zaterdag 17 maart 2012

Pierre Dubois over Harry Mulisch in 1959

Portret bij het artikel van Dubois

In 1959 publiceerde Harry Mulisch een van zijn grote romans: Het stenen bruidsbed. Tot die tijd had hij drie romans geschreven. Zijn eerste, uit 1952, archibald strohalm (waarom moet dat toch zonder hoofdletters?) was verrassend, maar ik vrees dat het bij herlezing nauwelijks houdbaar zal blijken. De diamant (1954) was niet veel bijzonders, maar in Het zwarte licht (1957) begint Mulisch op stoom te komen en bijvoorbeeld het beiaardconcert van Maurits Akelei in dit boek is onvergetelijk.

Maar Het stenen bruidsbed, over het bombardement op Dresden, was andere koek. Hier leren we de schrijver kennen die later van zichzelf zou zeggen: 'Ik ben de oorlog'. Na 1959 was Mulisch overigens niet scheutig met romans. Het duurde meer dan tien jaar voor De verteller (1970) er was daarna duurde het vijf jaar tot Twee vrouwen (1975), waarmee er een nieuwe helderheid in het proza van Mulisch kwam. Dan weer een stilte van zeven jaar tot de klapper De aanslag gepubliceerd werd. Daarmee begon voor Mulisch, qua romans de meest productieve periode, met vijf romans in tien jaar. De andere vier zijn Hoogste tijd, De pupil, De elementen en De ontdekking van de hemel, in 1992. Dat laatste boek is Het Grote Werk van de grote schrijver, maar eigenlijk hou ik meer van Hoogste tijd. 

Terug naar 1959. Pierre Dubois besprak in Het Boek van Nu Mulisch' nieuwe roman en herkende meteen de kwaliteit van het werk:''t boeiendste boek dat hij tot nu toe heeft geschreven'. De titel van zijn recensie is zelfs: 'Roman van apocalyptische allure'. Verder noemt hij het boek:
het eerste boek van Mulisch waarin hij werkelijk een schrijver is, niet meer een talentvol litterator. Er is niet meer de wat blufferige lust om te laten zien wat hij allemaal wel kan, een volstrekt "uiterlijke" schrijflust, hoe bewonderenswaardig dat zuiver als vermogen ook kan zijn. De nieuwe roman is klaarblijkelijk geschreven, omdat Mulisch getroffen is door een ontdekking van menselijke, of als men wil onmenselijke, onlust, hopeloosheid, zinloosheid, wreedheid.
Dubois ziet dat Het stenen bruidsbed anders is dan de vorige boeken van Harry Mulisch, die hij nu beschouwt als vingeroefeningen, meer voortgekomen uit besef dan uit ervaring. Verder vertelt Dubois ons dat Mulisch in 1956 naar Oost-Duitsland is geweest, naar Dresden. Dat ligt misschien voor de hand en het kan zijn dat het algemeen bekend is, maar ik wist het niet.

Het bombardement op Rotterdam, schrijft Dubois, 'zo evident barbaars', maakte ons normgevoel niet tot een absurditeit, maar bevestigde het. Dat was anders bij het bombardement op Dresden, waar mensen die aan 'onze' kant stonden een bombardement aangingen dat je misschien ook wel kunt zien als 'pure wraak of loutere moordlust'.
Dat betekent dat het morele waardebesef in die tijd wel degelijk was aangetast en dat het persoonlijke morele normgevoel inderdaad een absurditeit werd. En het gevolg daarvan kon dus ook wezen dat het individuele geweten van oorlogvoerenden bekneld raakte, dat zij ieder op zich geconfronteerd konden worden met de vraag naar hun persoonlijke verantwoordelijkheid voor hun oorlogsdaden. 
Daarna gaat Dubois dieper in op de inhoud van Het stenen bruidsbed. Hij haalt er mooie dingen uit, maar die laat ik even zitten. Ik stap over naar het eindoordeel:
Het boek is niet in alle opzichten geslaagd. Het weefsel ervan is niet overal even hecht en niet overal is het verhaal even fascinerend. Maar dat neemt niet weg dat het geheel toch de indruk nalaat van een opmerkelijk sterk boek, een roman die ons iets "doet" en die, afgezien van particuliere -en nogal aanvechtbare- visies zoals de theorie van historie en anti-historie, soms korte maar penetrante bespiegelingen en observaties bevat (over liefde en huwelijk bv.), welke het scherp en verrassend markeren.
Dat het geen "katharsis" geeft, is in dit geval nogal aannemelijk en men voelt er ook de behoefte niet zo aan, al vormt de brandende auto aan het slot meer een symbolisch afgerond dan een werkelijk bevredigend einde.
Het valt me op dat je in 1959 'penetrante' nog in de betekenis van 'doordringende' of 'scherpe' kon gebruiken, zonder dat dat een oordeel inhield. Misschien vergis ik me, maar ik heb het idee dat we tegenwoordig 'een penetrante geur' of 'een penetrant geluid' vooral onaangenaam vinden.

Verder wil ik even mijn vinger leggen bij die katharsis. Dubois schrijft dat hij die niet mist, maar blijkbaar vindt hij toch dat hij zo'n katharsis even moet noemen. Kennelijk verwachtten lezers zoiets. De zinloosheid van het oorlogsgeweld zou dan toch nog tot iets goeds moeten leiden, al is het maar binnen het personage Norman Corinth. De gemak gunt Mulisch ons gelukkig niet.

1 opmerking:

  1. Ik sprak toevallig vandaag een zoon van Pierre Dubois, en zocht daarom vanavond naar diens aanwezigheid op het internet... Dat 'penetrant' een negatieve connotatie heeft gekregen, is juist. Mij viel het positieve gebruik van het woord ook gelijk op. Vr. gr. uit Delft

    BeantwoordenVerwijderen