Meister Maorten Baordman
't Was es op en schaemeraovend dat de mannen van 't daerp op den blaouwen steen, onder den olden eik taegenover Meister Maortens huus beei mekaor gekommen waoren, en druk praotten oaver den slechten tied en de veule opbrengsten, toe Meister Moarten met zin piepken in den mond de deur uutstapte en zich tusschen eur in zette.
In Zetten is jarenlang een café geweest dat De Blauwe Steen heette en er ligt nog steeds een grote, blauwe steen midden in het dorp.
Actualiteit
Meester vraagt waar de mannen het zo druk over hebben; 'is 't oaver 't mooije waer of oaver den oorlog?' Het is mij niet duidelijk over welke oorlog dat zou moeten gaan. Het verhaal verscheen oorspronkelijk in 1838. Zou het naar een van de Padri-oorlogen verwijzen? Ik kan me niet voorstellen dat die onderwerp van gesprek geweest zijn.
In 1848 komt er een grondwet. Blijkbaar is daar veel over gepraat, want Meister Moarten haakt er twee jaar later op in, in een verhaal dat als ondertitel 'En politiek naobuurspraotje' heeft.
Verschillende keren verwijst Heldring naar oudere literatuur. Een passage waarbij iemand roet in haar gezicht krijgt als ze op een fluitje blaast, lijkt ontleend aan de middeleeuwse klucht De buskenblaser.
Verkierde welt
In een van de verhalen figureert een schoenlapper die filosoof is. De illustratie op de titelpagina verwijst naar deze man.
't Waor vremd, zeijen de minschen altijd, dat Hans veur alles raod wiest, maar niet veur zin eigen. Went heei krepierde van schuld, zin vrouw was baos in huus, en de jongens stoalen as raoven. 't Was er altied 't liedje, liever een dag waelde as altijd aermoei. Sinte Vraetop was er de groatste heilige, en Schroaljammer de daogeliksche buurvrind. Kortum, zeei speulden er 't spul van de verkierde welt. Zag geei 't huus en de minschen, geei zolt zeggen: 't is en wonder dat zeei nog niet op den kop leeren loopen, zoo aoverrechts gink het er toe. En toch, hoe kost et meugelijk waezen, zol men zeggen, as heei op zin driepoot zat, en den pikdraod trok, dan was er gin köning, die heei niet zol waeten te meisteren.
Heldring noemt hier de 'verkierde welt', de omgekeerde wereld, de mundus inversus, waarin de natuurlijke orde is losgelaten. De oude Grieken schreven er al over, maar ook Anna Bijns en met zijn bundel De os op de klokketoren (1982) grijpt ook Gerrit Komrij terug op deze traditie. Daarover lees je hier een artikel van Ton Anbeek.
Heldring kende zijn klassieken, dat is wel duidelijk.
Wijsheden
Meister Maorten Baordman houdt ervan om met wijsheden te strooien. Ver voor Cruijff zei hij al: 'gin veurdeel zonder naodeel' en ook:
Die op zin daertigste jaor nix weet, op zin veertigste nix is, op zin viftigste nix heit, die leert nix, wordt nix, en kumt tot nix.
De opvattingen van Meister Boardman komen overeen met die van Heldring. In de tweede helft zijn stukken opgenomen over allerlei onderwerpen. Boardman en Heldring nemen beiden stelling tegen kwakzalverij, magnetisme, bijgeloof. Dat bijgeloof zal bij het dorpsvolk nog levendig aanwezig zijn geweest. In Het heilig wonder van mijn leven (1953) van de schrijfster Wilma Vermaat (1873 - 1967) schrijft ze over haar jeugd in Zetten. 's Avonds laat kon je beter niet langs een bepaalde boom in de Veldstraat gaan. Daar zat de duivel in.
Plaatselijke geschiedenis
Heldring is zeer geïnteresseerd in de plaatselijke geschiedenis. Hij beschrijft hoe hij op een 'watervrije hoogte' in het dorp Valburg staat en bedenkt dat dit wel eens een terp geweest kan zijn. Verder schrijf hij over de Woerd bij Zetten, de heilige linde bij Burgharen en de eik bij de oude christentempel op de Wageningse berg.
Volgens Heldring gaat het bij die tempel zelfs over de eerste christelijke tempel in Nederland. Bij de ingang van die tempel stond een eik, waar op een heel vreemde datum de bliksem insloeg: 31 april 1831, schrijft Heldring. Toen zou de ruïne van de tempel er nog geweest zijn. Dat soort gegevens maken mij wel nieuwsgierig.
Verder schrijft Heldring over 'huiselijke feesten' (Sinterklaas, kerstfeest, Sint-Maarten), het misbruik van bijvoeglijke naamwoorden, opvoeding, het communisme en het socialisme. Soms zijn die stukken nog steeds interessant, soms, zeker als het over de opvoeding gaat, is hij wel echt een dominee die het preken niet kan laten.
Opmerkelijk is zijn brief aan ds. J. de Liefde, waarvan je nauwelijks kunt merken dat die aan juist die ambtsbroeder is gericht. De brief lijkt meer het etaleren van gedachten van Heldring, die mogelijk publicatie al in zijn achterhoofd had.
Vooral de prekerige gedeelten zijn taai, voor mij althans. Mogelijk heeft men er anderhalve eeuw geleden anders over gedacht. Maar er staan ook interessante en zelfs leuke bijdragen in de bundel. En Leven en arbeid geeft een mooi kijkje in opvattingen van Heldring. En passant krijg je een beeld van zijn tijd mee.
Aan het eind van mijn stuk over Waarheid en droomen van Jonathan (J.P. Hasebroek) schreef ik dat ik van tijd tot tijd wat uit de negentiende eeuw wil lezen. Daar wil ik wel mee doorgaan. Van de dichters uit die eeuw heb ik heel wat in mijn kast staan, maar ik heb vooral losse gedichten gelezen. Misschien moet ik toch eens een hele bundel van J.J.L. ten Kate, Tollens of Bilderdijk lezen. Of een roman van Melati van Java, Jan ten Brink of Truitje Bosboom-Toussaint. We zullen zien. Por me maar als het te lang duurt.
Eerder schreef ik over:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten