vrijdag 28 juni 2013

Dat is wij

Het kan soms flink mis gaan in een relatie. Herman Leenders schreef er ooit een roman over: De echtbreukeling. Ook in Dat is wij, zijn nieuwe dichtbundel, is het leven van man en vrouw bepaald geen feest. De gehele eerste afdeling (‘Onchristelijke gedachten’) is eraan gewijd. 

Tussen de gelieven is er onbegrip, wrevel en wellicht zelfs slaande ruzie. Leenders maakt in ieder geval een paar keer de vergelijking met een oorlog of een veldslag. En als het allemaal over is en de ex-gelieven elkaar ver na de strijd weer eens ontmoeten, drinken ze samen een glas ‘zoals vrienden / Vijanden zijn die geen wapens meer hebben / Om te vechten en dat bracht ons aan het lachen.’

‘Om te vechten’ is een overbodige toevoeging en ‘en dat bracht ons aan het lachen’ maakt de formulering nog slapper. Daar heeft Leenders wel een handje van. In Dat is wij komen best wat goede zinnen voor, maar bijna geen enkel gedicht is in zijn geheel sterk.

Een van de betere is: 


Buurlanden
We liggen als buurlanden 
Naast elkaar
Jij exotisch buitenland
Ik leeg en bars binnenland
Met eigen vlaggen en gebruiken
Wetten en grenzen
Die we overschrijden
Hartstochtelijk verdedigen
Met douanes en taksen
En bij diplomatieke incidenten
Bloemen, nutteloze geschenken
We hadden schepen kunnen zijn
Maar we zijn buurlanden

Buurlanden liggen aan elkaar vast en kunnen niet weg van elkaar. Hoe dicht ze ook bij elkaar zijn, ze verschillen. En blijkbaar geeft dat problemen: er moeten grenzen verdedigd worden en die worden dan toch overschreden. Er zijn incidenten, die weer goedgemaakt moeten worden met bloemen en nutteloze geschenken.


Zo leven deze mensen samen. Het had ook anders kunnen zijn. Ze hadden ook schepen kunnen zijn. Ongetwijfeld zijn dat de ‘ships that pass in the night’ van Henry Wadsworth Longfellow:
Ships that pass in the night, and speak each other in passing, 
Only a signal shown and a distant voice in the darkness;
 
So on the ocean of life we pass and speak one another, 

Only a look and a voice, then darkness again and a silence. 
Het goede van Leenders’ gedicht vind ik dat de hopeloosheid van de situatie nauwelijks benoemd wordt, maar dat je die wel voelt. Er is geen oplossing, de beide mensen zijn ertoe veroordeeld om met elkaar te leven, zonder dat ze gelukkig zijn en misschien hebben ze zich daar al bij neergelegd.

De tweede afdeling van de bundel, ‘Ora pro nobis’ gaat over de uitzichtloosheid van het werk (in gedichten als ‘Forens’ en ‘Vergaderzaal Margritte’), maar ook over de verhouding tot de ouders en over het verval dat onvermijdelijk is.

Met die onderwerpen is niks mis; elk onderwerp is goed voor een gedicht. Maar je moet er vervolgens wel iets mee doen en dat verzuimt Leenders. Bijna nooit lees je in zijn gedichten iets waarvan je rechtop gaat zitten, iets wat tegendraads is of ongepast, iets wat je nieuwe inzichten brengt. Ze kabbelen voort, ze zijn boos op de verwachte plaatsen, ze blijven keurig in de pas lopen. Het zijn gedichten die niemand pijn doen.

Verschillende keren vlucht Leenders in het expliciete en bijna altijd heeft dat tot gevolg dat je als lezer de schouders ophaalt. Hij het gedicht ‘Vanitas’ eindigt met ‘Liet mij huilend achter’.  Dat zal wel, maar het is de bedoeling dat dat verdriet niet alleen genoemd wordt, maar dat de het op de lezer overgebracht wordt. Dat gebeurt niet.

De laatste afdeling heet ‘Naar wens’ en gaat voornamelijk over het schrijven. Er staan nogal wat gedichten in die op verzoek geschreven zijn. De opdrachtgevers zullen wel tevreden geweest, het zijn brave gedichten.

Het is te hopen dat Leenders in een volgende bundel minder op veilig speelt, meer risico durft te nemen. Daar worden gedichten misschien minder evenwichtig van, maar wel veel interessanter. 

Herman Leenders, Dat is wij.  Uitgeverij De Arbeiderspers, Utrecht/Amsterdam/Antwerpen 2013; 68 blz. € 17,95 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten