Judith Herzberg publiceerde haar eerste gedichtenbundel in het jaar dat ik leerde lezen, 1963. Al mijn hele leesleven lang kan ik dus recent werk van haar lezen. Met dat lezen begon ik overigens pas in de jaren zeventig, toen ik elke week andere dichtbundels meenam uit de bibliotheek. Daar waren er ook van Herzberg bij, met titels die een beetje op elkaar leken: Zeepost, Beemdgras, Strijklicht. Kort daarna verschenen ook nog Botshol en Dagrest.
Herzberg is al die jaren blijven schrijven. Vorig jaar besprak ik voor Liter nog haar Klaagliedjes. De gedichten kennen geen stemverheffing. Meestal zingen ze niet, maar ze praten. Rustig, een beetje afwezig soms, hoewel ze je wel wat willen vertellen.
Ze vallen niet op door een kunstige vorm of door bijzondere beeldspraak. Soms lijken ze hun schouders op te halen, alsof het ze niet kan schelen wat je van ze vindt: we zijn nu eenmaal zoals we zijn.
Ook in haar nieuwe bundel, Liever brieven, staan enkele gedichten die me weinig zeggen. Niet dat ze slecht zijn, maar ze vallen me niet op, zelfs niet als ik ze lees. Ze willen maar niet blijven hangen. Nou ja, dat is dan maar zo.
Andere gedichten blijken meteen raak. Ik kom er maar moeilijk achter waarom dat is en waarin ze verschillen van de gedichten die me weinig doen. ‘Hoe men zijn vrienden verliest’ kopieerde ik en ik hing het met een magneetje op de kast in mijn leskamer.
Hoe men zijn vrienden verliestHet is een eenvoudig gedicht, van nog geen dertig woorden. Wie met zo weinig woorden zoveel kan zeggen, moet wel een groot dichteres zijn. Je kunt preciezer gaan kijken hoe het werkt, hoe het zit met al die oe-klanken of met het koppel ‘snik’ en ‘slinkt’ en natuurlijk is daar best wat over te zeggen, maar toch vang je daarmee niet het gedicht.
Sommige sterven
voordat men zelf
andere worden
steeds minder snik
droefenis went
woede slinkt
men zet door
bedroefd, onverzoend
één was er nog over
maar die werd beroemd
Ik merk dat ik het blijf herlezen. Als ik langs de kast loop, nu ik het overtik, als ik Liever brieven opensla. Juist omdat het zo eenvoudig is, misschien. Het is een helder gedicht over iets moeilijks: het verlies van vrienden. Er is geen sentiment, maar wel betrokkenheid.
Het is zoals het is, zegt het gedicht. We moeten verder, ‘men zet door’. En het verdriet went wel, al blijf je bedroefd. Woede slinkt wel, maar je blijft onverzoend, omdat gebeurd is wat domweg niet mag.
Eigenlijk rechtvaardigt één zo’n gedicht al een hele bundel, maar Herzberg geeft meer. In het mooie gedicht ‘Stad’ staat een strofe van één regel: ‘De kortzichtigheid van breken.’ Daar zal ik nog wel een tijdje over blijven denken. En over de hartslag die Herzberg ‘toch nog / toch nog noemde’. Over het woord ‘aarzelaarshakhout’ en over ‘dit halverwege huis’.
Maar meer nog zal mij de stem bijblijven. De stem die praat in de gedichten, de stem van een mens. Eigenlijk lees je Herzbergs gedichten niet, je ontmoet ze.
Laat ik je voorstellen aan het gedicht ‘Toegift’, dat Herzberg schreef voor een Eenzame Uitvaart:
Toegift
Natuurlijk haal je liever iemand uit het water
die nog te redden is. Maar stel dat hij nog leefde
wat hadden we dan voor hem kunnen doen. Hem vragen
waar zijn wanhoop op berustte, hem zijn geliefde
weer terugbezorgen, of zijn werk, of zelfvertrouwen?
Nu kunnen we een heel klein beetje rouwen
niet eens om hem, omdat we hem niet kennen,
maar uit een vaag gevoel van menselijk fatsoen.
De bijna-liefde, bijna aandacht die hij straks nog
meekrijgt in zijn kist was misschien nét dat
kleine beetje dat hem had kunnen redden,
dat hij bij leven heeft gemist.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten