Het kan soms flink mis gaan in een relatie. Herman Leenders schreef
er ooit een roman over: De echtbreukeling.
Ook in Dat is wij, zijn nieuwe
dichtbundel, is het leven van man en vrouw bepaald geen feest. De gehele eerste
afdeling (‘Onchristelijke gedachten’) is eraan gewijd.
Tussen de gelieven is er
onbegrip, wrevel en wellicht zelfs slaande ruzie. Leenders maakt in ieder geval
een paar keer de vergelijking met een oorlog of een veldslag. En als het
allemaal over is en de ex-gelieven elkaar ver na de strijd weer eens ontmoeten,
drinken ze samen een glas ‘zoals vrienden / Vijanden zijn die geen wapens meer
hebben / Om te vechten en dat bracht ons aan het lachen.’
‘Om te vechten’ is een overbodige toevoeging en ‘en dat
bracht ons aan het lachen’ maakt de formulering nog slapper. Daar heeft Leenders
wel een handje van. In Dat is wij
komen best wat goede zinnen voor, maar bijna geen enkel gedicht is in zijn
geheel sterk.
Een van de betere is:
Buurlanden
We liggen als buurlanden
Naast elkaarJij exotisch buitenland
Ik leeg en bars binnenland
Met eigen vlaggen en gebruiken
Wetten en grenzen
Die we overschrijden
Hartstochtelijk verdedigen
Met douanes en taksen
En bij diplomatieke incidenten
Bloemen, nutteloze geschenken
We hadden schepen kunnen zijn
Maar we zijn buurlanden
Buurlanden liggen aan elkaar vast en kunnen niet weg van
elkaar. Hoe dicht ze ook bij elkaar zijn, ze verschillen. En blijkbaar geeft
dat problemen: er moeten grenzen verdedigd worden en die worden dan toch
overschreden. Er zijn incidenten, die weer goedgemaakt moeten worden met
bloemen en nutteloze geschenken.
Zo leven deze mensen samen. Het had ook anders kunnen zijn.
Ze hadden ook schepen kunnen zijn. Ongetwijfeld zijn dat de ‘ships that pass in
the night’ van Henry Wadsworth Longfellow:
Ships that pass in the night, and speak each other in passing,
Only a signal shown and a distant voice in the darkness;
So on the ocean of life we pass and speak one another,
Only a look and a voice, then darkness again and a silence.
Het goede van Leenders’ gedicht vind ik dat de hopeloosheid
van de situatie nauwelijks benoemd wordt, maar dat je die wel voelt. Er is geen
oplossing, de beide mensen zijn ertoe veroordeeld om met elkaar te leven, zonder
dat ze gelukkig zijn en misschien hebben ze zich daar al bij neergelegd.
De tweede afdeling van de bundel, ‘Ora pro nobis’ gaat over
de uitzichtloosheid van het werk (in gedichten als ‘Forens’ en ‘Vergaderzaal
Margritte’), maar ook over de verhouding tot de ouders en over het verval dat
onvermijdelijk is.
Met die onderwerpen is niks mis; elk onderwerp is goed voor
een gedicht. Maar je moet er vervolgens wel iets mee doen en dat verzuimt
Leenders. Bijna nooit lees je in zijn gedichten iets waarvan je rechtop gaat
zitten, iets wat tegendraads is of ongepast, iets wat je nieuwe inzichten
brengt. Ze kabbelen voort, ze zijn boos op de verwachte plaatsen, ze blijven
keurig in de pas lopen. Het zijn gedichten die niemand pijn doen.
Verschillende keren vlucht Leenders in het expliciete en
bijna altijd heeft dat tot gevolg dat je als lezer de schouders ophaalt. Hij het
gedicht ‘Vanitas’ eindigt met ‘Liet mij huilend achter’. Dat zal wel, maar het is de bedoeling dat dat
verdriet niet alleen genoemd wordt, maar dat de het op de lezer overgebracht
wordt. Dat gebeurt niet.
De laatste afdeling heet ‘Naar wens’ en gaat voornamelijk
over het schrijven. Er staan nogal wat gedichten in die op verzoek geschreven
zijn. De opdrachtgevers zullen wel tevreden geweest, het zijn brave gedichten.
Het is te hopen dat Leenders in een volgende bundel minder op
veilig speelt, meer risico durft te nemen. Daar worden gedichten misschien
minder evenwichtig van, maar wel veel interessanter.
Herman Leenders, Dat
is wij. Uitgeverij De Arbeiderspers,
Utrecht/Amsterdam/Antwerpen 2013; 68 blz. € 17,95
Geen opmerkingen:
Een reactie posten