donderdag 20 februari 2025

Afgestoft: De wetten (Connie Palmen)

Al wapperend met mijn stofdoek kwam ik dit tegen: een recensie van De wetten van Connie Palmen. Het boek verscheen in 1991, ik recenseerde het meteen, maar door gerommel bij Dietsche Warande & Belfort werd de bespreking pas geplaatst in het eerste nummer van 1992 (februari, 137ste jaargang). Eronder staat nog wel keurig 'juni 1991'. Mocht ik iets geschreven hebben wat in andere recensies naar voren gebracht is in het tweede halfjaar van 1991, dan kan ik niet van plagiaat beschuldigd worden. Nou ja, beschuldigd worden kan altijd, maar ik kan me vrijpleiten. 

Voor op het nummer van DW&B staat aangekondigd dat er een essay in staat met als titel 'Is de Sovjetliteratuur dood?' Er worden twee boeken van Adriaan van Dis (Het beloofde land en In Afrika) besproken en er is een analyse van een gedicht van Herman de Coninck. 

Eigenlijk was ik indertijd meer geïnteresseerd in het gesprek dat Wam de Moor, Henny van Boekel en Toine Heymans hadden met H.H. ter Balkt. Titel: 'Eigenlijk is het nergens pluis meer'. 

Bij het nalezen van mijn bespreking valt me wel de frikkerigheid op waarmee ik 'taalfouten' signaleer. Als er iemand voor op de vingers getikt moet worden, is dat de redacteur en niet de auteur, lijkt me nu. En misschien had ik er indertijd gewoon niets over moeten zeggen. 

De afbeelding hieronder is niet de omslag van de eerste druk. Ik heb net nog gerommeld in dozen op zolder, maar het lijkt erop dat ik het boek in de loop der jaren kwijtgeraakt ben. 

Voor zover mijn herinnering klopt, heb ik na De wetten nog het een ander van Palmen gelezen, maar niet alles. De vriendschap (1995) las ik meteen na verschijnen; I.M. liet ik even aan mij voorbijgaan, maar ik las het later toch en toen viel het mij mee; De erfenis (1998) was een Boekenweekgeschenk - meteen gelezen. Geheel de uwe (2002) sloeg ik over. Het staat in mijn boekenkast, zie ik, tweedehands gekocht. Nog niet gelezen. Jij zegt het (2015) las ik vorig jaar pas. Goed boek. 


Een personage in het verhaal van een ander

In De wetten, het debuut van Connie Palmen, wordt een kunstwerk beschreven. Het is een theepot, waarvan de tuit dichtzit en het deksel vastgelijmd is. Boven het handvat zit een schenktuit. Op de buitenkant van de pot staat verschillende keren de tekst: 'Wees maar niet bang liefste, als het erin zit komt het er ook wel uit.'

Deze theepot lijkt me een beeld van de hoofdpersoon in deze roman, de filosofiestudente Marie Deniet. Ze wil schrijfster worden en op haar veertiende droomt ze dat ze op voorhand de Nobelprijs voor de literatuur gekregen heeft voor alles wat ze nog zal gaan schrijven. Het moet er alleen nog wel uit komen. 

Als het boek begint, is Marie vijfentwintig jaar oud. Ze is op zoek naar de wetten die de grondslag voor het leven vormen. In de zeven hoofdstukken die het boek telt, maken we kennis met de zeven leermeesters van Marie: de astroloog, de epilepticus, de filosoof, de priester, de fysicus, de kunstenaar en de psychiater. Alle zeven maken ze haar iets duidelijk over het leven en over haarzelf. 

Voor de astroloog wordt het bestaan gestructureerd door de sterren. De epilepticus heeft zijn ziekte die eenheid in zijn leven brengt. Hij ziet ziekte als een beeldspraak waarin iemand zich kristalliseert. De filosoof brengt Marie onder andere het verband tussen zien, liefde en denken bij, met de priester voert ze gesprekken over priesterschap en schrijverschap, de fysicus laat haar zien dat niets absoluut of onaantastbaar is, bij de kunstenaar leert ze de liefde kennen, waarna ze uiteindelijk bij de psychiater terechtkomt, aan wie ze haar hele verhaal vertelt. Dat verhaal blijkt het boek te zijn dat we voor ons hebben. Wat erin zit, is er inderdaad uit gekomen. 

De filosoof zegt op een gegeven moment tegen Marie dat ze iets bezit 'dat waarschijnlijk een voorwaarde is voor het bedrijven van iedere vorm van kunst, een soort synthese tussen hartstocht en afstandelijkheid.' Al eerder had de astroloog geconstateerd dat hartstocht voor Marie hartstocht van de geest was: 'Jouw genot ligt verankerd in je koppetje, in het leren.'

De afstandelijkheid en ook het afgescheiden zijn lijken me kernbegrippen in De wetten. In het hele boek worden er uitspraken over gedaan, waarvan pas later blijkt dat die alle van toepassing zijn op het schrijverschap. De astroloog zegt over Marie:

Jij moet alleen zijn om over de wereld na te kunnen denken, maar jij moet zelfs alleen zijn om met anderen in contact te kunnen treden, om ze te laten profiteren van je kennis. 

De priester constateert over het priesterschap: 'In dienst van het heilige staan betekent apart gezet worden, van de gemeenschap van de de mensen afgescheiden worden.' Later maakt hij zelf de vergelijking tussen de priester en de schrijver: beiden vervullen de woorddienst. Marie laat zich ook zelf uit over de afzondering:

De afzondering was de enige positie waaruit ik het leven meende te kunnen bevrijden van haar betekenisloosheid en van waaruit ik van de eenzame, zielloze dingen tekens kon maken, zodat ze nog ergens, in een zelfverzonnen verband, betekenis konden hebben. Het leven had mij nodig. Zonder mij bleef het nergens. 

Het geven van betekenis, het leggen van verbanden, heeft consequenties voor de afzondering. Lucas Asbeek, de kunstenaar, denkt helemaal op zichzelf iemand te kunnen zijn, volkomen los van de anderen. Marie vertelt hem dat de anderen altijd nodig zijn om hem betekenis te geven. Een mens wordt dan opgenomen in een verhaal. Hij wordt een personage in het verhaal van een ander. 



In haar doctoraalscriptie is Marie ook hiermee bezig. De scriptie krijgt de titel Het lot van een personage. Plato en Socrates spelen er een rol in. We kennen Socrates alleen als 'personage' in het 'verhaal' van Plato. We zijn dan beland bij begrippen als kunst en leven, schijn en werkelijkheid,


waarheid en leugen. Ook in De wetten zelf zitten dergelijke vormen van dualiteit. Het boek bevat duidelijk autobiografische elementen, maar wordt nadrukkelijk gepresenteerd als roman. Connie Palmen heeft van zichzelf een personage gemaakt, Marie Deniet.

Met die naam is ook het een en ander aan de hand. Enerzijds Maria, de uitverkorene, anderzijds de zelfontkenning. De verschillende leermeesters geven Marie steeds een andere naam, zoals Theresa of Monsieur Lune. De priester noemt haar Em of Emmeke. Dat deed mij denken aan een andere Marie, Mariken van Nieumeghen, wier naam veranderd werd in Emmeken. Zij verkocht haar ziel aan de duivel om de zeven 'vri consten' te leren. Al in het begin van het boek zegt de astroloog tegen Marie, dat ze haar ziel verkoopt voor een beetje kennis. Het boek beslaat zeven jaar, zoals Mariken zeven jaar met de duivel verkeerde. 

Toen Mariken naar het wagenspel Masscheroen keek en begon te huilen, zag de duivel dat ze los van hem was (heksen kunnen niet huilen). Hij nam haar mee in de lucht en liet haar vallen. Het motto van De wetten is een citaat van Samuel Beckett: 'Als ik val, zal ik huilen van geluk.' Voordat Marie kennismaakt met de kunstenaar en de liefde, ervaart ze iets wat ze 'de val' noemt. Achteraf noemt ze het een stille week, waarin ze volkomen afgesloten van de wereld geleefd heeft. Ten slotte is wat Marie aan haar psychiater vertelt, te vergelijken met de biecht die Mariken aflegt. 

Een aardige parallel, al is het de vraag of die door de schrijfster zo bedoeld is. Haar signaleren is in ieder geval in de geest van het boek: de lezer verleent betekenis aan wat geschreven is. 

Als we de relaties tussen Marie en haar leermeesters beschouwen, zien we dat die gaandeweg het boek intenser worden en zich meer lichamelijk gaan uiten. Dat is nodig, omdat kennis alleen uiteindelijk niet voldoende blijkt. Als haar gevraagd wordt 'Wat zoekt ge nu dan nog om de keuze voor het schrijven te moeten rechtvaardigen', antwoordt Marie: 'Dat wat ik nog niet ken, de liefde.' Die leert ze kennen bij Lucas Asbeek, de kunstenaar. 

Ze ziet hoe anders haar relatie met Lucas is dan die met de andere mannen. 

Ik heb van geen van deze mannen gehouden zoals ik van Lucas hield, hou. Ik geloof ook niet dat een van deze mannen mij heeft liefgehad, niet echt. Misschien was dat ook onmogelijk. Ik was niet op zoek naar liefde. Ik zocht die wetten. 

Maar ook de liefde kent haar wetten: 'Is het een wet van de echte liefde, vraag ik aan Lucas, dat je bijeen bent en dan weer uit elkaar gaat?' Achteraf bekent ze aan haar psychiater: 'Bij Lucas was ik Marie, hartenvrouw Ik kwam met harten uit en heb verloren.'

De wetten is, ondanks de lichtheid soms, een ernstig boek. De filosofie in het boek is niet een sausje, maar bijna een noodzaak. De hoofdpersoon worstelt met existentiële problemen. Dat zal een van de redenen zijn waarom het boek zoveel succes heeft; in twee maanden was het aan de zevende druk toe, de schrijfster is geïnterviewd voor radio en televisie. 

Alom wordt Palmens stijl geroemd en dat lijkt me deels terecht. Ik kan best genieten van een zin als 'In je jeugd lijkt het leven een tam dier dat zich aan je voeten uitstrekt en genoeg heeft aan wat armzalige strelingen om jou voor eeuwig trouw te blijven', ik zie de gewaagde samentrekkingen en de verrassende overgangen van verleden naar tegenwoordige tijd, ik ben onder de indruk van de hoeveelheid registers die Palmen tot haar beschikking heeft, maar ik kan me ook ergeren aan de tientallen taalfouten: 'het leven en haar betekenisloosheid', 'Daniël draaide hen zijn rug toe', 'handelswijze', 'borstkast', 'een hand tegen zijn wang aangevleid', 'de meest optimale vorm'. Toch doen ze voor mij niets af aan de waarde van het boek. De wetten is een interessante ideeënroman. Of een ontwikkelingsroman. Of de wordingsgeschiedenis van een schrijverschap. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten