Freek de Jonge ken ik vooral als cabaretier. Ooit kocht ik een dikke bundel met zijn liedteksten (Iets rijmt op niets, 1990), waarin een stel goede teksten staan en ook teksten die het bij lezen minder goed doen dan bij luisteren. Ik heb er wel uit voorgelezen en zojuist heb ik gezien dat het boek niet meer in mijn kast staat. Ooit zal ik schrijven over de gaten in mijn boekenkast: de boeken die ik in mijn hoofd nog heb, maar die ik niet meer van de plank kan pakken.
Ik heb ook enkele boeken gelezen die een soort weergave van een theatervoorstelling waren, waaronder een die getekend is door Dick Matena. Ik hou erg van het werk van Matena, maar juist dat boek kon me niet boeien. Te veel woordspelingen, niet interessant genoeg meer.
Over De Jonge als cabaretier zul je mij trouwens niets vervelends horen zeggen. Hij is een van de grote vernieuwers van het cabaret en volgens mij is hij steeds op niveau gebleven. Het laatste wat ik van hem zag (op tv) was De suppoost, in 2019. Er waren dat jaar verschillende oudejaarsconferences. Ik herinner me dat ik die van De Jonge de beste vond. Mensen die afgeven op hem als cabaretier zitten vaak in hun hoofd met de persoon De Jonge, die buiten het podium graag meningen verkondigt. Denk ik.
Memoires
Zijn proza heb ik altijd aan me voorbij laten gaan. Ik had het best willen lezen, maar het kwam er niet van. Ik hoorde hem wel in interviews vertellen over zijn memoires Reikhalzend verlangen (2017) en Kom verder (2021). Dit jaar verschijnt er weer een deel, De Zeeuwse jaren. Ik hou wel van memoires en ik heb wel eens gedacht dat ik er toch eens wat van moet kopen. Dat is niet gebeurd.
Maar onlangs liep ik in een kringloopwinkel aan tegen Zaansch veem (1987) en ik kocht het. Het laatste hoofdstuk van dit boek heet trouwens 'Reikhalzend verlangen', net als het boek dat dertig jaar later zou verschijnen. Het is lastig om het boek te typeren. Je zou het een korte roman kunnen noemen, of een novelle (goed 160 bladzijden), maar het heeft ook wel iets weg van een verhalenbundel: elk hoofdstuk is een min of meer afgerond verhaal. De laatste twee hoofdstukken zijn wel twee episoden van hetzelfde verhaal en ook in de rest van het boek zijn er wel verwijzingen naar dingen die eerder gebeurd zijn. Voor het gemak noem ik Zaansch Veem een kleine roman.
De verteller is steeds de kleine Freek, die ook voor op het boekje staat. Het is 1955 en Freek zit nog op de lagere school, zijn oudere broer Govert gaat al naar het voortgezet onderwijs. Het gezin is van Workum verhuisd naar Zaandam. In Workum kende hij de mensen.
Hier, in Zaandam is het anders. Zij kennen mij niet, ik ken hen niet. Het zijn waarschijnlijk allemaal heidenen.
Zo denkt de kleine ik-figuur. Hij is zoon van de dominee en hij is van plan zelf later ook dominee te worden. In hem brandt een heilig vuur. Hij gaat met zijn collectebusje langs de deuren om geld op te halen voor de bouw van een nieuwe kerk. En als de pontbaas vergeet hem de overtocht te laten betalen, kwelt zijn geweten hem.
Hongaarse opstand
Je zit als lezer goed in het hoofd van het jongetje en je kunt zijn manier van denken goed volgen. Als dominee blijkt vader De Jonge niet het allerzwaarst te zijn, maar het geloof heeft zich wel vastgezet in het jongetje. Hij heeft het niet op de mensen van Het Blauwe Pad.
'De asocialen', noemde moeder deze medeburgers.
Ik vroeg niet wat het woord betekende, maar nam zonder meer aan dat het iets te maken had met tatoeages en vermolmde gebitten. Met snotneuzen die niet regelmatig door een grote mannenzakdoek werden afgeveegd en met buiten spelen tot laat in de avond, hoe klein je ook was.
Vader zei, dat er veel communisten zaten. Smeerlappen dus. Dat beweerde vader wel niet met even zoveel woorden, maar mij hoefde je niets aan mijn neus te hangen. De Hongaarse opstand lag nog vers in mijn onbelast geheugen.
In dit citaat kun je zien dat De Jonge af en toe uit het perspectief van het kind stapt. De volwassen verteller heeft het over 'deze medeburgers' en 'mijn onbelast geheugen'. Dat is jammer, want het creëert afstand. Het komt vaker voor in dit boek. Als het jongetje in zijn broek plast, staat er: 'Ik verloor de macht over mijn waterhuishouding.' Vaak is het maar een enkel zinnetje, waardoor het niet heel erg storend is, maar ik was als lezer liever dicht bij het jongetje gebleven.
Er is ook iets met de tijd. Aan het eind van het eerste hoofdstuk is het 1955. De Hongaarse opstand was in 1956. Van iets wat op dat moment aan de gang is (of dat kort daarvoor gebeurd is) zeg je niet dat het vers in je geheugen ligt. Smokkelt De Jonge hier met de tijd of is dit gewoon niet zo handig geformuleerd? Verderop zegt het jongetje ook nog een keer (als smoes) dat hij collecteert voor Hongaarse vluchtelingetjes.
Ach, blijf met uw genade
Sommige teksten van vroeger blijken nog goed in het hoofd van de verteller te zitten, maar hij gaat ook wel eens in de fout. Hij citeert het begin van een lied:
Ach blijf met uw genadeAlmacht'ge ons nabijen dek voor ons de schadevan ijd'le hovaardij
De werkelijke tekst luidt anders. Die is overigens wel aangepast. De oorspronkelijke is van Nicolaas Beets, die een tekst vertaalde uit het Duits. In de hervormde bundel van 1938 luidt de tekst:
Ach, blijf met uw genade,Heer Jezus, ons nabij,opdat ons nimmer schadedes boozen heerschappij.
De beide versies, van Beets en die uit 1938, vind je hier. Mogelijk is het ironie van De Jonge, maar ook dan nemen we weer afstand van het vertellende jongetje.
Karel Appel
De Paaskerk komt er en Karel Appel mag de glas-in-lood-ramen verzorgen en een tekst op de muur schilderen. Het jongetje Freek is daaarvan getuige. Hij is erg onder de indruk. Eigenlijk is dan al wel duidelijk dat het jongetje geen dominee zal worden, maar aangeraakt is door de kunst. Dat Appel tegen het jongetje zegt dat hij maar aanrotzooit is dan weer onwaarschijnlijk en eigenlijk ook nogal clichématig.
Het zijn kleine smetjes. Over het geheel is Zaansch Veem een goed boek, dat je meevoert naar de jaren vijftig en naar het hoofd van een jongetje dat het allemaal goed bedoelt, maar van wiens bedoelingen niet altijd even veel terechtkomt.
Het slot van het boek is het hoogtepunt. De Paaskerk zal geopend worden en de nacht ervoor zal het jongetje logeren bij een vriendje. In het gezin voelt hij zich niet helemaal op zijn gemak en er gaat dan ook van alles mis. Dat hij de volgende ochtend een gekookt ei heeft met een kuikentje erin wordt goed beschreven en het is heel smerig, maar het is ook onwaarschijnlijk. Bij het koken gaat zo'n ei immers meteen drijven, waardoor je kunt zien dat het niet goed meer is.
Hoogtepunt
Maar het slot is wel het hoogtepunt van het boek. Er speelt van alles tegelijk: het ongemak in het gezin, het songfestival, waarop Corry Brokken Nederland vertegenwoordigt, de inwijding van de kerk, waar het jongetje uiteindelijk niet naartoe gaat.
Het doet aan als een breuk met het geloof, met wat je als kind is bijgebracht. Het heeft twee coladoppen gekregen (die hij kan ruilen tegen voetbalpoppetjes) en die gooit hij in het water, zoals hij aan het begin van Zaansch Veem de muntjes in het water gooide, omdat hij meende er geen recht op te hebben.
De slotzin van het boek is: 'Korte tijd later verhuisde ik met mijn ouders naar de Schildersbuurt.' Episode afgesloten. Er begint een nieuw hoofdstuk in het leven van het jongetje en eigenlijk weet je al dat alles voorgoed anders is: hij kan niet meer het jongetje zijn dat hij in dit hele boek geweest is.
Zaans Veem is een beter boek dan ik verwacht had. Ik zal meer van De Jonge moeten gaan lezen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten