Flap, flap, gaat mijn stofdoek. Deze keer haal ik weer eens een nummer van 't Kofschip onder het stof uit. Het is het tweede nummer van jaargang 17, februari/maart 1989. Daarin staat een recensie van Te voorschijn stommelt het heelal (1988), een dichtbundel van Rob Schouten. Onder de recensie staat: 'Herveld 23 augustus 1988, Theunis BUNT'. Waarom die woonplaats en die datum genoemd moeten worden, weet ik niet. Ik zal er niet zelf om gevraagd hebben. Dat mijn naam niet correct gespeld is, komt vaker voor. Ik heb wel met potlood een streepje door de 'h' gezet.
Misschien heb ik het nummer van 't Kofschip gelezen met het potlood in de hand. Bij een gedicht van Emiel de Bolle schreef ik 'getver'. Het is ook wel een heel slecht gedicht. Verder onthield ik me van commentaar. Enkele vraagtekens en dat is het.
Wat zou ik indertijd uit dit nummer gelezen hebben? Waarschijnlijk 'In het land van de lange schemeringen, een relevant gesprek met Staatsprijswinnaar Anton van Wilderode', door Ugo Verbeke. Maar ik zal ook veel overgeslagen hebben.
Over Rob Schouten heb ik vaker geschreven. Onderaan neem ik links op naar een interview dat ik met hem had en naar de recensie van Zware pijnstillers. Voor zover ik weet heb ik ook geschreven over Infauste dienstprognose (2000) en Apenlier (2004), maar ik weet niet waar en ik kan de recensies nergens vinden.
Nu ik de recensie van Te voorschijn stommelt het heelal teruggelezen heb, vind ik dat die grotendeels nog goed meekan. Helder genoeg en er zit wel lijn in. Om het slot moet ik wat beschaamd grinniken. Ik vond de bijbelse allusies indertijd 'zeer ongepast'. Dat vind ik nu helemaal niet meer en ik kon mij ook niet herinneren dat ik mij daar ooit zo aan gestoord had.
Mocht je de poëzie van Schouten nog niet kennen, dan is dit misschien een gelegenheid om er een kennis mee te maken.
Aan bed gekluisterd in ontzaglijke gedachten
Al in eerdere bundels van Rob Schouten kwamen we af en toe de slapeloosheid tegen. Zo lezen we in 'Nocturne' (Gedichten 2, 1979): 'Ik doodde veel die avond, zeer veel tijd. Op schoot een beest om steeds te strelen. / Dat sliep. Ik niet; ik zat mij voor te spelen / Hoe het straks gaan moest, in de eeuwigheid.' En in Carabas ontvlucht (1982) begint 'Eine kleine Nachtmusik' als volgt: 'Zwoele nacht, de ramen open, strijkmuziek, / de lakens paradijselijk opzijgeschoven, / peins ik en kan niet slapen van de machten boven.'
Zoals uit deze citaten blijkt, heeft de slapeloosheid te maken met denken over het bovennatuurlijke ('de eeuwigheid', 'de machten boven'). In Schoutens nieuwe bundel, Te voorschijn stommelt het heelal, is dit soort slapeloosheid nadrukkelijk aanwezig. Soms kan de dichter gewoon niet slapen van de hitte ('Slapen gaat naakt / en wil dan nog niet tot de dageraad / waarop het wachten is, vroeg maar toch laat.'), maar vaker wordt de slapeloosheid veroorzaakt door gepieker: 'Vannacht lag ik weer op de erwt. / te piekeren onder het baldakijn, zeer onbegrijpelijk besterd, / waarom ik er zo nodig op moest zijn.'
In de nacht wil de dichter het bestaan ontraadselen; niet zomaar als een intellectuele of filosofische bezigheid, het betreft zijn eigen bestaan, hij moet antwoorden zien te vinden op existentiële vragen. Hoezeer die vragen hem soms aangrijpen, blijkt uit bijvoorbeeld het gedicht 'Last', waarvan ik de laatste strofe citeer:
De klamste denkbeelden drijven me 's nachtsuit bed, ik sidder van het platonisme,doelloze feiten treffen paradoxen,de geest ritst open en wordt dichtgetrokkenetcetera... de hele poppenkast...maar even later wil ik het weer weten,de grote taaie raadsels om ons heen,en zit recht overeind, mijzelf tot last.
Wat dit betreft, is 'Hoofd' een wezenlijk gedicht. Niet voor niets ontleende Schouten de titel van zijn bundel eraan. Ik citeer het in zijn geheel.
Was ik om te beginnen hoofd der werkelijkheiddan vloog met uiteraard terugwerkende krachtde slapeloze nacht eruit, waarin je staarten er niet uitkomt, het idee van een verledendoorboort en dat het nooit wordt wat je niet zelf baart.
Te voorschijn stommelt het heelal en het weerkaatst,terwijl het nota bene pikkeduister isen je jezelf onzichtbaar waant, je inzicht maar.Aan bed gekluisterd in ontzaglijke gedachten...Iedereen heeft het, neem ik achteraf graag aan.
Was ik, dan schreef ik een Neanderthaler voorof Bach de ganse dag. Het eindige moet blijven;dat vind ik wel een nuttig, concreet onderscheidwant het is goed dat ik het niet altijd zou zijn.
Het wordt nooit wat je niet zelf baart, je overstijgt nooit je eigen beperkingen en het heelal is niet te doorgronden; het laat alleen duidelijker je (gebrek aan) inzicht zien. Dat de beperking ook eindigheid impliceert is voor de dichter een troost, evenals het besef dat ook anderen wel met soortgelijke problemen zullen worstelen.
Dat laatste is trouwens nog maar de vraag. Het gedicht 'Poging tot bedscène' begint namelijk zo:
Vannacht lag ik verschrikkelijk in bed
en stond maar op en op, dronk nog meer pils,
rookte een sigaret, trachtte opnieuw
maar nee, het lukte niet me weg te krijgen,
en niemand naast mij merkte alles op.
Daar sliepen ze en haalden onbedoeld
en almaar niet verduidelijkend adem,
ja, der gerusten en onschuldigen.
Het contact met anderen is overigens meestal nogal gebrekkig. De afdeling 'Liefhebberijen' gaat wel over de, voornamelijk lichamelijke, liefde, maar de dichter kan maar enkele keren tot uitspraken komen als 'We hadden erg veel zin en deden het'. Vaker loopt het op een teleurstelling uit: 'Gezellig is het nooit, / meestal te aangeschoten, / de zon al haast weer op.' In 'Huiselijke bui' komt de dichter tevergeefs onder de douche uit om de telefoon aan te nemen: 'Omgord met schaamte prevel ik vergeefs / tegen een wereld die mij niet meer draait / en druip weer af, door niemand onbegrepen.' De titel van de afdeling 'Uit de wereld' verwijst niet alleen naar de dood, maar ook naar het buiten het leven staan.
Als tegenwicht voor de ernst heeft Schouten ook verschillende relativeringen in zijn gedichten aangebracht, vooral als hij schrijft over het eigen dichterschap, waarvoor hij weinig eerbied toont. 'De locale dichter staat / onuitgeslapen voor het raam', schrijft hij . En: 'Ik rook verstandig, als een assegaai de pen gericht / op wat de hersens lullen voor het eigen aangezicht.' En: 'Wat proppen poëzie moeten de deur maar uit'.
Ondanks deze en andere relativeringen en ondanks de ruim aanwezige humor blijft Te voorschijn stommelt het heelal een ernstige bundel, die ik ook als zodanig waardeer. Ik heb respect voor de manier waarop Schouten de confrontatie met levensproblemen aangaat. Dat hij dat doet in een hortende en soms ronduit lelijke stijl, wil ik dan wel voor lief nemen.
Waar ik wel bezwaar tegen maak, zijn de bijbelse allusies die meestal te onpas gebruikt worden. Als Schouten schrijft: 'Die bril die vond ik niks, die moest maar af. En zij zei tot mij, niet alleen mijn bril / maar ook mijn truitje en mijn onderbroek', dan doet de zinsconstructie mij wel heel sterk denken aan wat Petrus zei bij de voetwassing: 'Here, niet alleen mijn voeten, maar ook de handen en het hoofd.' Verderop in het gedicht lees ik nog: 'Toen zag ik dat het goed was'. De zin 'Kunt gij niet één tel met mij neuken' alludeert ook duidelijk op de Bijbel. Ik vind deze verwijzingen zeer ongepast.
Ondanks de bedenkingen blijf ik Te voorschijn stommelt het heelal een intrigerende bundel vinden. Ik ben benieuwd in welke richting Schouten zich verder ontwikkelt.
Dit is een van mijn favoriete gedichten, en het is van Rob Schouten. Het komt uit de bundel 'Een onderdaan uit Thule',
BeantwoordenVerwijderenOntgoocheling
Vandaag sprak ik iemand in wereldbeelden,
een oude opkoper die weinig bood.
Als je het kwijt wilt kan het niet veel zijn,
zei hij, en anders moet je het maar houden.
Hij sprak me moed in. Houd het, beste vriend,
wat denk je ervoor in de plaats te krijgen?
Het paradijs heb ik niet voor je bij me
en onder ons gezegd, het is er niet.
Maar ik hield aan, hardnekkig en wanhopig.
Wat biedt u, vroeg ik, slaap? krankzinnigheid?
vrouwen? mystiek inzicht? soms medicijnen?
de Zin? begaafdheid? misschien medelijden?
Geef het voor niets, zei hij -de vrek-, leven
is niet verplicht, dicteer een zelfmoordbrief,
die zal ik gratis voor je publiceren
totdat je iedereen hier interesseert.
-Er stonden mensen om ons heen te lachen.
Ik was hun tijdverdrijf, zij niet het mijne.
Loop door, riep ik, en ga me thuis bewenen,
of ruil met mij, dan lach ik jullie uit.-
Vergeet je jeugd, hernam de koopman kalm,
verspil je tijd niet aan afwezigheid
of aan oorzakelijk verband van iets.
Is er een muze, ga met haar naar bed.
-die wil niet, zei ik- des te beter dan,
een eeuwige, maar sta niet bij haar stil.
Begin morgen opnieuw en overmorgen,
maak je geen zorgen over melkwegstelsels.
Verbitterd kwam ik thuis en dronk zeer veel
bij droevige muziek, ononderbroken,
tot ik stomdronken was en almaar dacht
dat ik louter mijzelf geschapen had.
Toen werd het zonder mij weer overdag
en onderscheidde ik mij op mijn kussen,
zonder noodzaak maar kennelijk ontwaakt
door iets inwendigs waar ik mee moest leven.
Ik ging de straat op en werd niet gelouterd
noch voelde ik mij wereldnieuws ineens
of nietig in de volle winkelstraten
of democratisch of tot iets verplicht.
De handelaar was weg, ik had een kater
uit duizenden en was naar niets op zoek,
maar vond het niet omdat er weinig is,
nauwelijks hoop en ook haast geen gemis.
-Rob Schouten-
Dank voor het toevoegen!
Verwijderen