In NRC Handelsblad van 17 maart 2016 vertelt striptekenaar Erik Kriek over zijn boek In the pines. Hij tekende in het verhaal 'Where the wild roses grow' een boerderij in het bos en zegt daarover:
Dat berkenbos is gewoon bij mijn oma achter. Zij had een houten zomerhuis met net zo'n groot fornuis, zo'n deur met traptreden ervoor en waslijnen tussen de bomen.Wat voor een tekenaar geldt, geldt wellicht ook voor een lezer. Als hij een boek leest, heeft hij daar beelden bij. Die beelden worden opgeroepen door het boek. Ze kunnen vrij helder zijn. Zo vond ik het als kind altijd vervelend als een kinderboek plaatjes had die niet klopten met het beeld dat ik in mijn hoofd had.
Maar niet elke lezer zal dezelfde beelden hebben. Hoe komen we eigenlijk aan onze beelden? Zouden die niet, net als bij Erik Kriek, uit onze herinnering kunnen komen? Ik heb eens teruggedacht aan de Bijbelverhalen die ik als jong kind al gehoord heb. Daarbij ben ik ervan uitgegaan dat de plaatsen waarop de verhalen zich afspelen voor mij bekende locaties zijn. Welke zijn dat dan?
Ik voel me een beetje een archeoloog. Niet alleen moet ik teruggaan in de tijd, maar ik moet ook uit de beelden die ik bij de verhalen heb een oude locatie uit de werkelijkheid opdiepen. Nu was in mijn kindertijd die werkelijkheid natuurlijk niet zo uitgestrekt: als kind heb je niet zo'n groot bereik. Wij gingen niet op vakantie, dus ik heb weinig beelden van buiten mijn directe leefomgeving. Bovendien hadden wij geen televisie, dus ook die leverde mij de beelden niet aan. Soms mochten we bij de buren naar Swiebertje kijken.
Het paradijsverhaal kan ik gemakkelijk plaatsen. Achter ons huis waren twee boomgaarden, die achter elkaar lagen. Je moest door de ene heen om bij de andere te komen. De boomgaarden waren verbonden door een brug van dikke balken. Misschien waren dat bielzen. Ik schreef daar ook hier al over.
Het paradijs was in de achterste boomgaard, vermoed ik. Ik probeer me voor te stellen waar Adam zich verstopt kan hebben toen God hem zocht, maar daar kom ik niet goed uit. Wel weet ik zeker dat de engel met het vlammende zwaard op de brug stond, waardoor de achterste boomgaard niet meer bereikbaar was.
Bij het zondvloedverhaal heb ik een minder helder beeld. Misschien komt dat wel doordat de tekeningen in de kinderbijbel van B.J. van Wijk zo sturend waren. Maar Abraham kan ik wel plaatsen: toen hij uit zijn land en uit zijn maagschap moest trekken naar het land dat God hem zou wijzen, trok hij met zijn kamelen door de boomgaard van mijn opa, in Loenen (in de Betuwe).
Waar was hij toen de drie mannen kwamen om hem te vertellen dat zijn vrouw zwanger zou worden? Ik zie de tent voor me, maar ik herken het landschap niet.
Het verhaal van Jakob en Ezau heb ik als kind ooit geïllustreerd: we moesten er een opstel over schrijven en er een tekening bij maken. Ik tekende de binnenkant van de tent waarin Izak zich bevond. In die tent plaatste ik een mahoniehouten kast, zo-een als er bij mijn beide grootmoeders stond.Boven op de kast tekende ik een pot. Ongetwijfeld hadden mijn oma's een kaststel: drie bij elkaar horende potten, boven op een kast.
Jakob kreeg een jagershoedje, zoals de boswachter had. Die had ik ongetwijfeld wel eens gezien. Er hangt ook een schilderijtje aan de wand, aan een spijker. Ik zal mij niet afgevraagd hebben hoe je een spijker in een tentwand slaat.
De tekening heb ik boven aan dit artikel geplaatst. Aan het handschrift denk ik meester Postma te herkennen. Zou ik in de vijfde klas gezeten hebben? In mijn herinnering was ik jonger toen ik de tekening maakte. We kregen een cijfer voor opstel (dat was in orde) en voor schrijven (dat was altijd op het randje van voldoende). 'Netter!' schreef de meester onder het opstel.
De velden van Dothan, waar Jozef naar toe ging om zijn broers te zoeken, weet ik duidelijk te lokaliseren: de uiterwaarden bij Hien.
Mijn opa en oma van moeders kant woonden buitendijks. Als het hoogwater was, moesten we roeien om bij hun huis te komen. Daarover schreef ik hier. Of Jozef uit het huis van mijn opa en oma vertrok, zie ik niet goed voor me, maar ik zie hem over het tuinpad langs de bessenstruiken lopen, in de richting van de schuur van mijn opa. Dan loopt hij verder, de uiterwaarden in, richting de boerderij van Kwak.
Verderop in het verhaal is de setting ineens anders: als Jozef onderkoning is, komen zijn broers graan bij hem halen. Dat gebeurde in het huis van mijn opa Bunt. De boerderij had een dubbel achterhuis. Ik zie de broers met hun ezels of hun paarden om de hoek van het huis komen. Dat ze wellicht op kamelen hebben gereden kwam bij dit verhaal blijkbaar niet bij me op. Bij het me herinneren van hun rijdieren twijfel ik tussen ezels en paarden.
Ik vermoed dat ik aan paarden heb gedacht. Vanuit het zolderraam van ons huis kon ik kijken naar het huis van de buren, waarachter later een manege zou worden gebouwd. Toen was er achter het huis nog een zandvlakte, waarop er van tijd tot tijd rijles was. Ik kon de paarden en de pony's zien lopen en ik hoorde Piet van Elk (of Van Eldik?) dingen roepen als: 'Bij M van hand veranderen!'
De broers van Jozef kwamen met hun rijdieren vanachter deze boerderij |
In de tuin van dit huis lag Mozes in zijn biezen mandje |
Achter in de tuin woonde Mozes toen hij groter was en getrouwd was met Zippora. Ook in die tuin ontmoette hij zijn broer Aäron. Ik vermoed dat de farao ook in het huis van de buren woonde. Door hun zijdeur drong de engel naar binnen om de oudste zoon te doden.
Ik kan ook voorbeelden geven buiten de Bijbel om. Mijn moeder vertelde haar kinderen alle sprookjes. In veel van die sprookjes (Hans en Grietje, Roodkapje, Klein Duimpje) komt een bos voor. Daarbij heb ik mij altijd het Loenense bos voorgesteld. Dat lag immers vlak bij ons huis en mijn opa en oma woonden aan de rand van dat bos.
Gek genoeg hebben de enge dingen die er in de sprookjes gebeurden en die zich in mijn fantasie dus in het bos afspeelden, mij nooit angst aangejaagd als ik in het bos was.
Voor mij is het duidelijk: bij veel van de oerverhalen uit mijn jeugd stelde ik mij de plaatsen voor die ik kende: ons eigen huis met de boomgaarden, de huizen van mijn grootouders, het huis van de buren met de tuin, het Loenense bos. Simson liet vlak voor ons huis zijn haren afknippen; Jezus is gekruisigd in Hien, bij het huis van mijn grootouders; vlak achter dat huis is hij ten hemel gevaren.
Ons huis indertijd, waarvoor Simson zijn hoofd in Delila's schoot legde. |
Wat mooi, dat je zo een verbinding legt tussen bijbelverhaal en -beeld en de plaatsen waar je opgroeide. Dit is een bron van rijkdom en geluk.
BeantwoordenVerwijderenPrachtig stuk! Wij hadden in de kerk een driftige diaken van wie ik zeker wist dat het Petrus was... Wij hadden Vreugdenhil thuis, met tekeningen van Jan Boom. Bijbelse verhalen naar de eigen omgeving verplaatsen... Ik kan me dat niet herinneren.
BeantwoordenVerwijderenHeel herkenbaar. Ik weet bijvoorbeeld in mijn geboortedorp zo de plek aan te wijzen waar de wijngaard van Naboth was of de plek waar Naäman zich zeven maal in de rivier de Jordaan onderdompelde…
BeantwoordenVerwijderenDank voor jullie opmerkingen. Leuk dat je het herkent, Jolmer. Naboth had de boomgaard van mijn oom...
BeantwoordenVerwijderen