De bundel waarmee Hannah van Wieringen debuteert, heet hier kijken we naar. De titel begint niet met een hoofdletter en in geen enkel gedicht komt een hoofdletter of een leesteken voor. Wat daar de meerwaarde van is, ontgaat me. Soms laat dat gebrek aan leestekens verschillende leestekens toe, meestal niet.
Misschien heeft het te maken met de 'stroom' die veel gedichten hebben. Van Wieringen lijkt me geen dichteres die elk woord wikt en weegt en dan met een minimaal aantal woorden wil vertellen wat ze te zeggen heeft. Het is een praatster die in sommige gedichten maar door blijft ratelen en de lezer weinig kans geeft om even op adem te komen. Daarmee geef ik overigens geen waardeoordeel. Vaak heb ik me overgegeven aan die 'stroom' en me mee laten voeren.
Meteen voor in de bundel (bladzijde 8) staat een gedicht waarbij ik een kruisje zette.
wat we niet zijn
achter ons de oudelandsdijk
vogels hangerig tegen het blauw
gele zon boort de berm kapot
onder gymbroeken over vale zwempakjes
zijn we nog negen wij vervellen
wij zijn bezet wij maken
gangen in hoog gras
niet-ruimte waar we net waren
plat gras van platte lichamen
dicht tegen de aarde
moeders roepen op de dijk
boven de grasgrens onder de grasgrens
niet komen niet luisteren
afbakenen met niet zijn
bijna vrienden bijna lief
wij zijn nog heel en het gaat stuk
flitsend snel de tand afdrukken
in een onderarm
niet-ruimte van waar we niet waren
voor straf huilen w heel lang niet
wij volharden zeggen nee
de oren plat in de nek
bind borsten af
pluk schaamhaar uit
het doorschuiven niet horen
blijf bewegen blijf levenWat doet mij na het bladeren steeds weer terugkomen bij dit gedicht? Het zal te maken hebben met de locatie: ik ben opgegroeid in het land van de grote rivieren, dus ik ken de dijk en het hoge gras dat je onzichtbaar maakt. Maar het is niet alleen de weemoed die me aanspreekt in het gedicht.
schrijf regels maak weerloze
wegen zeg en dan was jij
en dan was ik
de niet-ruimte van waar we net niet
negen bleven
De tijd die dit gedicht oproept lijkt een grensgebied: het is nog kindertijd, maar daarachter ligt de tijd al te wachten dat je geen kind meer bent, want het is niemand gegeven om negen te blijven, ook al was dat bijna gelukt: 'waar we net niet / negen bleven'.
Negen is de leeftijd waarop je nog een nieuwe huid kunt krijgen ('we vervellen'), maar dat verdwijnt. Je kunt je borsten afbinden en je schaamhaar uitplukken, maar je wordt toch ouder en dan is de wereld niet meer heel: 'we zijn nog heel en het gaat stuk'.
Het gedicht zit stevig in elkaar. Dat komt natuurlijk door de bijnaherhaling van zinnen die variëren op 'niet-ruimte van waar we net waren'. Die zinnen verwijzen steeds naar de sporen, die erop duiden dat iemand ergens geweest is en dus tegelijkertijd laten zien dat iemand daar niet meer is.
Dat zijn de plekken in het gras (waarbij ik natuurlijk ook aan Kopland moest denken), maar ook de tandafdrukken en het spel dat je speelt: 'dan was jij / en dan was ik', dat juist laat zien dat je dat niet bent. Het gedicht heet dan ook 'wat we niet zijn', maar het gaat over wat we bijna zijn of wat we net niet meer zijn. Ook wat we niet zijn, typeert ons dus.
Dat grensgebied tussen jeugd en volwassenheid komt in meer gedichten terug, bijvoorbeeld in het even prachtige 'totalitaire litanie', dat als volgt begint:
zusje lief zusje maak geen fout hou je tong in je mond oog sterkEigenlijk is het wreed om de tekst hier af te breken, op iets meer dan een kwart van het gedicht. Het gaat maar door en door, de ik-figuur blijft maar praten en praten. In de laatste regel schrijft ze 'ik sta hier'; ze is er voor haar zusje. Zusje moet voorbereid worden op al het verschrikkelijks dat haar in het leven te wachten staat. Het lijkt heel lief van de 'ik' dat ze zo haar best doet haar zusje te behoeden voor het kwaad, en dat zal het ook wel zijn, maar dat kan ook als dwingend ervaren worden. Hoe totalitair is de 'ik' zelf?
de mensen zouden maar denken dat je niet vechten kan
ze hebben kwaad in de zin zusje ze willen je keeltje
je portemonneetje zusje je rimpelige handje je korte kootje
afzagen lief zusje je logge pas de weg versperren
voor hun eigen geluk zusje de mensen zijn de mensen
wolven kijk niet naar links naar de one hour sex show
fistfuck dildo etalage zusje kijk ook niet naar rechts de horror legerdump
zusje op je wandelroute door de winkelstraat zusje
de legerdump waar gasmaskers en bloedgleuven de verkopers
een schijn van hevig leven moeten verlenen zusje ze bepotelen
vudsig relikwieën van een strijd die hun niet eigen is
Misschien spreekt juist dat me in de gedichten wel aan: ze lijken vrij helder, maar vaak sluipt de twijfel aan wat beweerd wordt er in de loop van het gedicht in. Het gedicht 'over wat poëzie' begint met 'de hele grote onmogelijkheid van het enorme volle alles / die knappende ballon in je uitklappende gogogadget borstkas / die de aardbol omvat inclusief wereldzeeën'.
Maar dat volle moet verbonden worden met het kleine, met het bijna niets. In dit gedicht is het de stilte na het openklappen van een sneeuwklokje dat in een aardewerken potje in de vensterbank staat. Misschien kun je het alleen over het alles hebben door het bijna niets te beschrijven.
Bij het schrijven is wat er niet staat ook belangrijk. In 'het geheim van leonard cohen' schrijft Van Wieringen: 'ik ben er ook sta in de pergola te kijken / feiten te verzwijgen - noem het schrijven'.
Vind ik alles wat Van Wieringen heeft geschreven goed? Nee, niet alles, maar zij is wel een dichteres die ik wil lezen. Ze heeft een stem, ze biedt weerstand, ze durft best, ze maakt nieuwsgierig. In sommige gedichten is ze een sneeuwklokje dat zich openklapt, maar in veel gedichten trilt het volle alles mee. Haar volgende bundel wil ik ook wel lezen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten