maandag 2 juli 2018

Dichten met de wind mee (Harry Oonk)


Harry Oonk was de afgelopen drie jaren stadsdichter van Ede. Hoe hij dat werd, leest u hier. Het gebeurde tijdens een verkiezingsavond waarop hij verschillende ronden lang met meerderheid van stemmen verkozen werd en ook de jury wilde hem als stadsdichter. Jammer genoeg werd indertijd de uitslag bekendgemaakt door een wethouder die meende ook zelf een gedichtje in elkaar te moeten knutselen, maar die beschamende vertoning zijn we al half vergeten.

Dat Oonk stadsdichter werd, was niet zo verwonderlijk. Hij schrijft gedichten die je na de eerste keer lezen of aanhoren snapt, er zit vaak humor in zijn werk en hij kan het prima op een podium brengen.

Aan het einde van zijn stadsdichtersperiode heeft Oonk een bundel uitgebracht, met daarin een keuze uit de gedichten van de laatste drie jaren: Dichten met de wind mee. Het zijn 73 gedichten geworden, met bij elk gedicht een afbeelding, meestal een tekening die Oonk op de computer maakte/bewerkte.

Stadsdichtersgedichten

Wat precies de eisen zijn die aan een stadsdichter gesteld worden, is niet helemaal helder, maar je zou je kunnen voorstellen dat hij bij belangrijke gebeurtenissen binnen de gemeente een gedicht schrijft. Laten we zeggen: vier keer per jaar.

Maar in Dichten met de wind mee vinden we slechts vier gedichten die je zou kunnen verbinden met het stadsdichterschap: 'Ede', 'Stadsdichterstrots', 'Koopzonden in Ede', 'Vader en dichter'. Afgaand op mijn geheugen meen ik bovendien te kunnen zeggen dat minstens een van die gedichten al geschreven werd in de strijd om het stadsdichterschap. Mogelijk gaat het zelfs om twee gedichten.

We kunnen ook nog 'De schaamte voorbij' meerekenen, dat inhoudelijk weliswaar niets met Ede van doen heeft, maar het is wel geschreven voor het Taalhuis en vervult dus wel een functie binnen de Edese gemeenschap.

Al met al is het aantal stadsdichtersgedichten nogal schamel. Wellicht heeft Harry Oonk, die een veelschrijver is, meer stadsgedichten geschreven, maar zijn die niet door de selectie gekomen. Dan is er niets aan te merken op zijn productie als stadsdichter, maar kennelijk wel op de kwaliteit van de stadsgedichten.

Beeldspraak

Oonk is een voorleesdichter: zijn gedichten moeten het hebben van het horen. Dan bereiken ze de luisteraar vrij gemakkelijk. Ze zijn eenvoudig, zodat ze goed te volgen zijn en geen nadenken vereisen.

Op papier wordt het al lastiger. Een gedichtje lezen gaat vaak nog wel, maar bij herlezing valt het meestal door de mand: soms is het inhoudelijk schriel en vaak is de beeldspraak niet consistent. Dan krijg je een strofe als:
Uit de kerkers van mijn grijze brij,
sprokkel ik botjes van toen en ooit.
De weke delen zijn vergaan,
maar het juichen vergeet je nooit.
'Geheugen' heet het gedicht en het onderwerp wordt uit deze strofe ook al duidelijk. De 'kerkers' en de 'grijze brij' verwijzen natuurlijk naar de opbergruimte diep in het geheugen. Maar de twee beelden passen niet bij elkaar: kerkers in brij - dat zie ik nog niet gebeuren.

De dichter sprokkelt botjes. Hij vertelt ons dat 'de weke delen' zijn vergaan, maar dat zal wel niet het merg van het bot zijn, maar dat wat om het bot heen zat. En dan de wonderlijke zin 'Maar het juichen vergeet je nooit'. Het gaat hier toch juist om het bij elkaar sprokkelen van herinneringen? Dan is dat 'Maar' vreemd gekozen. Ook is mij niet duidelijk wat het juichen met de botjes te maken heeft.

De laatste strofe begint met: 'In de rimpels van mijn geheugen / spelen plaatjes, door de klok gezeefd.' Het gaat mij hier nu even niet over de gezeefde plaatjes, al is dat dubieus geformuleerd, maar om de herhaling: we krijgen geen nieuw inzicht, maar iets wat al eerder in het gedicht te lezen is geweest.

In een aantal gedichten van Oonk is er geen ontwikkeling, maar wordt in de verschillende strofen steeds hetzelfde gezegd, maar dan met andere woorden. Dat is in dit gedicht ook min of meer het geval. Daar wordt het gedicht niet altijd beter van. De dichter kan namelijk net zo lang variëren als hij wil; een gedicht had ook korter of langer kunnen zijn, waarmee de uiteindelijke versie wat toevalligs krijgt.

Wel blijkt daaruit het taalplezier, dat in veel van de gedichten aan te treffen is: woordspelingen, associaties, paradoxen, taalgrapjes - Oonk weet er wel raad mee. Ze doen het natuurlijk ook goed bij het voorlezen.

In het gedicht 'Stadsdichterstrots' schrijft Oonk: 'poëzie is niet bedoeld / voor boodschappen of berichten', Maar Oonk is bepaald niet vies van boodschappen al is het maar een minimale boodschap als 'We moeten helemaal niks'. Maar meestal houdt hij het bij observaties en een gedachte erover.

Geen pretentie 

Ik denk niet na over
of ik kunst maak,
of pruts of knutsel.
Ik maak maar wat.
Laat anderen bepalen
of het wat doet of niet. (...)
Dat schrijft Harry Oonk in 'Ist das Kunst oder kann das weg?' Het tekent de bescheiden opvatting die hij heeft over zijn dichterschap. Of het kunst is maakt hem niet uit. Hij knutselt wat met de taal en beleeft daar plezier aan.

Het is maar goed dat Oonk geen literaire pretentie heeft: zijn gedichtjes zijn amusement, aardig om te lezen of te horen, maar bij nauwkeurige lezing vallen ze als poëzie door de mand.

Wellicht heeft Oonk dezelfde houding ten opzichte van zijn tekeningen. Ook die zijn soms grappig en ze doen het aardig als illustratie, maar met kunst heeft het allemaal niet veel te maken. Daarvoor zijn ze te eenduidig of ligt het bedoelde effect er te dik op. Het kleurgebruik is vaak uitbundig en in sommige gevallen veel te bont (zoals bijvoorbeeld op het omslag). Binnen in de bundel zijn de illustraties overigens in zwartwit.

Vaak zijn er op de tekeningen mensen afgebeeld die dicht bij de dichter staan of die hij bewondert. Hij kan ook boeiend over hen vertellen. Ik hoor Oonk dan ook liever praten over bijvoorbeeld Goethe dan dat ik het betreffende gedichtje lees of de illustratie bekijk. Ik denk dat de tekeningen niet zozeer waarde hebben als afzonderlijke werkjes, maar samen geven ze wel een beeld van de dichter en van wat hem dierbaar is.

Publiek

Ongetwijfeld is er voor Dichten met de wind mee een publiek, zoals er ook voor de versjes van Toon Hermans indertijd publiek was. Het zullen vaak niet de gebruikelijke poëzielezers zijn, maar mensen die lol beleven aan het spelen met taal en die best af en toe een gedichtje willen lezen, als daar verder niet te veel over nagedacht hoeft te worden.

Mij zijn de gedichtjes te flodderig, wat zal komen door het hoge tempo waarin Oonk schrijft. Maar iets langer nadenken, iets meer schrappen, iets meer vijlen had ongetwijfeld betere gedichten opgeleverd. En wellicht ook gedichten die je nog eens kunt herlezen en waarin dan ook nog iets nieuws te ontdekken is. Nu lijkt alles opgeofferd aan de toegankelijkheid.

Dichten met de wind mee heet de bundel en dat lijkt te wijzen op het kiezen van de gemakkelijke weg: de dichter waait mee met de woorden. Ik zou gewenst hebben dat Oonk vaker de tegenwind had opgezocht, eigenzinniger was geweest, geen genoegen had genomen met 'wel aardig'. Dat zou de bundel ongetwijfeld interessanter hebben gemaakt.


De vorige bundel van Harry Oonk, Gediggies, besprak ik hier. En hier de bundel van de vorige stadsdichter, Arjan Keene.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten