zaterdag 25 januari 2025

Afgestoft: Bel-etage (Hedwig Speliers)

Op mijn zolder staan dozen. En stapels. En achter het schot staan nog meer dozen. Ik vond dat ik maar eens wat moest ordenen en eigenlijk moet er ook het een en ander weg. Maar eerst maar even kijken wat er allemaal is. 

Tijdens het rommelen kwam ik een doos tegen met oude nummers van de literaire tijdschriften Kreatief  ('Driemaandelijks literair- en kunstkritisch tijdschrift) en Dietsche Warande & Belfort. Ja, dat streepje achter 'literair' klopt niet, maar het stond er indertijd wel. Voor Kreatief heb ik poëzierecensie geschreven, voor Dietsche Warande & Belfort maakte ik enkele interviews die nooit gepubliceerd zijn en ik schreef een stel recensies. 

De eerste bijdrage die ik afstof, is een recensie van de bundel Bel-etage (1992) van Hedwig Speliers. Die verscheen in het eerste nummer van jaargang 27 van Kreatief, april 1993. Het nummer opent met een interessant artikel van Gretha Seghers over schrijvende vrouwen in Vlaanderen en Nederland ('Waarom Anna Bijns haar tong tegen de wereld uitsteekt') en verderop is er een interview van Ellen de Jong-de Wilde met Nelleke Noordervliet ('Liefdes zijn bij mij in de knop gebroken').

De recensie die ik schreef van de bundel van Speliers verwondert me wat. Ik dacht dat ik Bel-etage geen goede bundel vond, maar blijkbaar zit ik in mijn hoofd met een eerdere bundel, Villers-la-Ville (1988). Ook al schrijf ik dat deze bundel, Bel-etage, mij beter bevalt dan de vorige, ik heb toch aardig wat kritiek. Ik weet niet of ik als lezer van toen de bundel gekocht zou hebben. 

De bespreking is wat schools, keurig elke afdeling behandelend, maar volgens mij hoef ik me er niet voor te schamen. En ook als ik dat wel zou moeten doen, zou dat geen reden zijn om het stukje hier niet te plaatsen. 


De dichter gedomesticeerd

In de lente van 1990 verhuisde Hedwig Speliers naar een herenhuis in Oostende. Anderhalf jaar lang was hij bezig het uit 1900 daterende huis eigenhandig te renoveren. Tijdens de werkzaamheden schreef hij de gedichten die verzameld zijn in de bundel Bel-etage.

Bel-etage bestaat uit drie delen ('Ruimten', 'Objecten' en 'Portretten') en een soort epiloog ('Terugblik'). In 'Ruimten' leidt de dichter ons door het huis. De verschillende vertrekken worden beschreven en daarbij ook welk gevoel ze oproepen, welke relatie de dichter met ze heeft. Als voorbeeld citeer ik 'Mansarde':

We horen, als het raam op zomer openstaat
en de gordijnen fijne lijnmotieven vinden
op de westerwinden, vanuit ons bed de zee.

Wij die haar ervaren als constant geruis
weten ons geborgen en beveiligd thuis,
terwijl wolken en schepen hooggebrugde
elkander kruisen en hun geruchten

naar de zon toeseinen, deinende verblijf
in het keurslijf van de convexe schijf.
Landen onbereikbaar achter verre luchten. 

Duidelijk is dat het huis geborgenheid, veiligheid geeft. Het dichtbije vormt een tegenstelling met de verte: het seinen naar de zon, de onbereikbare landen. De ramen van het huis zijn geopend naar de verte en dat wordt als iets prettigs ervaren. Toch trekt die verte niet en dat de landen onbereikbaar zijn, is niet erg. Het onbereikbare hoeft niet nagestreefd te worden, omdat er zoveel goeds binnen handbereik is. De eerste afdeling sluit dan ook af met 'Voldaan is ons verlangen'. 

In 'Objecten' blijven we even stilstaan bij wat dingetjes die staan of hangen in huis. Veelal zijn het kunstvoorwerpen en vaak wordt de maker erbij genoemd. In deze afdeling wemelt het overigens van namen: Liszt, Hagemans, Henry Schouten, Frans Geysen, Horta, Van de Velde, Paisielo, kroonprins Charles, Prosper Mérimée en Schubert. Dat zou 'interessantdoenerij' kunnen zijn, maar ik denk niet dat dat het is. De namen van de componisten bijvoorbeeld roepen ook meteen de muziek op die erbij hoort en zorgen zo voor een tekening van de sfeer. Bovendien verwijzen zo ongeveer al deze namen naar het verleden. Doordat het huis in verband gebracht wordt met bijvoorbeeld Horta en Van de Velde, krijgt het een geschiedenis. De tijd is voorbijgegaan, maar tegelijkertijd is hij aanwezig. 

De waarde van de verschillende voorwerpen is meer dan wat ik maar zal noemen de cataloguswaarde. De voorwerpen hebben hun geschiedenis en, wat belangrijker is, ze zijn vertrouwd. 'Al wat ingelijst is in dit oosters end / ontroert, is waardevol want ons bekend.'

In de derde aflevering, 'Portretten', portretteert Speliers de vroegere bewoners van het huis. De beschrijvingen zijn in de tegenwoordige tijd, want de bewoners mogen dan al lang overleden zijn, ze zijn nog steeds aanwezig. In 'Portretten' is de tegenwoordigheid van het verleden nog duidelijker dan in de tweede afdeling. Doordat we van gedicht tot gedicht steeds weer uitkomen bij het huis, wordt het een rustpunt in de tijd. Ter vergelijking verwijs ik naar de eerste afdeling, waar we na elk uitstapje in de ruimte weer bij het huis belanden, waardoor het een beetje het middelpunt van de wereld wordt. 

Uit de epiloog, die twee gedichten telt, citeer ik het gedicht 'Nostalgie'. 

Wij tafelen en rusten op de lederen stoelen
bij een fles, die in het emmerzilver
tijdeloos in diagonale stand blijft koelen.

De kandelaar haalt uit met breed gebaar
en op het porselein dat rijk de tafel dekt
wordt de smaakpupil tot proeflust opgewekt.

Achter het loodomrande gekleurde raam
horen wij de merel zonder stuiten
in een waterval van heldere geluiden 
ons oproepen voor de nacht. De dood

die alles ziet, wacht ongeduldig buiten. 

De verschillende voorwerpen (stoelen, champagnekoeler, kandelaar, porselein) kwamen we al tegen in de afdeling 'Objecten' en ze zijn dus bij de lezer bekend. In deze terugblik worden ze met elkaar in verband gebracht. Nogmaals worden de veiligheid en de geborgenheid van het huis onderstreept. De nacht is dichtbij en ook de Dood is er, maar hij moet nog wachten, hij is buitengesloten. 

Bel-etage bevalt mij als bundel beter dan Speliers' vorige, Villers-la-Ville (1988). Wat mij vooral in die bundel tegenstond, was de gekunsteldheid en het altijd maar weer terugvallen op dezelfde zinsconstructies. Ook Bel-etage is niet vrij van krullendraaierij en ijdeltuiterij. Ik denk hierbij aan gewilde woordspelingen ('in de verte ver vertekend, 'het gelaagde laagland', 'neppluim (...) 'penpluim', 'het frêle van de freule') en een omgekeerde woordvolgorde ('schepen hooggebrugde', 'lederen zetels twee', 'van wijlen kroonprins Charles de kelderkast', 'landen zonnig', 'gedachten liberaal').

Speliers gebruikt veel onvolledige en beknopte zinnen, wat zijn stijl soms iets hortends geeft. Zijn neiging om alles in te dikken heeft soms vreemde zinnen tot gevolg: 'ze lijken zusjes / zoals ze zedig met de rode mutsjes / hun lichaam steunen op de hiel, // bevraagtekende verhalen uit de dunne kersemondjes blazen.' Ik krijg iets lacherigs als ik me probeer voor te stellen hoe iemand zedig met een rood mutsje zijn lichaam op de hiel probeert te steunen. En 'op ellebogen / boven wenkbrauwen gebogen hoofden' gaan mijn voorstellingsvermogen zelfs geheel te boven. 

Toch hebben die mankementen mij in Bel-etage veel minder gestoord dan in Villers-la-Ville. Dat komt door de kwaliteiten die er nu tegenover staan. Gewoonlijk is voor Speliers de taal van het gedicht belangrijker dan de inhoud ervan, lijkt me soms. In deze bundel is dat anders. Bel-etage bevat heel heldere gedichten, die weinig pretenderen. Het lijkt alsof Speliers wat minder luidruchtig is, opdat het huis meer kan spreken. De warmte die hij voor het huis voelt, ademt je tegen uit veel gedichten en dat doet weldadig aan. Zo lang Speliers zichzelf met taalvondsten niet op de voorgrond schuift, blijkt hij een heel genietbaar dichter te zijn. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten