Er zullen intussen wel lammetjes geboren zijn en er zullen ook wel ergens krokussen bloeien, maar eerlijk gezegd heb ik er nog niet zo op gelet. Als ik in de ochtend om een uur of zeven de deur uit ga, heb ik de klep van mijn pet in de ogen getrokken, de kraag omhoog geslagen, de sjaal om mijn hals gewikkeld. De wind fluit om mijn oren. Veel oog voor de lente heb ik dan niet.
Voor sommige mensen is het prettig dat het in deze lentetijd nog zo koud is. Voor de wantenverkoper en de handelaar in warme chocomel bijvoorbeeld. Maar hoe zou het zijn bij ijssalon Bernardo? Zouden daar mensen op het terras gaan zitten? En loop je dan niet het gevaar dat de ijslepel aan je onderlip vastvriest?
Veel mensen hoor ik klagen over de kou. Ze zeggen dat het toch niet normaal is dat het lenteweer er nog niet is. Ze hebben gelijk, maar uniek is het ook niet. In het Nieuwsblad van het noorden van 11 april 1958 wordt vermeld dat er de dag ervoor gure sneeuwbuien waren. Op die elfde april was het ’s ochtends om 7 uur fris: in Amsterdam was het toen 1 graad Celsius, in Parijs -0.
In 1951 viel er op beide paasdagen sneeuw (25 en 26 maart). In Zuid-Engeland viel dat jaar eind april nog een pak sneeuw van 25 tot 30 centimeter bij windkracht 9. De bomen, die al in blad stonden, vingen daardoor veel sneeuw en vele bezweken. Twaalfhonderd telefoonpalen legden het loodje. Langs de weg van Londen naar Landsend lagen 50 telefoonpalen met in elkaar gedraaide draden. Toen was het intussen al 20 mei.
In 1845, ik was nog maar zo’n menneke, kon er met de paasdagen nog geschaatst worden. Op 20 maart 1845 stond er in een dagblad de volgende advertentie: ‘Den 23sten maart 1845 verkoopt C. Wijs beste eijeren op het ijs’. Daarbij de toelichting: ‘Bij goed weder zal er gedurende de aanstaande Paaschdagen een fraaie tent van buiten met vlaggen en wimpels, van binnen met kostbare draperies gedecoreerd en goed verwarmd op de Buiten Amstel geplaatst worden, waarin extra fijne eijeren, hard of zacht naar verkiezing, zullen verkocht worden. Ter herinnering aan deze zo merkwaardige winter, zal men daar tevens kunnen bekomen geschilderde Paascheijeren waarop zal geteekend staan: ‘Gekookt op het ijs den 23sten Maart 1845.'
Dat jaar reed men op Tweede Paasdag op schaatsen, met sleetjes en zelfs met ‘narrensleden’ over de Zaan. En op 27 maart maakten vier personen een tocht met een ijsschuit van Lemmer naar Schokland en weer terug. Op 28 maart viel de dooi in. Maar bij Amsterdam had men toch met Pasen eieren op het ijs gegeten, net als in Nijmegen, waar de Waal dicht lag.
Dat jaar zat de vorst een halve meter in de grond, zodat op 20 april de grond nog niet helemaal ontdooid was. De gemiddelde temperatuur in maart was – 6,1 graad; op 14 maart vroor het in Leeuwarden nog 17 graden en in Groningen 20,7 graden.
Het zijn sterke verhalen. Ik ken nog sterkere, maar dan moet ik liegen. Ze troosten mij als ik ’s ochtends de deur achter mij dichttrek en de pet nog wat dieper in mijn ogen zet. Gelukkig is het niet 1958, denk ik dan. Of 1951. Of 1845. Toen was het pas koud!
Maar uiteindelijk zijn ook die winters voorbij gegaan. Uiteindelijk zijn ook daar de pruimen en de kersen gaan bloeien, zijn de koeien gaan dansen in de wei en hebben de vogels zich de longen uit het lijf gefloten. Die vogels hoor ik ’s ochtends al. De mensen steken hun vinger op en vragen: 'Hoor je dat? Het voorjaar komt. Nog even en de vogels bouwen een nest.' En in de loop van de dag vertellen de mensen het aan andere mensen, zodat het nieuws zich snel verspreidt door het hele land, ja door heel Europa.
Zelfs op Cyprus zullen de mensen dan tegen elkaar gaan zeggen: 'Heb je het al gehoord? Het is lente in West-Europa. De kou is uit de lucht en uit de grond. Nu zullen de politici wel gauw ontdooien.' En dan glimlachen ze, alsof het al zover is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten