zaterdag 5 mei 2012

Gedicht Arjan Keene

Op de weblog van Arjan Keene trof ik het volgende gedicht aan:


Stil

Vandaag herdenken wij. We lezen namen
van mensen die we niet hebben gekend,
die na de oorlog niet meer thuis kwamen.
Wij bewaken hun laatste monument.

Voor even springt het glas terug in de ramen,
wordt gruis van kogelgaten weer cement.
In een oneindige momentopname
lichten er sterren op aan het firmament.

En morgen is een jaarlijks herexamen:
dat vrijheid kostbaar is, geen compromissen kent.
Want zonder hen waren wij niet samen,
was alles anders, was jij niet wie je bent. 


Het is duidelijk een gedicht voor 4 mei en het werd dan ook gisteren gepubliceerd in Edese Post. Daarom neem ik de vrijheid om het over te nemen. Dat het in de plaatselijke krant heeft gestaan, zou kunnen betekenen dat Arjan Keene het gedicht als stadsdichter heeft geschreven. Aan het gedicht zelf is niet te zien dat het voor Ede is bedoeld.

Het gedicht begint mooi. Keene laat zien dat herdenken verder gaat dan het eigen verleden. Die eerste twee regels zijn onberispelijk metrisch. In de rest van het gedicht komen nog maar drie regels voor (r. 5, 6, 9) die het metrum strak vasthouden. Of dat de bedoeling is, weet ik niet, maar doordat het gedicht afwijkt van het metrum en in enkele regels te veel lettergrepen heeft, krijgt het wel iets onhandigs.

Misschien hik ik zo tegen dat metrum aan, omdat in de derde regel voor mijn gevoel het gedicht ook inhoudelijk en stilistisch wat inzakt. Het bewaken van het monument in regel vier vind ik dan wel weer mooi, maar waarom het 'laatste' monument? Hoeveel monumenten zijn er dan waarop juist deze namen staan? Of moet hier ook het laatste moment waarop de mensen in leven waren meespelen?

De tweede strofe is inhoudelijk interessant. Door het herdenken gaan we terug in de tijd, naar de tijd voordat alles kapot was. Maar ook het herdenken zelf is helend. Gruis van kogelgaten is natuurlijk al cement, maar ik vermoed dat de meeste lezers bij 'cement' toch de keurig aangestreken muur voor zich zien.

Die 'oneindige momentopname' is een aardige paradox, maar de vierde regel ontstijgt het cliché niet.

In de derde strofe stappen we over naar 5 mei. Die dag is volgens het gedicht niet in de eerste plaats een feest, maar een opdracht. We moeten beseffen dat vrijheid kostbaar is en daar moeten we geen concessies aan doen. In ons achterhoofd speelt mee dat ook veel gevallenen juist voor die vrijheid hebben gestreden, compromisloos hebben geleefd.

In regel 11 verwijst 'hen' wel heel erg ver terug: naar regel 2. Dat lijkt me te veel gevraagd. Voor mijn gevoel zweeft dat 'hen' dan ook en had het een anker moeten krijgen. Het slot is overigens weer heel behoorlijk: ons verleden en het verleden dat nog verder achter ons ligt, vormt ons. Daarom herdenken wij dus mensen die we niet kennen.

Ongetwijfeld is het gedicht onder tijdsdruk ontstaan, maar dat is iets waarmee een stadsdichter heel vaak te maken zal krijgen. Het is dan ook onmogelijk om als stadsdichter alleen maar goede gedichten af te leveren. Dit gedicht heeft goede gedeelten, maar het had beter gekund en de dichter had er volgens mij dan ook nog wat langer aan moeten sleutelen. Laat ik nog wel even noemen dat het gebruik van slechts twee rijmklanken mooi is, maar misschien heeft ook dat het moeilijk gemaakt voor de dichter.

Ik snap dat het niet fijnzinnig is om kritiek te hebben op een gedicht over de dodenherdenking, juist omdat het onderwerp zo gevoelig ligt. Ik wil dan ook niets afdoen aan de intentie van de dichter en aan de inhoud van het gedicht. Het lijkt me alleen maar goed dat we ons af en toe afvragen waarom we eigenlijk herdenken en dat we niet alleen uit traditie enkele minuten stil zijn. Maar ik blijf wel technische bezwaren tegen het gedicht houden.

2 opmerkingen:

  1. Dag Teunis,

    Dank voor je bespreking van dit gedicht, en de kritische noten, waar ik me voor een groot deel in kan vinden.

    Het is inderdaad geschreven als stadsgedicht en vrij kort voor de deadline. Marcel Verbrugge zei bij Dante: "een gedicht moet eerst besterven"; in dit verband een opmerking met dubbele lading.

    Dat ik in dit gedicht keuzeproblemen had heb je feilloos gefileerd. Bewust waren uiteraard de twee rijmklanken (ondanks rijk rijm), en ook een licht afwijkend metrum; de pathetiek ligt echter op de loer bij dit onderwerp dat zo groot is, wanneer het vertrekpunt niet klein genoeg is, niet dicht genoeg bij je ligt. Dat is - denk ik- waarom het stilistisch schuurt.

    Het is eigenlijk een (radicale) herschrijving geweest van een eerder gedicht dat ik hieronder bijvoeg.

    Met dank & groet! Arjan


    Vrede

    De stad juicht. Vlaggen hangen uit
    en wapperen weer dapper in de wind.
    De huizen rechten hun vermoeide ruggen,
    trommelen hoorbaar op hun daken.

    Het glas dat in scherven op de straat lag
    springt weer terug in de kozijnen.
    Achter het raam likt een kat zich schoon,
    onaangedaan door het verleden.

    Gruis slaat geruisloos in de kogelgaten,
    de zon straalt versjes naar beneden,
    de sterren staan weer aan het firmament.
    Nu nog de doden keren, wetten overtreden.

    (c) Arjan Keene

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Dank voor je mooie reactie, Arjan, met daarin je gedicht, waarin ik verschillende fraaie passages aantref, zoals die huizen die hun vermoeide ruggen rechten.
      Het glas dat op straat lag doet me aan de Kristallnacht denken en de kat die zich schoon likt wordt automatisch een metafoor.
      Dat keren van die doden vind ik een mooie, intrigerende zinsnede.

      Nogmaals: dank!

      Een variatie op de uitspraak van Verbrugge: Paul van Ostaijen heeft ooit beweerd dat een gedicht vijf jaar kelder moest hebben, als was het wijn die moet rijpen.

      Nu is vijf jaar wel erg lang, misschien, maar tijd is er altijd wel nodig.

      Verwijderen