dinsdag 3 januari 2017

Pitten schieten (Fleur Bourgonje)


Al in de vroegste gedichten van Fleur Bourgonje komt de rivier voor. Mensen zitten aan een rivier, het water stroomt verder. Ook in haar nieuwste bundel, Pitten schieten, stroomt een rivier. Niet de Maas, zoals bijvoorbeeld in Achtergelaten land (1989), maar de Vecht. In de titelcyclus zitten twee mensen aan het water en ze schieten, net als vroeger, de pitten weg van de kersen die ze eten.

Bij Fleur Bourgonje worden concrete zaken gemakkelijk metaforen. Bij kersen roept het rode sap al gauw de gedachte aan bloed op: 'We bloeden uit onze monden'. De pitten van de kersen worden weggeschoten, maar de personen zijn ouder geworden. Ze halen bij lange na de afstand niet die ze vroeger haalden. Ze zijn ouder geworden en dan komen er gedachten aan verval en aan dood:
bloed dat genoeg zal krijgen van stromen
gedachten die zonder rangorde door het hoofd
kennis die kwijt, vermaledijd veer
dat na het geheime sein aanlegt
om zielen in het vooronder te laden
de veerman die de loopplank intrekt en zegt
het is over, voorbij, ga maar
slapen jij - 
Voorbijstromend water roept de gedachte op aan de tijd die voorbijgaat. In deze cyclus is er op de Vecht 'een boot vol plezier', een boot vol mensen die zich niet bewust zijn van de eindigheid van het plezier, blijkbaar. Maar intussen gaat de tijd voorbij en voor je het weet is die rivier veranderd in de Styx.

De twee personen die de pitten wegschieten, zijn zich ervan bewust dat het verval al begonnen is.
geen reden meer voor overmoed
moed veeleer -  
De moed om door te gaan, zullen ze nodig hebben. Na de laatste regel zet Fleur Bourgonje, zoals in veel gedichten in deze bundel, een streepje. Die streepjes doen denken aan de poëzie van Emily Dickinson. Ze zijn minder definitief dan de punt, houden mogelijkheden open.

Het laatste gedicht in de cyclus eindigt met
Naar nergens neigt ons stille staren
behalve naar elkaar, niet meer
dan dat 
en de jaren -
De man en de vrouw - steeds weer komen ze terug in het werk van Fleur Bourgonje. Ze raken elkaar kwijt (zoals bijvoorbeeld in Labyrint) en doen alle mogelijke moeite elkaar weer te vinden. In Pitten schieten is het de dood waardoor mensen elkaar kwijtraken:
in een goudgeel niemandsland raakt een vrouw
haar man kwijt, hij glijdt als een lint uit haar hand
komt neer tussen zonnebloemen en koren.
Maar de vrouw vecht voor het behoud van haar man, in tegenstelling tot een andere vrouw uit dezelfde cyclus ('Zondagskinderen'). Dat gevecht om bij elkaar te blijven, om elkaar vast te houden, kennen we ook uit eerder werk van Bourgonje.

De man en de vrouw zullen elkaar nodig hebben. Misschien houden ze alleen elkaar over. Daarom neigt het stille staren naar nergens, behalve naar elkaar.

Maar hoe moeilijk het is om ook bij elkaar niet alleen te zijn, treffen we ook in verschillende boeken van Fleur Bourgonje aan. Dat is niet zo vreemd. Zoals in Uitval haar hele werk zich samenbalde, gebeurt dat ook in Pitten schieten. Ook hier komen veel thema's uit het vroegere werk opnieuw langs. Niet voor niets komen we in deze bundel de paarden en de honden weer tegen.

Die paarden en die honden hebben een autobiografische achtergrond. De vader van Fleur Bourgonje was smid en moest de paarden beslaan. Maar hij was bang voor paarden en zong daarom: 'We zijn niet bang, maar doodsbenauwd'. En de honden rukten aan de ketting als de dochters van de smid de rekening bij de boeren moesten afleveren.

Bij Bourgonje is de autobiografie hoogstens de aanleiding. De paarden hebben in haar werk al heel lang een grotere betekenis. In Nevelpaarden bijvoorbeeld dragen ze de herinneringen. In Pitten schieten is er een cyclus 'Paarden', waarbij de paarden steeds dichterbij komen. De paarden van Picasso, van Camille Claudel, van de grootvader, van de 'ik'.

Al vanaf haar debuut vraagt Bourgonje aandacht voor wat mensen elkaar aandoen. In deze bundel gebeurt dat vooral in de cycli 'Oorlog is een vrouw met een vloerkleed op haar rug' en in 'Jachtseizoen'. De cyclus 'Zondagskinderen' eindigt met:
Voor wie goed luistert is een oorlog te horen
die geen einde vindt - 
Je kunt bedenken dat er altijd wel ergens oorlog is, ook als je vrolijk in een boot over de Vecht vaart, maar het zal, zeker gezien de thematiek van de bundel ook te maken hebben met de strijd tegen verval en dood. De strijd die je uiteindelijk zult verliezen.

Een hoogtepunt in de bundel is de afdeling 'Herinnering', die opent met een cyclus met dezelfde naam. Herinneringen dringen binnen, zoals slagregen een huis binnendringt.

Uit het tweede gedicht:
Was de ziel maar dicht, tot aan de nok gevuld
met dromen, de drempel hoog genoeg
om het tij te keren; was het maar
droog gebleven in het huis waar ik woon 
elke dakpan op zijn plek
het gordijn onbewogen - 
De gedichten gaan over de 'ik' en haar vader. Soms wordt de 'ik' beschreven in de zij-vorm.
Zij met de tere huid van toen
is bijna oud, heeft vereelte handen
van het schrijven met een pen
die jarenlang in het vuur heeft gelegen
Zoals de vader het ijzer smeedt, smeedt de dochter de taal. Ook dat heeft Bourgonje al eerder beschreven. Ik dacht dat dat in Nevelpaarden  was, maar ik kan het zo gauw niet terugvinden.

De vader wordt getekend in zijn hardheid ('Ik heb de geur van zijn hoeven in mijn huid'), maar, net als in Uitval wordt hij ontschuldigd: 'Hij wist niet beter'. Bourgonje kan als geen ander eerlijk zijn zonder afstand te nemen. Het laatste gedicht uit de cyclus:
Zo laat ik hem gaan.
Zo dweil ik de vloer en vergeet
wat hij deed, dicht de spleten
met tijd 
de drempel is laag in de droom
maakt niet uit

maakt niet uit -
In het oog loopt het grote stuk wit voor de slotregel. De 'ik' zegt: maakt niet uit, als het gaat om de herinneringen aan de vader. Dan blijft het lang stil en herhaalt ze 'maakt niet uit', als om zichzelf te overtuigen. Tegelijkertijd weet de lezer dat het dus wel uitmaakt, terwijl hij snapt dat de 'ik' wel moet zeggen dat het niet uitmaakt. Altijd gaat Bourgonje op zoek naar de kern, naar het kwetsbare. Die laat ze zien door die te verhullen ('maakt niet uit'). Ontroerend.

Het werk van Bourgonje gaat ook altijd over het schrijven. Hoe dingen veranderen doordat je ze beschrijft bijvoorbeeld. En hoe taal nooit kan weergeven hoe het werkelijk is of was. Hoe taal, als bijna alles in het leven, tekortschiet.
Denkbeelden 
Het staat zwart op wit: dit is wat ik denk
hoe ik leef, waarom ik gekomen ben
en weggegaan, wie ik beminde, hoe diep
het verdriet was,  hoe zuiver de taal. 
Maar het is niet waar, het verliep anders.
Liefde liet zich niet vatten in een gebaar
de woorden dachten niet na, ik kwam aan
en verdween zonder dwingende reden
die zielenpijn was niet te verdrijven met wijsheid
maar onder druk van het lichaam.

Taal van verraad: geheimen geopenbaard,
een oordeel geveld over voorheen
en voortaan, wat duister bleef
met de pen naar het daglicht gehaald,
in inkt te kijk gezet, verklaard. 
Maar het is grijs, niet meer dan een veeg
van een penseel, het beweegt
met me mee 
heen en weer in de wind
heen en weer in de tijd - 
 De laatste afdeling in Pitten schieten heet 'Kringloop'. De vertelster bezoekt de begraafplaats waar haar grootvader en vader begraven zijn. De begraafplaats ligt in een rurale omgeving, met akkerbouw: 'Het bouwland gaat hier boven een dodenakker: de doden zijn voorgoed dood, het bouwland geeft voorjaar op voorjaar nieuw leven.' In de akkerbouw is de kringloop jaarlijks, in het leven duurt het wat langer.

Bourgonje heeft in deze cyclus gekozen voor gedichten die de vorm hebben van een alinea uit een prozawerk. Bij deze schrijfster is de grens tussen proza en poëzie toch al moeilijk te trekken. Haar proza is uitermate 'poëtisch', met veel gevoel voor ritme en metaforen. De stukjes in 'Kringloop' zien eruit als proza, maar er zit veel (half)rijm in. Uiteindelijk gaat het om wat in de stukjes gezegd en niet in hoe we de vorm moeten determineren. De afdeling (en daarmee ook de bundel) eindigt met:
Je kijkt ze na. Je blijft achter. Om te ruimen wat al geruimd is en afscheid te nemen van wie allang vertrokken zijn. Op de storm na is het stil. Op de namen na ben je alleen. Je vraagt je af hoe diep het graf is dat je ooit voor hen hebt gedolven en hoe je het hebt gedicht, met wat, met wie. Met welke vergeefse woorden. 
Vergeefse woorden, omdat de graven niet te dichten zijn en omdat de afwezigen aanwezig blijven.

Gemiddeld genomen heb ik het proza van Fleur Bourgonje altijd meer gewaardeerd dan haar poëzie. Wel vond ik die thematisch interessant, maar qua vorm werd ik minder verrast. Maar altijd zijn er in haar bundels gedichten die je raken en dat is zeker het geval in Pitten schieten. Er is in de loop der jaren een nietsontziendheid in het werk van Bourgonje gekomen, een drang om franje te vermijden en zich alleen bezig te houden met het werkelijk grote, ook als zich dat openbaart in het kleine en het dagelijkse.

Dat is bewonderenswaardig, maar dat niet alleen. De puurheid van haar werk ontroert, raakt je aan, laat je je bezinnen. In Pitten schieten is het verval en de eindigheid van het leven onontkoombaar, maar dat zijn ook de pogingen om desondanks het leven leefbaar te houden, ook al is dat dan met vergeefse woorden.

3 opmerkingen:

  1. leuk dat ik u ideeën over schrijven van Fleur Bourgonje kan lezen.
    Ik had nog nooit iets van haar gelezen.
    Maar dat ga ik nu veranderen.
    Kent U Hanny Michaelus?

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Dank voor uw reactie! De gedichten van Michaelis ken ik, maar haar dagboek, dat ook erg goed moet zijn, heb ik (nog) niet gelezen.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. O jee ik ook nog niet bedankt voor de tip!

    BeantwoordenVerwijderen