Leloux heeft een voorkeur voor klassieke vormen. Veel van haar gedichten hebben eindrijm, een strak metrum en zijn opgebouwd in kwatrijnen. Rijm en metrum hanteert ze vaardig, waarbij ze een voorkeur heeft voor een metrum dat in drieën gaat, zoals de dactylus of de amfibrachys. Door rijm en metrum lezen haar gedichten gemakkelijk en ik kan me voorstellen dat mensen dat aangenaam vinden.
Mij stond het archaïsche woordgebruik nogal tegen. Ik vermoed dat Leloux dat nu juist dichterlijk vindt. Blijkbaar heeft ze de opvatting dat een dichter niet de gewone woorden mag gebruiken. Veel van haar gedichten klinken dan ook gedragen, verheven. Voor mijn gevoel ronken ze daardoor nogal en in het slechtste geval geeft het iets potsierlijks.
Ik las bijvoorbeeld de volgende strofe:
wakende wachters onzichtbaar ze staanHet valt op dat Leloux geen hoofdletters en geen leestekens gebruikt (op twee komma;s na, op pagina 13 en pagina 27 ). Meestal voegt dat niets toe en is het alleen maar onhandig.
rondom de stervende want hij mag gaan
strelen heel even zijn bevende vlees
ketenen teder zijn levende geest
De woordvolgorde is onnatuurlijk. Dus niet: 'Wakende wachters staan onzichtbaar rond de stervende', maar 'wakende wachters onzichtbaar ze staan / rondom de stervende'. Zo schrijft ze ook 'een moeder bemind' in plaats van 'een beminde moeder'.
Ze maakt overvloedig gebruik van assonantie: in de laatste twee regels hebben alle woorden op twee na een e-klank. Ook dat doet ze vaker. In het gedicht 'uitgesloten' telde ik dertien ui-klanken in tien korte regeltjes. Een assonantie kan door de klank woorden met elkaar verbinden (Leloux zou zeggen: 'aaneensmeden'), maar hier wordt de lezer doodgegooid met klanken.
Verder gebruikt Leloux woorden die eigenlijk onbruikbaar zijn in gedichten: 'strelen', 'bevende', 'teder'. Het zijn 'effectwoorden', die een gedicht kitscherig maken als je ze niet een nieuwe lading mee weet te geven. Leloux gebruikt ze onbekommerd. In een ander gedicht schrijft ze: 'mijn vingers hechten tederheid aaneen, / ontwarren behoedzaam de knopen / mijn lippen zo zacht / ze proeven ze / langs'. Daar hebben we ze weer: 'tederheid', 'behoedzaam', 'zacht'. En dan natuurlijk het archaïsche 'aaneen'.
Ook heeft Leloux de neiging woorden toe te voegen die de betekenis moeten versterken, maar dat niet doen: 'heel devoot', 'heel dreigend', 'hij brak volledig'.
Sommige strofen zijn onbegrijpelijk:
zijn woorden verlaten als kogels zijn mondWoorden als kogels, daar kan ik me wel iets bij voorstellen. Daar kun je pijnlijk door getroffen worden. Maar deze woorden treffen geen doel, ze 'kaatsen (...) tegen de grond'. Kaatsende kogels ken ik niet. Ketsen zou misschien nog kunnen. En dan ook nog kaatsen met hol geratel!
en kaatsen hol ratelend tegen de grond
ik pak ze vergruizend tot giftig grijs gruis
en achter mijn rug balt één hand zich tot vuist
Wat doet de ik met deze opspringende kogels? Ze pakt ze, met één hand, want de andere heeft ze op haar rug. Waarom iemand een hand op zijn rug tot een vuist balt is mij onduidelijk, ook waarom iemand tegelijk een vuist wil ballen en kogels wil pakken.
Nog wonderlijker is dat die ik, terwijl ze kogels pakt en een vuist balt, vergruist. En ze vergruist niet zomaar, ze vergruist tot gruis! Tja.
Staat er dan niets goeds in de bundel? Een goed gedicht is er in Vatbaar licht inderdaad niet te vinden. Maar -vooruit- naar twee regels wil ik nog wel terugbladeren:
graatarm en kaal en vol zwerenDaarin staan twee dingen die me wel aanstaan 'graatarm' en 'scheef land'. Dat is weinig. Te weinig.
rotsen graniet puin scheef land
Geen opmerkingen:
Een reactie posten