maandag 19 augustus 2019

De hoeve en het hart (Enny de Bruijn)


Ergens tussen Gorinchem en Zaltbommel, aan de noordkant van de Waal ligt Herwijnen, een dorpje zoals veel dorpen wellicht. Even ten oosten ervan ligt Hellouw een nog kleiner dorp. Wie op een zondagmiddag een tochtje over de Waaldijk (of de Waalbandijk) maakt ziet de dorpjes liggen.

Je kunt er doorheen rijden en misschien moet je dan denken aan Koos van Zomeren die bijvoorbeeld in Nog in morgens gemeten schreef over Herwijnen. Daarna kun je het dorp achter je laten.

Tot voor kort tenminste. Want nu is er De hoeve en het hart van Enny de Bruijn, die ons rondleidt in Herwijnen en Hellouw van de zeventiende en de achttiende eeuw. Ze vertelt ons alles over de dorpen. Tenminste alles wat er nu nog te achterhalen valt en dat blijkt nog aardig wat. Wie de meer dan vierhonderd bladzijden leest, blijft nog lang rondhangen in Herwijnen, of misschien moet ik zeggen dat Herwijnen dan in de lezer is gekropen en daar niet meer weggaat.

De lezer weet dan de namen van de boerenfamilies uit die tijd en wie met wie getrouwd is. We horen de dominees waarschuwen, we zien de schoolmeester die niet van de drank af kan blijven, we zien de families hulp bieden aan buren na een brand, we zien hoe na een dijkdoorbraak er hard gewerkt moet worden om alles te herstellen. We mogen meekijken in een tijd die niet de onze is in een dorp dat we daarvoor niet kenden en toch blijven we de hele tijd betrokken.

Dat is een enorme verdienste van Enny de Bruijn. Ze brengt het dorp tot leven, zoals eertijds Van Deursen deed met Graft in Een dorp in de polder, dat De Bruijn ook, waarderend, noemt.

Brieven

Voordat ik De hoeve en het hart ging lezen, had ik er al iets over gelezen. Ik ging ervan uit dat we voornamelijk te maken hadden met brieven. In de achttiende eeuw vertrekt Gijsbert, de zoon van Arien van Rijckhuijsen van Herwijnen naar Leiden. Vader en zoon schrijven elkaar brieven en ook andere familieleden corresponderen. De brieven (afschriften ervan) zijn bewaard gebleven en vormen een schat aan materiaal. Corresponderende boeren in de achttiende eeuw, daar weten we nog niet zoveel van en al die brieven zijn een prachtige bron.

Maar nu ik het boek van De Bruijn gelezen heb, weet ik dat ze meer, veel meer, gedaan heeft. Zo'n beetje elk archief waarin iets te vinden kan zijn over Herwijnen heeft ze doorgespit. Het moet monnikenwerk geweest zijn en er moet heel, heel veel tijd in zijn gaan zitten. De Bruijn zal ook wel eens een dag gezocht hebben zonder iets te vinden. Het is bewonderenswaardig dat ze zo ontzettend veel verzameld heeft.

Dat heeft tot gevolg dat we een vrij breed beeld van het dorp Herwijnen krijgen, waarbij zowel economische als culturele, sociale en theologische kanten belicht worden, met altijd weer die persoonlijke insteek: we hebben het immers over mensen. De Bruijn heeft een goed oog voor structuren, voor regels en gebruiken, voor de manier waarop zaken georganiseerd zijn, maar bovenal voor mensen. Dat maakt De hoeve en het hart een warm boek en juist daardoor leest het zo prettig.

Door wat Enny de Bruijn nu gedaan heeft, maakt ze meteen duidelijk hoezeer de geschiedenis van Nederland voor een groot deel de geschiedenis van Holland is en dan ook nog vooral van de stedelijke samenleving. Maar dat geeft een onvolledig beeld. We hadden ook nog de Tielerwaard en de dorpen daarin.

Een boer met een pruik

Terecht wijst ze erop dat in het werk van onze grote schrijvers het boerenleven aan de ene kant geïdealiseerd wordt en dat aan de andere kant boeren vaak als lomp en onbeschaafd worden afgeschilderd. En beide karakteriseringen kloppen niet. Het boerenbestaan was niet zelden hard en boeren waren allerminst onbeschaafd. Velen waren geletterd, wat ook wel nodig was met de boerenbedrijven die ze leidden en met de internationale handel die ze dreven en al in het begin van het boek lezen we over een boer die een pruik droeg. Een boer met een pruik. Die kwamen we nog niet eerder tegen in de geschiedschrijving.

De Bruijn maakt ook goed duidelijk hoe het gereformeerde geloof nieuw is in de zeventiende eeuw en dat dat gevolgen heeft voor wat men eervol of deugdzaam vindt. Hoe de dominees soms vinden dat ze maar op een rotsachtige bodem zaaien, en hoe ze botsen met de dorpsbewoners, 'die best naar de kerk willen komen en ook wel willen nadenken over zonde, berouw en bekering, maar die het te ver vinden gaan als hun plaatselijke kermis, hun herbergbezoek, hun oogst- en bruiloftsfeesten of hun avondmaalspraktijk onder vuur komen te liggen.'

Rammelen aan vooroordelen

Aan alle kanten rammelt De Bruijn aan vooroodelen: boerenvrouwen blijken behoorlijk zelfstandig te zijn: ze leiden een bedrijf als hun man overleden is en ondertekenen ook contracten. Boeren die zo graag een erfgenaam willen dat de bruid eerst zwanger moet zijn voor er getrouwd kan zijn: een mythe.

Ook de opvatting dat ouders van schoolkinderen nu bemoeiziek zijn en vroeger alles over hun kant laten gaan, blijkt niet te kloppen. De Bruijn beschrijft een kenmerkend incident. De schoolmeester heeft het zoontje van de dominee dat met andere jongens aan het vechten was een paar klappen gegeven. 'De domineesvrouw komt meteen haar huis uit zetten en scheldt de meester uit 'voor eenen schoolbeul of schoolduijvel' en zijn vrouw voor een vod ende vercken',
daer op gevolcht dat voornoemde schoolmeesters vrouw oir kind, dat sij opden arm hadde, ter nedersettende des voornoemde predicants vrouw aenviel, en gaf se een clinck [klap], daer door sij aen malcanderen comende, de cappen aenstond van het hooft raeckten, soo dat de schoolmeesters vrouw, eijndelick van malcanderen gescheijden sijnde, seer gecabt ende geslagen was, werdende den predicants handen die mede daer aen doende was geweest, door den schoolmester int eijnde vast gehouden ende beleth om meer te doen.
Dit soort heerlijke citaten uit de bronnen geeft De Bruijn overvloedig. Ze geeft ze zo letterlijk mogelijk (alleen het hoofdlettergebruik is hier en daar aangepast), wat van de lezer soms een beetje inspanning vereist, maar waardoor je nog meer het idee hebt dat je teruggeplaatst wordt in de beschreven tijd.

Nog een mooie anekdote: de schoolmeester heeft zijn dienstmeid bezwangerd en de dominee vindt dat hij daarom niet te handhaven is. Maar achttien inwoners tekenen een verzoekschrift waarin de meester geprezen wordt voor zijn 'grooten ijver & gestadige onderwijsinge vande jonge jeucht,' waarna de meester mag blijven. Maar een jaar later moet meester alsnog vertrekken: hij heeft ingebroken in de pastorie om de bladzijden over zijn wangedrag uit het kerkenraadsboek te scheuren.

Wat we niet weten

De Bruijn heeft veel boven water gehaald, maar het mooie is dat ze ook een beeld heeft van wat we niet weten en misschien wel nooit te weten zullen komen. Als ze het grondbezit van de aanzienlijkste boeren in kaart brengt, weet ze dat boeren ook nog wel land gepacht zullen hebben, maar hoeveel dat is, is niet altijd te achterhalen.

We weten wat sommige predikanten gepubliceerd hebben, maar we weten niet hoe hun preken waren en hoe de kerkdiensten vormgegeven waren. Elk beeld van het verleden is onvolledig en het is al mooi dat De Bruijn in veel gevallen kan aangeven wat er ontbreekt.

Met bronnen gaat ze zeer zorgvuldig om: vaak vertelt ze wat ze gevonden heeft, overweegt daarna hoe representatief haar bron is en besluit daar weer na in hoeverre de bron toch een algemenere strekking kan hebben. Zo kun je nagaan dat ze niet over een nacht ijs is gegaan. Als iets bijvoorbeeld niet terug te vinden in afschriften van brieven, kan dat betekenen dat het niet in de brieven stond, maar het kan ook zijn dat de afschrijver het niet belangrijk vond en het daarom weggelaten heeft.

Eigen opvatting

Vaak laat De Bruijn de bronnen spreken. Wat haar mening over het gevondene is, blijft meestal achterwege. Blijkbaar wil ze de lezer niet in de weg zitten. Maar soms piept haar opvatting toch door de beschrijving heen en ook dat is prettig. Zo beschrijft ze de aanpak van het herstellen van de dijk na een doorbraak:
Eerste indruk: het leeuwendeel van het geld gaat naar overheid en administratie, terwijl de mannen die het zware werk met spade en kruiwagen doen genoegen moeten nemen met twaalf stuivers per dag. Dat is op zichzelf geen slecht dagloon voor een arbeider - maar vergeleken met de bedragen die de dijkschrijvers en de heemraden declareren, maakt het toch een schamele indruk. Wat dat betreft lijkt er de eeuwen door weinig veranderd. 
Enny de Bruijn eindigt haar boek met de dood van Arien van Rijckhuijsen en de aanloop daarvan. Juist daarin komen we dicht bij de mensen uit die tijd. De oude Arien krijgt last van kwalen en wordt zwakker. Omdat zijn zoon niet in de buurt woont, krijgt hij dat per brief te weten en wij mogen delen in die intimiteit. Het zijn ontroerende passages.

De hoeve en het hart is een rijk boek en het is belangrijk voor het beeld van het platteland in de zeventiende en de achttiende eeuw. Maar bovenal is het een boeiend boek, dat je alleen maar met gretigheid kunt lezen. De Bruijn formuleert helder en zorgvuldig en ze heeft bewonderenswaardig veel materiaal opgediept. Het zou mooi zijn als dit boek een groot publiek bereikt. Het leesplezier dat ik eraan beleefd heb, gun ik aan zoveel mogelijk mensen.

Illustraties uit De hoeve en het hart, dat ook een katern met mooie kleurenafbeeldingen bevat.

2 opmerkingen:

  1. Hoi Teunis, een prachtig stuk! Ik denk niet dat ik dit boek ooit ga lezen, maar bedankt voor het stuk dat je erover geschreven hebt. Groetjes, Erik

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ik had al veel over dit boek gelezen. Jouw uitgebreide recensie is een extra aanbeveling om het boek te gaan lezen.

    BeantwoordenVerwijderen