woensdag 22 mei 2013

Meisje in het veen



Sommige auteurs lees ik altijd met plezier. Jeroen Brouwers is zo'n schrijver, Armando, Tomas Lieske. En ook: Koos van Zomeren. 

Ik heb een wat rare leesgeschiedenis wat Van Zomeren betreft. Toen hij in de jaren tachtig, na zijn thrillerperiode, met Otto's oorlog weer in de literatuur kwam, heb ik aardig wat van hem gelezen. Behalve het genoemde boek herinner ik me Het verhaal, Sterk water, De witte prins. In de jaren negentig raakte ik hem kwijt, al was daar eigenlijk geen goede reden voor. Ik kocht blijkbaar andere boeken. 

Maar in de jaren nul vond ik hem terug, met boeken als Nog in morgens gemeten en Het leven heeft geen geheimen. En nog niet zo lang geleden las ik zijn laatste boek: Rondom Staal. Alledrie fraaie boeken, trouwens. Maar ik heb nog heel wat van Van Zomeren in te halen en toen ik niet zo lang geleden ergens voor een prikkie Meisje in het veen (1996) zag liggen heb ik het gekocht en nu heb ik het gelezen. 

Willem Egge, docent biologie, vindt vroeg in de ochtend een dood meisje in het veen. De rest van de dag probeert hij dat in te passen in zijn leven. Het is een snikhete dag, waarop hij met zijn broer meerijdt naar Groningen, waar hij een oud-leerlinge ontmoet, Ymke. En thuis zit Itske, zijn vrouw, van wie hij aan het scheiden is. Ze hebben geen kinderen en dat is altijd ongemakkelijk geweest voor hen. 

Meisje in het veen heb ik in één ruk uitgelezen. Er zit nogal wat geheimzinnigheid in het boek. Het lijkt allemaal helder: Egge die naar de biologenboerderij fietst om de politie te bellen over het lijk dat hij gevonden heeft. Hij weet nog dat hij vroeg in de ochtend, toen hij vogels aan het observeren was, een auto hoorde stoppen, stemmen hoorde, een flard muziek van de Stones. Hij kan het allemaal prima vertellen. 

Maar langzaamaan begin je als lezer verdenkingen te koesteren: hoe onschuldig is Egge eigenlijk? Kent hij dat meisje werkelijk niet? En wat gebeurt er werkelijk in Groningen tussen hem en Ymke? Wat is fantasie en wat is werkelijkheid? 

Egge vertelt ons en zichzelf verhalen, omdat hij wat er gebeurd is wel in zo'n verhaal op moet nemen, wil het niet een zinloos feit blijven. Maar hoe werkelijk zijn zijn verhalen. Dat willen we weten en tegelijkertijd willen we het niet weten, zodat de heerlijke dubbelzinnigheid blijft bestaan, zodat alle mogelijkheden open blijven. 

Gelukkig weten we aan het eind van het boek nog steeds niet hoe het zit. Maar we zijn wel een boek lang op sleeptouw genomen door Van Zomeren, we hebben met Egge door Groningen gezworven, we denken terug aan wat we, samen met Egge die ochtend in het veen gezien hebben. Met hem zijn we schuldig geworden. Of misschien wel niet. 

1 opmerking: