dinsdag 7 mei 2024

Reis naar het vaderland in de verte (Beb Vuyk)


Er is veel oudere Nederlandse literatuur die ik nog niet gelezen heb. Niet uit desinteresse, maar omdat het er gewoon niet van gekomen is. Van tijd tot tijd lees ik een wat ouder boek om de gaten in mijn kennis iets minder groot te maken. 

Van de schrijfster Beb Vuyk (1905 - 1991) heb ik bijvoorbeeld maar een onvolledig beeld. Twee van haar bekendere boeken, Duizend eilanden (1937) en Het laatste huis van de wereld (1939) las ik nog niet. Wel las ik haar Kampdagboeken (1989) en Gerucht en geweld (1959). Onlangs nam ik Reis naar het vaderland in de verte (1983) van de stapel. 

Het boekje is een reisverslag. Beb en haar man Fernand de Willigen, samen ongeveer honderdzestig jaar oud, reizen in de winter van 1980 - 1981 naar het eiland Boeroe, een van de Molukken, waar ze vroeger gewoond hebben. In 1971 waren ze er voor het laatst. 

Indische achtergrond

Beb en haar man hebben een Indische achtergrond. Haar opa, Klaas Vuijk (Beb schreef haar achternaam afwijkend als Vuyk), woonde in Nederlands-Indië. Hij had twee kinderen bij een Javaanse njai en eentje, Bebs vader, bij een Madurese njai. Dat kind, Wilton Rudolf werd in 1872 op de boot naar Nederland gezet, nadat er cholera was uitgebroken op Semarang. 

In 1929 nam Beb de trein naar Genua, om daar de boot te nemen naar Nederlands-Indië. In die trein ontmoette ze Fernand. Hij was in 1899 geboren in Oost-Java als zoon van een Nederlandse vader en een Molukse moeder. Ze trouwen en nadat Fernand zijn baan kwijtraakt, verhuizen ze naar het Molukse eiland Boeroe, waar Fernand een deel van zijn jeugd heeft doorgebracht. Zijn ouders hadden daar een kajapoetihplantage. Uit de schors van de struiken werd olie gewonnen die een medicinale werking zou hebben. 

Vuyk en haar man doorstonden de oorlog in Nederlands-Indië en na de souvereiniteitsoverdrag namen ze de Indonesische nationaliteit aan. In 1958 zagen ze zich toch gedwongen om terug te keren naar Nederland. 

Verf

We volgen Vuyk en haar man niet alleen op Boeroe, maar ook op de weg daarnaartoe. Vuyk observeert scherp en met kennis van het land. Ze vergelijkt wat ze ziet met wat ze zich herinnert. In Menteng (een onderdistrict van Jakarta) ziet ze bijvoorbeeld dat de lage hekjes en struikjes die vroeger dienden als erfafscheidingen vervangen zijn door omheiningen van halve bamboes, netjes geverfd. 'De hele buurt leek opgebouwd uit eengezinsconcentratiekampjes of getto's.' Die schuttingen doen haar denken aan het Japanse kamp waarin ze drie jaar opgesloten zat. 

'Verf is een statussymbool geworden', constateert ze. Door de Indonesische verfindustrie is de verf goed betaalbaar. 

Alle bamboeschuttingen zien er dan ook netjes uit, maar onder de verflaag is de bamboe aangevreten door witte mieren en ander ongedierte; met beide handen kun je er gemakkelijk een opening in drukken. Alleen bij de Chinese woningen bevindt zich dikwijls achter de bamboe een stevig ijzeren hek. Daar is ook alle reden voor zo'n beveiliging, want al enkele malen zijn er anti-Chinese rellen geweest. 

Medische zorg

Op veel gebieden is de ontwikkeling doorgegaan. Toen Bep en haar man op Boeroe woonden, moest ze bijvoorbeeld naar Ambon om te bevallen, omdat op Boeroe (een eiland ter grootte van een derde van Nederland) geen dokter was. In 1936 arriveerde dokter Soetrisno die de medische zorg had voor het gehele gebied, dat twintigduizend inwoners telde. De bevolking concentreerde zich in en rond Namlea in het noorden en rondom Leksoela in het zuiden. In het midden en langs de kusten woonden ook nog mensen. 

Nu, in 1982, zijn er tien artsen op Boeroe. Op de kwaliteit van de artsen is soms wel wat aan te merken, horen ze van Indonesiërs. 

Toch blijven wij het zien als een grote vooruitgang. Wij hebben immers vier jaar lang met twee peuters geleefd in een plaats waar geen enkele dokter beschikbaar of bereikbaar was. Waar een eenvoudige beenbreuk een man voor zijn leven invalide maakte, waar een bijziend kind zonder bril bleef en kiespijn gecureerd werd met een in kapoetolie gedrenkt propje watten, wat helse pijn veroorzaakte tot tenslotte de zenuw was gedood. (...) Wij baseerden ons oordeel op wat we zelf om ons heen hadden zien gebeuren. 

Overstromingen

De reis werd niet uit nostalgie ondernomen, 'maar om onze oude wat pijnlijke botten aan de zon te verwarmen.' Maar Vuyk heeft altijd een betrokken blik. Als het maar blijft regenen en er overstromingen zijn, vraagt ze zich bezorgd af of dat gevolgen zal hebben voor de rijstoogst. 

Drie weken later, toen we per trein naar Bandoeng reisden, stond de padi te gelen, de toppen gebogen onder de zware aren. Overal werd aan de sawahdijkjes gewerkt. De overstroming was gelukkig op een 'gunstig' tijdstip gekomen, vóór de rijst droog moest staan om te rijpen. Alleen de kleine veldjes met jonge zaailingen waren weggespoeld; de oogst had geen schade geleden. 

Niet alleen is er liefde voor het land, maar Vuyk heeft ook een soort ecologisch bewustzijn. Wat ze ziet, vergelijkt ze ook met hoe we hier in het westen leven.

In het overwegend agrarisch Indonesië is de toenemende erosie even levensbedreigend als hier in West-Europa, en in het bijzonder in Nederland, de lucht-, water- en bodemverontreiniging. Wereldwijd is de mensheid bezig het aardrijk te bederven. 

Batikhemden

Het is prettig om mee te kijken met iemand die veel kennis van het land heeft en je kan wijzen op de bijzondere dingen. Dingen die een buitenstaander zou ontgaan, ziet zij wel. Bijvoorbeeld dat er op de Molukken nu ook gebatikte hemden gedragen worden. Ze interpreteert haar observatie ook: ze ziet dat als een teken dat Indonesië steeds meer een eenheid wordt. 

De groeiende eenheid van Indonesië demonstreert zich in bankstellen en batikhemden, van Sabang tot Merauke. Mannen in gebatikte hemden; elf jaar geleden werden ze al op Java gedragen en mijn man droeg ze ook, maar tot de Molukken waren ze toen nog niet doorgedrongen. 

Verwondering en vervreemding

Voor wat ze ziet, gebruikt ze verschillende keren de woorden 'verwondering en vervreemding'. Er zijn dingen hetzelfde gebleven, maar er is ook veel veranderd. Op Ambon noteert ze:

Trouw, 26 maart 1983

Ik ben terug in het heden in een Ambon dat ik niet meer herken, zoals ik Jakarta niet meer herken. 

Maar het blijft een bijzonder land, met een bijzondere natuur en er zijn hartelijke ontmoetingen met mensen: een neef van haar man en zijn gezin en ook een vrouw die ze sinds 1940 niet meer gezien heeft. 

Haar reisverslag publiceerde Vuyk in het dagblad Trouw. Toen Reis naar het vaderland in de verte verscheen, konden de lezers van Trouw zich verzekeren van toezending van een exemplaar. 

Zonder sentimentaliteit

Verschillende besprekingen in de kranten zijn kort, maar positief. In het Nieuwsblad van het noorden van 26 april 1983 schrijft Froukje Hoekstra:

Zonder illusie over de politieke situatie maar in de hoop zoveel mogelijk oude vrienden terug te zien werd de reis terug gemaakt, die Beb Vuyk zonder sentimentaliteit maar soms emotioneel beschrijft. Een schitterend geschreven, veelzijdig en persoonlijk beeld van het huidige Indonesië, vermengd met herinneringen aan het verleden. 

Gerrit Jan Zwier bespreekt het boek van Vuyk in de Leeuwarder Courant van 29 april 1983 samen met boeken van Rob Nieuwenhuis en F. van den Bosch (leest iemand In een plooi van de tijd nog wel eens?).  Ook hij signaleert het ontbreken van sentimentaliteit. 

Het verschil tussen Nieuwenhuys en Beb Vuyk blijkt ook uit de toon die in haar proza doorklinkt. Haar toon is flink, kordaat, beslist en soms kortaangebonden. 

Gekleurd

Hij vindt haar reportages wel wat gekleurd. Volgens hem worden 'Indonesische toestanden' soms 'goedgepraat.'  

Het zal wel verband houden met wat al op de eerste bladzijde te lezen staat, over de ergernis die ze al jaren heeft over de eenzijdige berichtgeving over Indonesië in de Nederlandse pers, 'variërend van kwaadaardige vervalsing en aandikking tot welwillende neokoloniale betutteling'. 

In Trouw van 9 juli 1983 wijdt Rob Schouten een bespreking aan het boek van Vuyk. Haar verhouding tot Indonesië typeert hij als een van kritische liefde: 'Ze ontziet het [land] niet als het haar niet bevalt.' Hij noemt het boek 'zeer lezenswaardig': 'Het mist alle kritiekloze folderachtigheid en maakt niks mooier dan het is.' Daarmee staat hij dus tegenover Zwier. 

Na zoveel jaren is Vuyk nog steeds goed te lezen en haar observaties zijn interessant. Misschien moet ik toch maar eens op zoek naar Duizend eilanden of Het huis aan het einde van de wereld. 

Beb Vuyk in 1934 op Boeroe, met haar kinderen Hans en Ru. Bron: KITLV

Eerder schreef ik over Gerucht en geweld (1959)
Er is verder een mooi artikel van haar te lezen op Historiek.net van de hand van Ronald Frisart. Daar heb ik dankbaar gebruik van gemaakt. 

2 opmerkingen: