vrijdag 31 januari 2025

Afgestoft: De vleugeladjudant (Michiel Hanrath)

Tijdens het gerommel op zolder vond ik een oude recensie van een boek dat intussen geheel vergeten is: De vleugeladjudant van Michiel Hanrath. Ik heb nooit begrepen waarom dit boek geen succes is geworden. Het schrijfplezier spat ervan af, het zit vol wonderlijke wendingen en ik heb sommige passages nog fris in mijn geheugen staan. Die illusie heb ik tenminste. 

Sommige dingen zie ik daarvan terug als ik mijn recensie herlees. Ik verbaas me wat over het slot, waarin ik min of meer suggereer dat dit boek vooral spielerei is. Daarmee doe ik het tekort en waarschijnlijk heb ik daarmee de roman ook niet diep genoeg gepeild. Mocht je dit boek ooit tegenkomen in een kringloop of antiquariaat: meteen kopen!

Wat ik indertijd bedoeld heb met je verwonderen zonder je te verbazen, kan ik niet meer nagaan. Het lijkt me, eerlijk gezegd, onzin.

De recensie is geplaatst in het eerste nummer van de 136e jaargang van Dietsche Warande & Belfort, van oktober 1991. Een interessant nummer, met proza Ivo Michiels en Paul de Wispelaere en gedichten van Christine d'Haen en Antoine R. de Kom. 

Voor in het exemplaar vond ik een lief briefje van een collega van toentertijd, met een waarderende opmerking over de recensie. Die collega is ons veel te vroeg ontvallen, door een auto-ongeluk op weg van het vliegveld naar huis. Ik had haar handschrift al jaren niet meer gezien en de laatste jaren had ik niet meer aan haar gedacht. Het was goed dat ze weer even terug was in mijn herinnering. 

Voor wie alsnog met haar wil kennismaken: ze werd geïnterviewd over haar literatuuronderwijs in de eerste jaargang van Tsjip (april 1991). Titel: 'Ik fungeer natuurlijk niet als een soort vermaakcentrum'.


Slotvoogd van een luchtkasteel

Het aardige van debuten is dat je er onbevangen tegenover kunt staan. Je kent de schrijver niet, je hebt dus nog niets van hem gelezen, je weet niet wat je moet verwachten. Je bent even nieuw als het boek dat je in je hand hebt. 

Soms helpt de flaptekst je een eindje op weg. Maar achter op het debuut van Michiel Hanrath, De vleugeladjudant, staat dat dit boek in geen enkele literaire canon is te plaatsen en dat het hoogstens te vergelijken is met De pauwenhoedster van L.Th. Lehmann en dat ken ik niet. Ik kan gaan lezen zonder context. 

Hanraths roman begint met een jongetje dat een bordeauxrode piano wil kopen, maar daar onvoldoende geld voor heeft. Uiteindelijk komt hij thuis met veertien grammofoonplaten van Chopin, gespeeld door Zaleski. Deze platen vormen het startpunt voor de avonturen in de rest van het boek. Veel later hoort de intussen volwassen geworden hoofdpersoon namelijk dat er op de platen van Zaleski wordt meegeneuried. Hij gaat op zoek naar de herkomst van het neuriën. De speurtocht leidt naar Polen, waar Zaleski een pleegdochter, Sacha gevangen blijkt te houden. Zij is de werkelijke pianiste. 

Onze hoofdpersoon bevrijdt Sacha en belandt met haar in Parijs, waar ze met veel succes een concert geeft. De volgende dag wordt ze echter opgepakt wegens grafschennis. Ze heeft het graf van Chopin beschadigd, omdat ze hem zijn hart terug wilde geven, dat ze vanuit Polen meegenomen had. Sacha wordt op wonderbaarlijke wijze bevrijd en komt weer in Polen terecht, samen met de hoofdpersoon. Het lijkt erop dat ze zullen gaan trouwen, maar het huwelijk wordt door de maagd Maria persoonlijk verhinderd.

Zo naverteld lijkt De vleugeladjudant gewoon een avonturenroman. Maar wat denkt u van een gestorven vader die door de lucht zweeft en een gevulde portefeuille voor de voeten van zijn zoon laat vallen? Of van iemand die in Polen gaat slapen en wakker wordt in Parijs? Chopin, die dood en wel Sacha uit de gevangenis bevrijdt, waarbij hij in een klankvlek verandert? Het beeld van Maria dat tot leven komt? Een plein vol meeuwen die elkaar uitmoorden? Hanraths fantasie schuwt het absurde niet. Daardoor zijn de gebeurtenissen altijd verrassend, volkomen onvoorspelbaar.   

Over het algemeen accepteert de hoofdpersoon de absurditeiten met een merkwaardige vanzelfsprekendheid. Hij bezit de naïviteit van een kind dat weet te verwonderen zonder zich te verbazen. Ook Sacha heeft die onbevangenheid, die argeloosheid in het waarnemen, maar bij haar komt die niet voort uit haar karakter. Doordat ze jarenlang in afzondering heeft geleefd, is ze wat wereldvreemd geworden. 

De hoofdpersoon heeft zelf wel in de gaten dat zijn werkelijkheid niet altijd overeenstemt met die van de mensen om hem heen. 

Er was eens een man die zich, telkens wanneer iemand hem voor gek verklaarde - en helaas gebeurde dat nogal eens - , zich afvroeg wat daarvan toch de reden kon zijn. De meest voor de hand liggende reden was natuurlijk dat de symptomen nu eenmaal in die richting wezen en dat al die diagnostici dus gewoon gelijk hadden, maar omdat geen van hen er ooit in was geslaagd hem van dat gelijk te overtuigen en hij het bovendien geen goede methode achtte om het laatste woord van anderen tot uitgangspunt te nemen bij een onderzoek waarin hij zelf de enige belanghebbende was, had hij op een zekere dag een criticus in zijn hoofd geïnstalleerd die voortaan bij alles aanwezig zou zijn en die de opdracht kreeg om ieder incident zorgvuldig te analyseren en er vervolgens een oordeel over uit te spreken. 

De installatie van de criticus heeft weinig effect. Zo wordt de hoofdpersoon na een gesprek met zijn overleden vader verzocht een winkel te verlaten, omdat het daar 'geen workshop voor geestelijk gestoorden' is. 

Doordat wij de gebeurtenissen zien met de naïeve blik van de hoofdpersoon, blijft het verhaal fris. Die frisheid wordt ook veroorzaakt door het taalgebruik. Ik citeer ter illustratie een gedeelte waarin het graf van een meeuw beschreven wordt:

De vogels hadden wormen, takjes en veren gelaten en Séverin kwam met een glanzende oorkonde: zijn laatste respect voor het knapste koeriertje ter wereld. William en Claire schonken aan zijn gedachtenis een naakte paarse wimpelvis en de kok legde een krans van gepocheerd mededogen - en hij schaamde zich niet. 

Maar ik kan ook heel andere citaten geven, zoals:

Langzaam bewoog haar hand op  en neer voor mijn gezicht. Ik had haar niet gehoord en zij lachte. Die lach! Maakte mij dronken en week van verliefdheid (...). Ik was zo verrukt... ik keek verlegen naar haar marmeren gelaat en wanneer ik mijn ogen dan weer afwendde, kon ik het mij al niet meer herinneren. 

Hebben we hier alleen te maken met een handvol clichés of wordt het cliché hier juist geïroniseerd?

Ook inhoudelijke elementen als het kasteel met zijn tuin, waarin pauwen paraderen, doen het boek soms balanceren op de rand van de kitsch. Dit goedmoedig provoceren van de lezer maakt het boek speels, evenals het gebruik van klassieke namen. (De hoofdpersoon heeft broers die Priamus, Hector en Scipio heten). 

Als Sacha bevrijd zal worden uit het huis van Zaleski, lijken we beland te zijn in een ridderroman. De koene ridder zal de schone jonkvrouw redden. Ook in breder verband heeft het verhaal wel iets van een queeste. Vanwege zijn absurde wendingen deed de hele zoektocht mij denken aan een boek dat tien jaar geleden verscheen: Vincent en het geheim van zijn vaders lichaam, van Rudy Kousbroek. Eenzelfde soort hoofdfiguur met een vergelijkbare naïviteit. 

Zoals in zoveel boeken die tegenwoordig verschijnen, wordt in De vleugeladjudent een spel met werkelijkheid en verbeelding gespeeld. In het laatste hoofdstuk bekent de ik-figuur dat hij Sacha verzonnen heeft als een therapie voor zijn ontslapen vrolijkheid en een middel om in eenzaamheid lief te hebben. Zijn vrouw is dat onderhand zat: 'zij eruit of ik eruit!' Het is of de ik-figuur terug in de dagelijkse werkelijkheid is, maar ook hier slaat de verbeelding toe. Zo blijkt zijn vrouw hem vier maal vijftig kinderen geschonken te hebben. Achter de fantasie schuilt alleen een andere fantasie. Niks werkelijkheid. 

Façadeliteratuur, schuimgebak. De vleugeladjudant is een kunstig gebouwd luchtkasteel; meer wil het niet zijn, meer mogen we dus ook niet eisen. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten