De Theo Thijssenprijs is een oeuvreprijs voor auteurs van kinder- en jeugdliteratuur. Dat die prijs naar Theo Thijssen is genoemd is niet zo vreemd: hij heeft zich immers altijd om het kind bekommerd, zowel in zijn dagelijks werk als onderwijzer als in zijn geschriften. Maar hoe staat het met de jeugdboeken die Thijssen zelf schreef?
Tot nu toe las ik die kinderboeken niet. Het eerste boek dat ik van Thijssen las, was zijn debuut, Barend Wels (1908). Daarna volgden: Schoolland (1925), Kees de jongen (1923) en De gelukkige klas (1926). Tenminste, dat is de leesvolgorde zoals ik mij die herinner. Het grijze kind (1927) moet zich ook ergens in mijn huis bevinden, maar ik heb het niet gelezen. Over In de ochtend van het leven (1941) twijfel ik: het staat me niet meer bij of ik het las.
In al deze boeken spelen kinderen een prominente rol of zelfs de hoofdrol, maar het zijn geen kinderboeken. Jongensdagen (1909) is dat wel. Ik heb het gelezen, of liever gezegd: voorgelezen. Aan mijn moeder, wier ogen het niet meer toestaan dat ze lange stukken leest. Soms gaf ze tijdens het lezen commentaar, bijvoorbeeld als Thijssen vertelt dat het gezin gaat eten, maar niet vermeldt of er vooraf gebeden wordt.
Vier jongens
Het boek begint halverwege mei. We leren meteen de hoofdpersonen kennen, vier jongens: Klaas, Henk, Ay en Ko: de meeste jongens zitten in de achtste klas van de lagere school, Henk is een jaar jonger. Ko en Henk zijn broers. Hun moeder heeft een winkeltje en ze hebben ook nog een klein zusje, Miep. Klaas woont boven de beide broers, Ay woont een eindje verderop.
De gebeurtenissen in het boek zijn niet spectaculair. De jongens willen graag gaan zwemmen zodra het zwembad open is, maar Ay's ouders zullen het wel te koud vinden. En natuurlijk zijn er wel eens confrontaties met andere jongens.
Op een gegeven moment is de moeder van Henk en Ko een tijdje uitgeschakeld door een val van de keldertrap. Tante Riek komt helpen in huis en de jongens moeten bijspringen in de winkel. Daar hielpen ze toch al, bijvoorbeeld met het bezorgen van brood en boodschappen.
Moe ligt overigens dagen in bed en de kinderen gaan met haar om alsof haar dagen geteld zijn. De dokter komt geregeld kijken en zegt dan bijvoorbeeld dat moeder nog maar een dag in bed moet blijven.
Loffelijk ontslag
Aan het einde van het schooljaar is er 'examen voor loffelijk' ontslag. Ko kan goed leren, maar zoals moe al zei: 'Leren kost geld.' Thijssen was een overtuigd socialist, met aandacht voor de minder bedeelden. Uiteindelijk komt alles goed. Het slot:
Toen is het leven Ko en Ay een beetje anders geworden, ze zijn gaan leeren, en om dáárvan te lezen is nogal vervelend. Misschien zijn m'n lezers toch nog 'n beetje nieuwsgierig, hoe 't afgeloopen is?
Wel, goed; Ko heeft veel geleerd, en Ay ook, en Henk later ook. Moes leeft nog en Miep is al getrouwd. En in 't winkeltje woont nu een ander, want Moes woont bij Miep, in Haarlem.
En deze herinneringen zijn geschreven door een goeien kennis van Ko.
Die goeie kennis zal Theo Thijssen dus wel zijn. Mogelijk gaat het over vrienden of klasgenoten van hem. Ze hadden weinig te makken, maar ze konden toch een goed leven opbouwen.
Veilige wereld
Thijssen schetst in Jongensdagen een veilige wereld. De jongens hebben hun probleempjes, maar de andere jongens (Wullem en Neilissie) bedreigen die veiligheid niet echt. Er zijn altijd mensen die aan hun kant staan, zoals een 'fijnen agent.' De grootste inbreuk is de val van moeder, maar ook daarbij loopt alles goed af.
Het is een tijd waarin samen zwemmen het opperste genot is en als het regent lezen de jongens een feuilleton uit een stapel tijdschriften. Ze vormen duidelijk een clubje, met een eigen herkenningsroep: Riet-pe-tie-oe! Daarvan kon ik me moeilijk voorstellen dat jongens dat naar elkaar riepen, maar het waren natuurlijk andere tijden.
Opmerkelijk vond ik ook dat Thijssen schreef over ''t school.' Het deed met denken aan 'het fabriek,' wat ik wel eens bij Vlamingen had gelezen. Intussen is bij 'school' in veel gevallen het lidwoord verdwenen: kinderen gaan 'naar school.' Dat was ook al in mijn jeugd het geval. Tegenwoordig hoor ik jongeren (dat is iedereen onder de veertig) zeggen dat ze 'naar werk' gaan. Ik ga nog steeds 'naar het werk.'
Dialogen
De dialogen Van Thijssen zijn levendig. Voor mijn gevoel benadert hij daarin aardig de spreektaal. Die dialogen houden het boek ook levendig. In sommige scènes krijgen we iets te zien van het innerlijk van de jongens. Ko moet bijvoorbeeld bij het helpen in de winkel stroop verkopen. Dat wordt nog 'los' verkocht. De klant heeft een eigen kan bij zich en dan wordt er afgewogen hoeveel hij wil hebben. Dat vindt Ko een lastig karweitje en daarom doet hij het heel voorzichtig. Maar hij laat zich opjagen door een volgende klant, waardoor de stroopkoper veel te veel krijgt. De opjaagster heeft dan ook nog als commentaar: 'Die het wèl z'n deel.' Het is een kostelijke scène.
Deze levendige passages lezen lekker. Wel is het boek behoorlijk braaf. Deze jongens deugen, sommige andere jongens wat minder. Ze komen niet in grote innerlijke conflicten en zijn vooral met de kleine dagelijkse dingetjes bezig. Uiteindelijk blijkt dat de braafheid loont, zoals uit het slot blijkt.
In 1914, vijf jaar na, Jongensdagen, zou Chris van Abcoude een heel andersoortig kinderboek publiceren: Pietje Bell of De lotgevallen van een ondeugenden jongen. Pietje deugde ook, maar zijn daden werden door de omgeving toch vaak als brutaliteit gezien. Zijn vader bleef hem altijd steunen. Dat lijkt mij een vernieuwing, maar misschien waren juist deze grappige boeken wel gangbaar.
Ernstig boek
De recensent van het Algemeen Handelsblad van 13 november 1909 is lovend over Jongensdagen. Het wordt een ernstig boek genoemd en dat wordt als een kwaliteit gezien. In ieder geval geen 'gewilde geestigheid.' Terecht worden de fraaie tekeningen van Jan Sluyters genoemd.
Algemeen Handelsblad 13 november 1909 |
Provinciale Overijsselsche Courant 22 november1909 |
Frisch, natuurlijk Hollandsch
De Vrouw, 22 decwmber 1909 |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten