Er zijn hele reeksen met boeken die een beroep doen op nostalgische gevoelens. De beroepen van vroeger, de muziek van vroeger, de spreuken van vroeger, de school van vroeger. Onlangs verschenen bijvoorbeeld veel geprezen boeken over de hbs en de lagere school. Bijzonder succesvol was het boek Gouden jaren van Annegreet van Bergen. Ze haalt veel informatie boven water die de meesten van ons niet paraat hebben en roept tegelijkertijd de herinneringen wakker. Bovendien zorgt ze ervoor dat we ons ervan bewust worden dat we gouden jaren hebben beleefd.
Van een heel ander gehalte dan dat laatste boek is Weet je nog van vroeger van Bert van Nieuwenhuizen. Hij schrijft weliswaar over de tijd dat de babyboomers kind waren: de jaren 1945 - 1970, maar hij doet dat wel erg oppervlakkig. Hij behandelt het tijdperk in vijftig bijzonder korte hoofdstukjes: meestal hoogstens twee pagina's tekst. Door het boek heen staan foto's die ons een blik gunnen in de beschreven tijd.
Jammer genoeg lijken de foto's nogal willekeurig geplaatst te zijn. In het onderschrift moet de schrijver zich in heel wat bochten wringen om de plaats van de foto te rechtvaardigen. Bij het hoofdstukje 'Verenigingsleven bloeide rijk' staat bijvoorbeeld een foto van Wim Sonneveld met Mies Bouwman met als onderschrift: 'Het verenigingsleven bloeide rijk, maar de televisie trok ook steeds meer aandacht. Hier Wim Sonneveld in één van de veel bekeken programma's van Mies Bouwman.' Op die manier kun je alles met elkaar in verband brengen.
Aan het eind van elk hoofdstukje wordt het volgende hoofdstukje aangekondigd. Die aankondigingen hadden we kunnen missen, vooral ook omdat ze zo gekunsteld overkomen. Ter afsluiting van een hoofdstukje over kerstzang over de grenzen van de zuilen heen ('Komt allen tezamen') maakt Van Nieuwenhuizen een overgang van de kerstzang naar de huisnaaister en de ijscoman en doet dat als volgt:
Het grote succes van deze massale volkskerstzang viel samen met de grootste bloeitijd van het verenigingsleven. En de grootste bloeitijd van de vrijwilligers, sportverenigingen, koren, korpsen en wat niet al: het floreerde bij de gratie van de vrijwilligers die toen nog rijkelijk voorhanden waren. Wie ook nog rijkelijk voorhanden waren dat waren de huisnaaister, de ijscoman (aan de deur), de visboer (aan de deur) en de voddenman.Het is een beetje vreemd dat vrijwilligers op een lijn worden gezet met sportverenigingen, koren en korpsen, maar na de dubbele punt blijkt dat de overeenkomst tussen sportverenigingen, koren en korpsen is dat ze dreven op vrijwilligers. Die zijn rijk voorhanden en dat is weer het tussenstapje dat Van Nieuwenhuizen nodig heeft om op de huisnaaister, de ijscoman, de visboer en de voddenman te komen. Soepeltjes is het niet en bovendien is het de vraag of het waar is: waren de jaren vijftig en zestig de bloeitijd van de vrijwilligers? Ik vermoed dat er nu minstens net zo veel vrijwilligers ingezet worden bij scholen, sportverenigingen en verzorgingshuizen.
Van Nieuwenhuizen onderbouwt zijn beweringen niet en dat doet hij eigenlijk nergens. De natte vinger lijkt zijn leidraad te zijn. Nergens in het boek verwijst Van Nieuwenhuizen naar bronnen, een literatuurlijst achterin ontbreekt.
De meeste informatie die we krijgen is vaag en algemeen. Nooit krijgen we exacte jaartallen. De sluiting van de mijnen is 'midden jaren zestig' en inderdaad is in 1965 de toespraak van Den Uyl waarin hij de sluiting aankondigt, maar in Heerlen gaat de laatste mijn pas in 1974 dicht.
Er is een hoofdstukje (een enkele pagina) over 'Grootouders naar het verzorgingshuis'. Waren er verzorgingshuizen tussen 1945 en 1970? Ik herinner me alleen de naam 'bejaarden(te)huis'. De Wet op de bejaardenoorden (1963) wordt niet genoemd evenals de Notitie bejaardenbeleid (1970).
Op bladzijde 26 wordt boudweg beweerd: 'televisie was er in de eerst na-oorlogse decennia nog niet' en ook op bladzijde 133 neemt Van Nieuwenhuizen de bocht kort als hij beweert van computers en televisies: 'Want die waren er simpelweg nog niet'. Dat geldt wel voor de computers, maar niet voor de televisie. Vervolgens wordt er wel het hele boek door (vooral ook in de afbeeldingen) verwezen naar televisie. Er is ook een apart hoofdstukje gewijd aan de kijkbuis, waarin allerlei programma's genoemd worden, maar niet de serie Swiebertje, die vanaf 1958 te zien was.
Het gebrek aan exacte informatie doet zich in bijna alle hoofdstukken voelen. Als er verteld wordt dat er ooit tien keer per week post bezorgd werd, wil ik weten wanneer men overgegaan is op het eenmaal per dag bezorgen van de post; als er verteld wordt dat we van kolen overgingen op gas, wil ik graag weten hoe het zat met de oliekachels; als er verteld wordt dat mensen zich in de teil wasten, wil ik weten wanneer de badkamer verplicht werd in nieuw gebouwde huizen. Van Nieuwenhuizen vertelt het ons niet.
Een enkele keer geeft hij informatie die ik nog niet kende: dat bij de actie Open Het Dorp geld ingeleverd werd bij de plaatselijke kruidenier en ook dat het gebruik van een bankrekening toegenomen is doordat de AOW per bank werd uitgekeerd.
Maar vaker worden er uit de losse pols opmerkingen gedaan waarvan ik me afvraag in hoeverre ze kloppen. De KVP had geel-witte affiches omdat dat de pauselijke kleuren waren. Daar zijn heel wat tegenvoorbeelden van te tonen. Dat er hoofden van politici op een affiche stonden was uitzonderlijk, volgens Van Nieuwenhuizen. Hij noemt Drees, Zijlstra en Oud als de uitzonderingen op de regel. Wie even googelt, vindt Udink, Veringa en Den Uyl en wie nog langer googelt vindt er nog meer.
Swiebertje en de oliekachels hebben we al genoemd, maar er ontbreekt meer. Bij de gastarbeiders worden de Turken niet genoemd. De Zilvervloot wordt genoemd, maar niet het schoolsparen. Er wordt gesuggereerd dat bij een maaltijd na een begrafenis er alleen rookvlees als beleg was. Ik gok dat er ook toen al broodjes met kaas geserveerd werden.
W.G. van der Hulst heette W.G. van de Hulst, het boekje Puck van Petteflat heette in werkelijkheid Pluk van de petteflet, het theater van Max Tailleur heette De Doofpot en niet In de Doofpot. Het zijn maar kleine dingetjes, maar het tekent een beetje hoe weinig nauwkeurig Van Nieuwenhuizen te werk is gegaan. Waarschijnlijk heeft hij veel uit zijn herinnering genoteerd en weinig gecontroleerd.
Als Weet je nog van vroeger een boek vol persoonlijke herinneringen was, waren fouten vergeeflijker geweest: het geheugen is per definitie onbetrouwbaar en dat geeft dan ook niet, omdat het een persoonlijk document wordt. Maar dat is het juist niet. De vraag is wat dan het doel is van dit boek. Serieuze geschiedschrijving is het allerminst, maar ook als boekje dat ruwweg een indruk wil geven van een tijdperk voldoet het niet. Te oppervlakkig, te beperkt, te weinig exact. Ik kan niet inzien dat Weet je nog van vroeger ook maar iets toevoegt aan de boeken die er over dit tijdperk al zijn.
Afbeelding uit Weet je nog van vroeger: televisieomroepsters van het eerste uur., v.l.n.r. Tanja Koen, Hannie Lips, Verti Dixon, Ageeth Scherphuis en Karrin (sic!) Kraaykamp |
Hoi Teunis, terecht dat je niet enthousiast bent over dit boekje waarin zo veel onnauwkeurigheden staan. Ik zal het in ieder geval ongelezen laten. Groetjes, Erik
BeantwoordenVerwijderenDie onnauwkeurigheden irriteren, maar meer nog het feit dat alles eigenlijk al bekend is wat er in het boek staat.
BeantwoordenVerwijderen