woensdag 2 februari 2022

Uit de oude doos: Over drie jeugdboeken van Johanna Breevoort

Soms kom ik een tekst tegen die ik ooit geschreven heb, maar waaraan ik maar weinig herinnering heb. Deze keer een stuk dat tien jaar geleden stond in het blad Liter (jrg. 15, nr. 65). Blijkbaar had ik toen drie boekjes gelezen van Johanna Breevoort, een schrijfster uit de christelijke hoek. Over dezelfde boeken schreef ik (maar niet hetzelfde) hier

  


Enkel doleeren helpt niet


Johanna Breevoort schreef meer dan zestig kinderboeken, ruim vijfentwintig romans en novellen en nog een stuk of tien ‘werken van algemeenen aard’. Haar naam heeft in christelijke kring nog altijd iets vaag bekends, maar niemand leest haar boeken nog. Denk ik.

Om toch een beeld van haar werk te krijgen, las ik drie van haar boeken: In de vlegeljaren (1923), Onder Gods vaandel (1925) en Teruggeroepen (1926).

Grofweg gezegd gaat de loop van de drie verhalen als volgt: een jonge man of jonge vrouw uit een christelijk gezin dwaalt af, komt tot inzicht, dwaalt weer af, komt opnieuw tot inzicht en maakt een radicale keuze. Eind goed, al goed.

Laat ik Teruggeroepen als voorbeeld nemen. De achttienjarige Charlotte (Lotte) vertrekt uit het kleine dorpje in het oosten des lands om de kost te verdienen als kindermeisje in Rotterdam. Als christen heeft ze het moeilijk bij de rest van het personeel, die haar ‘een fijne beschuit’ vinden. De meid Kee zingt onder het werk, om Lotte te pesten: ‘Dolleeren, dolleeren, de kerk die is kapot!’

Lotte voelt zich beter thuis bij het gezin Harmsen, dat ook dolerend is. Maar juist daar blijkt de verleiding op de loer te liggen. Lotte gaat bijvoorbeeld met de Harmsens naar de kerk, maar de kinderen gaan achterin zitten. ‘Dat was een rare kerkgang vond Lotte. Geen schepsel in dien hoek, die luisterde.’ En als Lotte het met de oudste dochter heeft over ‘wereldsche dingen’ zegt die dat ze nu eenmaal in de wereld leven en dat ze toch ook wel eens een pleziertje mogen hebben. Lotte protesteert aanvankelijk wel, maar gaat er toch in mee. Al wekenlang leest ze niet in de Bijbel die moeder haar heeft meegegeven. Breevoort schrijft: ‘Het ging niet goed met Lotte's ziel’ (cursivering van de schrijfster).

Lotte ziet in dat de omgang met het gezin niet goed is voor haar. Ze mijdt de Harmsens, maar komt toch weer onder hun invloed. Als ze nog weer later radicaal met het gezin breekt, heeft ze tegelijkertijd problemen op haar werk, waar het niet gewaardeerd wordt dat de kinderen die aan haar zorgen zijn toevertrouwd christelijke liedjes zingen. Ze wordt zelfs ontslagen en reist terug naar haar moeder, broertjes en zusjes. Lotte is nog net op tijd om het sterven van haar broer mee te maken.   

Daarna wordt ze teruggeroepen naar Rotterdam: een van de kinderen is ziek en roept om ‘juffie’. Het standvastige gedrag van Lotte heeft bij haar mevrouw verandering in gang gezet. Mevrouw was ‘[m]oe van de wereld en de zonde. Moe van de begeerlijkheid des levens en de begeerlijkheid der oogen en de grootschheid des levens. Zij had God verlaten en was de wereld gelijkvormig geworden.’ En meneer? ‘In 't eerst hinderde mijnheer die “fijnigheid” in zijn vrouw. Maar hij vond toch, dat zij er liever, zachter en meelevender door werd.’ Uiteindelijk komt alles goed, ook tussen Lotte en het gezin Harmsen.

Ik kan me voorstellen dat Teruggeroepen in 1926 nog wel enigszins controversieel was. Johanna Breevoort kiest duidelijk partij voor de Doleantie, maar ze laat tegelijkertijd zien dat meegaan met de Doleantie alleen nog maar een uiterlijke bekering is. Lottes moeder schrijft aan haar dochter: ‘Je ziet nu weer dat uiterlijke Reformatie niet helpt wat je ziel betreft. Wat de Doleantie betreft, het gaat er net mee als met den uittocht van de kinderen Israëls, er liep toen veel “vreemd” volk mede.’ En Breevoort laat een dominee zeggen: ‘Enkel doleeren helpt niet. Je moet innerlijk doleeren. Want doleeren beteekent eigenlijk klagen over de zonde.’

Teruggeroepen is een ernstig boek, evenals In de vlegeljaren en Onder Gods vaandel; humor hoeven we bij Breevoort niet te verwachten. De situaties die beschreven worden, stemmen dan ook niet tot vrolijkheid. In alle boeken komen gezinnen voor waarin de vader overleden is en de moeder moeite heeft om aan de kost te komen. In twee van de drie boeken is de armoede er de oorzaak van dat de personages in de verleiding komen te gaan stelen.

Verder is er ziekte en zijn er sterfgevallen. Die helpen juist weer om de hoofdpersoon op het rechte pad te brengen. Breevoorts boeken maken door dit alles een wat sentimentele indruk. Maar tegelijkertijd merk je de betrokkenheid bij mensen die het niet zo getroffen hebben. Daarover kon Breevoort overigens uit ervaring meepraten: haar moeder overleed toen de schrijfster tien jaar oud was.

Breevoort staat aan de kant van de armen die met veel gesappel aan de kost moeten komen. Daarbij neemt ze (in In de vlegeljaren) overigens duidelijk afstand van het socialisme. Socialisten zijn in dat boek vooral oproerkraaiers, die uit zijn op onrust.

Veel van wat Breevoort schrijft in de drie boeken die ik gelezen heb, doet gedateerd aan. Wel valt op dat de meisjes absoluut niet onderdoen voor de jongens. In de boeken komen meisjes voor die gevat zijn, bepaald geen doetjes. De positie van de vrouw is Breevoort altijd aan het hart gegaan en ze heeft zich dan ook haar leven lang ingezet voor de vrouwenbeweging. Al in 1903 schreef ze in Ons Tijdschrift een artikel waarin ze de noodzaak van een christelijke vrouwenbond uiteenzette. Daarin zal ze indertijd modern geweest zijn. Nu lijkt haar tijd voorbij.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten