Foto: Thomas Bunt |
In het dorp
waarin ik opgroeide had alleen de familie Nijland een ezel. Soms hoorden we die
balken. Het geluid deed me denken aan dat van een oude pomp. Als mijn broertje
en ik ruzie hadden, riep een van ons soms: ‘Ge zij nog stommer as het pèrd van
Nijland en dat is al een ezel!’ Verder speelde het dier in ons leven geen rol,
geloof ik.
Een ezel was
het symbool van domheid, zoals de docent Engels ons op de middelbare school ook
leerde als wij de woorden donkey en monkey verwisseld hadden: ‘Jongens, denk
eraan: een donkey is dom. Nooit meer vergeten’.
Hoe de ezel
aan zijn reputatie gekomen is, weet ik niet. Volgens mij is er geen enkele
aanwijzing dat het dier daadwerkelijk dom zou zijn. Het moet wel een
intrigerend dier zijn, anders had Jasper Hulshoff Pol zich er niet zo in verdiept. Hij maakte
een hele serie portretten van ezels.
Hier hangen
alleen maar schilderijen van jonge ezels. Bij een oppervlakkige beschouwing
zijn die beestjes vooral schattig, zoals veel jonge dieren dat zijn. Wie langer
bij de portretten stil staat, ziet meer dan schattigheid: de beesten hebben
karakter en ze lijken ook een gemoedsgesteldheid weer te geven: van
sikkeneurigheid tot tevredenheid.
Soms vult
zo’n ezel van Hulshoff Pol het hele doek, een andere keer staat hij in het
hoekje en is er veel ruimte om hem heen, die hem naar die hoek lijkt te
dringen. De ene keer zijn er okertinten in het dier verwerkt, de andere keer is
er rood gebruikt. Kortom, er is heel wat te zien in deze ezels.
Zoals
gezegd: het zijn alleen maar jonge ezels, wat me doet denken aan het echtpaar
dat op zondagmiddag ruzie maakte, maar besloot om toch maar hun gebruikelijke
zondagse fietstochtje. te gaan maken. Zoontje bij vader achterop, moeder
zwijgend ernaast. Als ze langs een weitje met ezels komen, roept het jongetje:
‘Kijk eens, papa! Die twee kleine ezeltjes staan helemaal tegen elkaar aan!
Zijn die getrouwd?’ Waarop moeder antwoordt: ‘Alleen grote ezels trouwen,
jongen.’
De ezels van
Hulshoff Pol zijn jong en moeten dus wel ongetrouwd zijn. Vandaag hebt u een
‘meet and greet’ met hen.
Pauline
Nijenhuis maakt werk waarop aardig wat geborduurd is. Dat zou aan mij wel
besteed moeten zijn. Het handwerken bloeide in mijn familie. Op verjaardagen,
waarbij de sigaretten in glaasjes op de tafels stonden, zaten er altijd wel een
paar tantes te breien, mijn oma haakte kleedjes en spreien, en er
werd flink geborduurd. Zo kun je de Nachtwacht leggen in een puzzel van
drieduizend stukjes, maar je kunt hem ook borduren. In priegelig kleine
kruissteekjes.
Ook ik heb
mij wel aan de naaldkunst gewaagd. Ik kreeg een blok met kartonnen tekeningen,
die je moest borduren. Ze waren met dikke lijnen opgezet, met hier en daar een
punt op de lijn en daar moest dan je naald doorheen. Uiteindelijk werd elke
lijn bedekt door een draadje wol. Ik heb het wel gedaan, maar het is nooit een
hobby geworden.
Mijn tantes
behoorden niet tot de vlotste types. Dat heeft er waarschijnlijk voor gezorgd
dat borduren voor mij altijd iets truttigs gehouden heeft. Borduren zat voor
mij in de hoek van de handtasjes waarin een rolletje pepermunt en een flesje
eau de cologne opgeborgen waren.
Maar
toen had ik het werk van Pauline Nijenhuis nog niet gezien. Haar werk is
namelijk helemaal niet truttig. Er zit zelfs enorm veel vaart in. De grote platsteken
waarmee ze borduurt laten de snelheid zien waarmee het landschap aan je
voorbijzoeft als je er in een auto doorheen rijdt. In sommige werken is de
achteruitkijkspiegel van de auto nog te zien.
Die auto’s
komen in meer werken terug. Bijvoorbeeld het werk waarin de auto met een
rotvaart door het doek lijkt te rijden. Nog nooit zag ik een auto die zo
letterlijk kon scheuren.
Ik vroeg mij
af waarom ik het zo aangenaam vond om naar die auto te kijken. Het moet te
maken hebben met de stripverhalen waarmee ik opgegroeid ben. De albums van
Michel Vaillant bijvoorbeeld. Daar kwamen mooie racewagens in voor en als die
over het circuit schoten stond er met grote, vette letters ‘Vrrroap!’ op het
plaatje. Ook de
heldere kleuren die Nijenhuis gebruikt, bijvoorbeeld het egale groen in haar
landschappen, doen mij denken aan strips.
Nijenhuis
speelt met plat en ruimtelijk. Er is een werk waarop je de rivier van je af
ziet stromen. Je kijkt in de verte, het kunstwerk in, de ruimte in. Maar het
blijft plat. Maar bijna aan de horizon staat een struik of een boom en die komt
uit het platte vlak. Wat zo ongeveer het verst verwijderd is, komt daardoor het
dichtst bij. Ook de struiken aan de overkant van de rivier, de kant die voor
ons niet bereikbaar is, liggen op het platte vlak.
Bij de
scheurende auto lijken de flarden van het linnen erbij te hangen, maar dat is
juist allemaal tweedimensionaal. U zult het straks allemaal zien als u er met
uw neus bovenop staat.
Gerlinde
Habekotté moet wel een stoere vrouw zijn, dacht ik, toen ik gisteravond haar
monumentale smeedwerken bekeek. Haar werk roept dat stoere ook wel op. Kijk
maar eens hoe dik het metaal is in bijvoorbeeld haar ‘Open deur’.
Tegelijkertijd
heeft haar werk iets luchtigs. De kronkelige uitsteeksels in sommige werken
nemen de lege ruimte in beslag, omarmen de lucht en alle leegheid tussen het
metaal doet volop mee.
Haar werk is daarmee tegelijkertijd stoer, luchtig, sierlijk en speels. Bovendien heeft het iets geheimzinnigs. Het raakt aan een werkelijkheid die niet de onze is. Een werkelijkheid waarin dingen mogelijk zijn die we niet meemaken in ons dagelijkse leven als we een halfje bruin halen, de hond uitlaten of de kliko aan de weg zetten.
Ik trof
bijvoorbeeld vijf ‘wachtwoordkastjes’ aan, waarop letters en tekens staan,
alsof het codes zijn. Wat gebeurt er als wij die codes kraken, als wij het
juiste wachtwoord weten waarmee wij in de kastjes kunnen komen? In welke wereld
komen we dan terecht? En als wij
door de open deur gaan, welke werkelijkheid betreden we dan?
Habekotté
legt het ons niet uit en dat maakt haar werk ook zo spannend. Er is gemompel en
gefluister om haar beelden heen. Wat er precies is, weten we niet, maar er is
meer dan we kunnen zien.
Ik moest
denken aan een verhaal dat mijn moeder ooit vertelde. Haar opa had een klok met
aan de bovenkant twee paardjes, in het hout uitgesneden. ‘Als de klok slaat en
je kijkt niet, bewegen ze’, zei hij. Mijn moeder, een klein meisje nog, hield
de paardjes scherp in de gaten. ‘Ze blijven stilstaan’, zei ze. ‘Dan heb je
gekeken’, zei opa.
Met het werk
van Gerlinde Habekotté is iets soortgelijks aan de hand. In het midden van de
ruimte staat een ‘Gewervelde brug’. Ach ja, een brug, een bouwwerk. Maar hij
rust op vier pootjes en als we even niet kijken, kunnen die pootjes zomaar gaan
lopen en verandert de brug in een geheimzinnig dier, dat zich uitrekt en langzaam
van de sokkel af stapt. Sterker nog, ik ben ervan overtuigd dat het gebeurt.
Maar niet nu natuurlijk, nu iedereen kijkt.
En voor dat
kijken wordt het onderhand wel tijd. We gaan de ezels van Jasper Hulshoff Pol
begroeten, we gaan zien hoe op roerloze werken van Pauline Nijenhuis toch een
landschap aan je voorbij kan flitsen en we stappen in de geheimzinnige wereld
van Gerlinde Habekotté. De expositie is geopend.
(uitgesproken bij de opening van een expositie in De Kijkdoos in Bennekom)
Jasper Hulshoff Pol |
Pauline Nijenhuis |
Gerlinde Habekotté |
Foto door Gerrit Jurg |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten