maandag 11 maart 2013

Zuurkool/zurekool

In 'ons' dialect werd 'kool' uitgesproken als wat ik zal noteren als 'kôl', wat klinkt zoals het laatste stukje van de naam Nicole. We hadden rooiekôl, spitskôl, savooiekôl, bloemkôl, wittekôl - nou ja, niks bijzonders dus. Zo'n beetje net als in de standaardtaal.

Maar we hadden ook 'zurekôl' en niet: 'zuurkôl'. Eigenlijk zou in de standaardtaal 'zurekool' logischer zijn dan 'zuurkool' lijkt me. Al was het maar vanwege de analogie met 'rodekool' en 'wittekool'. Maar het is 'zuurkool'. Waarom eigenlijk?

Misschien moeten we de analogie niet zoeken in de soorten kool, maar in de woorden met 'zuur-': 'zuurdesem', 'zuurpruim', 'zuurstof', 'zuurstok', 'zuurvlees'. Bij 'vlees' is 'zuur' wel logisch: 'zurevlees' kan immers niet, aangezien 'vlees' onzijdig is. Maar 'zurepruim' of 'zurestok' had best gekund.

Bij 'zuurpruim' kan ik me nog voorstellen dat het niet gaat om 'een zure pruim', maar om iemand die 'zuur pruimt'. Maar een 'zuurstok' is toch niet veel anders dan 'een zure stok' (al is de stok tegenwoordig meer zoet dan zuur) en ik meen mij te herinneren dat mijn kinderen vroeger bij de snoepwinkel wel een 'zuurlap' hebben gehaald en beslist geen 'zure lap' of 'zurelap'.

Eigenlijk is het mij behoorlijk onduidelijk. Waarom zeiden wij geen 'zuurkôl'? Het Duits, dat niet heel ver weg was, heeft immers 'Sauerkraut'. Geografisch tussen 'Sauerkraut' en 'zuurkool' in zou 'zuurkôl' redelijk logisch geweest zijn. Maar in mijn herinnering was het 'zurekôl'.

De uitspraak neigde een beetje naar 'zurkel', dat overigens ook bestaat. Het was duidelijk geen 'zure kôl', zoals we wel 'zure zult' hadden.

In ieder geval is het, gezien de weersomstandigheden, opnieuw tijd voor zuurkool. Of voor zurekôl.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten