Poëzie besprak ik vooral in Kreatief en Poëziekrant en soms in 't Kofschip. De exemplaren van de Poëziekrant heb ik niet meer. Die zal ik bij de laatste verhuizing wel weggegeven hebben.
Deze keer plaats ik hier een recensie van een bundel uit 1990 van Frans Deschoemaeker, Beginselen van archeologie. Het was de vierde bundel van Deschoemaeker, uitgekomen bij de vierde uitgeverij. Het zou dertien jaar duren voor er weer een bundel verscheen, bij Poëziecentrum, waar nog weer acht jaar later de zesde bundel gepubliceerd werd. Als ik lieg, is me dat ingeblazen door Wikipedia.
De recensie stond in de vierentwintigste jaargang van Kreatief, nummer 4, van oktober 1990. In datzelfde nummer besprak ik ook Uiterwaarden van Marijke van Hooff. Als ik mijn stukje nu teruglees, erger ik me aan die nadrukkelijk afrondende laatste zin. Ik heb wel vaker de neiging om aan het eind nog iets afrondends te schrijven en meestal is dat gemakzucht, vrees ik. Zo kun je makkelijk een eind aan je recensie breien.
Verder vind ik het vooral leuk om de poëzie van Deschoemaeker weer eens te lezen en om die, door het plaatsen van de recensie, weer eens onder de aandacht te brengen.
Voor op het nummer van Kreatief staat vermeld wat je in het blad kunt verwachten: 'Umberto Eco en de universele paranoia' en 'Nieuw Vlaams proza'.
Er zijn vijf verhalen opgenomen, van schrijvers die mij niet veel meer zeggen. De bekendste is Bart Plouvier, denk ik. Maar mogelijk ken jij Bert Vanheste, José Planckaert, Leander Hanssen of Daniël Van Hecke wel.
Het stuk over Umberto Eco is geschreven door Koen Vermeiren, die in dit nummer met nog drie stukken present is: over Pol Hoste, Alstein en Willem Brakman. Ik las ooit van hem de roman De vrolijke eenzaamheid maar ik weet niet meer wat ik ervan vond. Mogelijk heb ik erover geschreven. Dan kom ik dat nog wel tegen.
Verder zijn er twee bijdragen van Erik Vermeulen, over J.K. Huysmans en over Susanne Lilar. Dat is lang niet alles wat in Kreatief staat, maar ik laat het hier even bij.
Wat niet is, maar blijk geeft van aanwezigheid
Beginselen van archeologie noemde Frans Deschoemaeker zijn poëziebundel en niet voor niets: de hele bundel draait om overblijfselen uit het verleden en om wat verdwenen is.
Met de kracht van geheugen en verbeelding kan het verleden soms teruggeroepen worden. 'Nog bijna achterhaalbaar; van de kaart / geveegde spijbelpaden, oude karresporen / krimpend in de klei van het geheugen', lezen we in 'Bavikhoeve' en in 'Jaagpad': 'De iepen zijn gerooid, de rietkraag rust / onder beton. En toch dringt zich de geur op // van die oude zomer.'
Maar het verleden kan natuurlijk nooit volledig gereconstrueerd worden. 'Wij raken altijd het spoor bijster. / Verleden rolt zich op in de vergrijzing / van een kei, een braakland, een timpaan // te Vézelay.' Juist de blinde vlekken, het verdwenene, het onachterhaalbare, interesseren Deschoemaeker. Een van de kerngedichten lijkt me dan ook 'Resonantie'
In de laatste strofe van dit gedicht komt de taal ter sprake. Ook in de taal moet gegraven worden naar oorspronkelijke bedoelingen, oorspronkelijke betekenissen: 'In de moerasgewassen van de etymologie / hakten wij met moeite een gedachtengang' en 'Aan de dagzoom van de taal / wrikt hij betekenisgehelen los.'Wat niet is. Wat een witte wigdrijft in archief en plattegrond.Wat dode hoek is en geheugenwak.Wat vertwijfeld ruimte zoektvoor resonantie. Landinwaarts.In alikruik, ganglion, hersenfjord.Soms, de oorschelp tegen het behang,beluistert hij bij nacht het suizenin de buizen van een verre metropool.Wat niet is, maar doordringend blijkgeeft van aanwezigheid, ritselt ondertaalpartikels, beeft in de papierkorrel.
Maar de taal is ook een middel om aan het voorbijgaan van de tijd te ontsnappen. 'Soms is tijd een zomerdag die eirond, / als een dooier, wegzinkt. In tijde- / loosheid van een ansicht, geen gedicht.' Hoe sterk de dichter zelf in die ontsnapping gelooft, is nog maar de vraag. In ieder geval eindigt het laatste gedicht uit de bundel met: 'Herfst wist ons allen uit'.
De gedichten in Beginselen van archeologie zijn soms filosofisch, algemeen (zoals het geciteerde 'Resonantie'), soms anekdotisch. Maar bij de anekdotische gaat het nooit om het verhaal op zich, ze zijn concretiseringen van de filosofische thematiek. Een voorbeeld hiervan is 'Zomerkamp'.
Dit bos. De zomers bijgezet. Opgeroldin de spiraal der jaren onder elke bast.Ooit sloot zich dit bos hermetischom dijspierweefsels: daar lag zij,ingebed in bereklauw en wilde akelei.Dauw glom in de dalkom. Een balkje zonvlekte op huid en blond struweelwaarin de roofmier vastliep. Glycogeneschemerzone, oorverdovend houtland-De hopman blies de hoorn. Zij liepenmet zijn allen de hazepaden, de rozettende spiralende zwarte gaten van de bossen in.
'Dit bos. (...) daar lag zij.' Het lijkt of de plekken voor de lezer aangewezen worden. De natuur levert de aanknopingspunten voor het geheugen. Het verleden gaat in de natuur niet verloren. Alle zomers die intussen voorbijgegaan zijn, zijn opgeslagen in de jaarringen van de bomen.
In bovenstaand gedicht is de natuur haast erotisch geladen. 'Benedenwindse bossen. Glinsterende / schimmelrijken, vorstelijk en vaginaal', lezen we ergens anders.
De erotiek komt op meer plaatsen voor. Alle keren wordt ze vooral visueel beschreven. 'Valavond, haar fiets / in de berm, de niet eindigende lijn / van haar dij in groene klaverlabyrinten.' Ze heeft vrijwel altijd iets prils en dat is niet verwonderlijk. De hele bundel door zijn er nogal wat verwijzingen naar de kindertijd.
De sterke concentratie op het hoofdthema en de heldere en hechte opbouw maken Beginselen van archeologie tot een coherente bundel. Ook de zorgvuldige woordkeus draagt hiertoe bij. Woorden die in het ene gedicht oplichten, komen vaak terloops in een ander gedicht terug. Zo zijn de gedichten in hun samenhang nog sterker dan ze afzonderlijk al waren.
De stijl van Deschoemaeker houdt een aangenaam midden tussen helderheid en geheimzinnigheid. Zijn beeldgebruik is verrassend, zonder dat het gezocht klinkt. 'Zo komt een die door de buitendijkse meersen / en het kreupelland van zijn verbeelding waadt / haar tegemoet', vind ik bijvoorbeeld een mooie zin. De beeldspraak (door meersen en kreupellaan waden) sluit naadloos aan bij het tegemoet komen. Iemand die zo schrijft, laat zien dat hij kan dichten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten