is het begrip “negatief”een begrip dat in de litteraire kritiek niet op zijn plaats is. Een goed boek, d.w.z. een geslaagd boek, is nooit negatief. Maar nog afgezien daarvan is een boek niet nagatief wanneer het uitdrukking geeft aan een persoonlijke waarheid. Het is daarbij van geen enkel belang of die “waarheid”ook in een breder verband gezien juist is, of in overeenstemming met wat men ten onrechte als objectieve werkelijkheid noemt.
Een paar alinea’s verder schrijft Dubois zijn slotalinea. Voor wie het nog niet begrepen had:
Willem Frederik Hermans heeft met “De Donkere kamer van Damocles” een uiterst boeiend en belangwekkend boek boek geschreven, een van de aangrijpendste romans uit de laatste jaren voor wie in staat is het wanhopige geluid van een stem te horen door de vermommingen van sarcasme, spot, verbittering en ironie heen”
Je merkt dat Dubois Hermans niet alleen gemotiveerd prijst, maar dat hij hem ook bij voorbaat verdedigt tegen mensen die het boek ‘negatief’ zullen noemen. Hermans werd al wel gezien als een groot schrijver. In mijn vorige stukje over Mulisch en Hermans citeerde ik Greshoff die over ´de letterjeugd´ schreef: ‘voor hen begint alle litteratuur met W.F. Hermans, die hun patriarch is.’ Met die ´letterjeugd´ bedoelde Greshoff overigens niet de jonge lezers, maar de jonge schrijvers, die niet meer omkijken naar de oude schrijvers, waartoe Greshoff natuurlijk ook behoorde. Voor een deel van het publiek was Hermans blijkbaar nog steeds controversieel en dus behoefde hij verdediging.
Het zal wel een kwestie van leeftijd zijn geweest. Hermans was zevenendertig toen hij Damokles publiceerde, Dubois was vier jaar ouder en Greshoff was zeventig.
Pierre H. Dubois |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten